ECLI:NL:RBZLY:2012:BY1189

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660146-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor heling van kostbare schilderijen en drugsbezit

Op 25 oktober 2012 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad een 61-jarige man uit Lelystad veroordeeld tot 4,5 jaar gevangenisstraf voor heling van kostbare schilderijen en het bezit van grote hoeveelheden drugs. De man was betrokken bij de heling van schilderijen van bekende kunstenaars zoals Jan Steen en S. Ruysdael, die in 1999 waren gestolen tijdens een gewelddadige woningoverval. De politie kwam de verdachte op het spoor toen een medeverdachte een van de schilderijen aanbood bij veilinghuis Christie’s. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte werden vier van de zeven gestolen schilderijen aangetroffen, evenals 25.000 xtc-pillen en 18 kilo hasj.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat hij wist dat de schilderijen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft geen verklaring willen geven over de herkomst van de schilderijen en drugs. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de waarde van de schilderijen, de grote hoeveelheden drugs en het strafblad van de verdachte. De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, gezien de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660146-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de P.I. Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karakaya, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P.D. van Kleef en van de standpunten die door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1 primair
hij in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012 in Bilthoven en/of in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, zeven, in ieder geval een of meer schilderijen (te weten van Isaac Israels en/of Safleven en/of Van Gooijen en/of Verschuur en/of Jan Steen en/of S. Ruysdael en/of Joost de Momper) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde schilderijen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
1 subsidiair
hij in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012,in Bilthoven en/of de gemeente Lelystad, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten zeven, in ieder geval een of meer schilderijen (te weten van Isaac Israels en/of Safleven en/of Van Gooijen en/of Verschuur en/of Jan Steen en/of S. Ruysdael en/of Joost de Momper), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde schilderijen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
1 meer subsidiair
hij in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012, in Bilthoven en/of de gemeente Lelystad, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten zeven, in ieder geval een of meer schilderijen (te weten van Isaac Israels en/of Safleven en/of Van Gooijen en/of Verschuur en/of Jan Steen en/of S. Ruysdael en/of Joost de Momper), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde schilderijen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
1 meest subsidiair
hij in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012, in Bilthoven en/of de gemeente Lelystad, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten zeven, in ieder geval een of meer schilderijen (te weten van Isaac Israels en/of Safleven en/of Van Gooijen en/of Verschuur en/of Jan Steen en/of S. Ruysdael en/of Joost de Momper), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp/die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp/voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 25.731, in ieder geval een groot aantal pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of 2CB en/of amfetamine en/of XTC, zijnde MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of 2CB en/of amfetamine en/of XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 18 april 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18 kilo, in ieder geval een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdediging heeft naar voren gebracht dat bij de doorzoeking aan verdachte de cautie niet is gegeven en dat het toen door verdachte gevoerde telefoongesprek met zijn raadsman is gerelateerd in een proces-verbaal en dat dit proces-verbaal, als zijnde een weergave van een geheimhoudersgesprek, niet uit het dossier is verwijderd. De raadsman merkt beide verzuimen aan als onherstelbaar, hetgeen in zijn optiek moet leiden tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Zoals de Hoge Raad in zijn jurisprudentie heeft geoordeeld, is met het in art. 126aa, tweede lid , Sv vervatte voorschrift (vernietiging van geheimhoudergesprekken) beoogd het belang te beschermen dat eenieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen aan, voor zover hier van belang, de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd, een advocaat te raadplegen. Het voorschrift strekt ertoe dat gegevens die als gevolg van de toepassing van onder meer art. 126m Sv zijn verkregen, onmiddellijk worden vernietigd indien zij vallen onder het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv, zodat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces, dus ook in het eindonderzoek ter terechtzitting, geen acht wordt geslagen. Immers, een verdachte heeft recht op vrij en vertrouwelijk verkeer met zijn raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer, en is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte door deze schending is geschaad of nadeel heeft ondervonden. Het gesprek is immers niet gebruikt en zal niet worden gebruikt voor het bewijs en het is niet aannemelijk geworden dat het gesprek op enigerlei wijze sturing heeft gegeven aan het opsporingsonderzoek. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking de context waarin het gesprek plaats vond, namelijk op eigen verzoek van verdachte, die er voor koos vervolgens het telefoongesprek te voeren in aanwezigheid van het onderzoeksteam. Gelet hierop zal aan het verzuim geen gevolg worden verbonden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat gene termen aanwezig zijn om de vervolging te schorsen.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 31 oktober 1999 vond er een diefstal met geweld plaats in een woning aan de [adres] in Bilthoven. Een tweetal mannen drong de woning binnen en doorzochten de woning. De bejaarde bewoonster van die woning was aanwezig. Een van de mannen pakte haar beet en gaf haar een duw, waardoor zij op de vloer terecht kwam. Tengevolge daarvan raakte zij gewond aan haar onderarm en beide onderbenen. Een van de mannen heeft vervolgens een fauteuil op de bewoonster gegooid. Vanuit de woning werden een aantal schilderijen en een barometer meegenomen.
Op 12 januari 2012 deelde [getuige], Viewing Manager bij veilinghuis Christie`s, aan de politie Amsterdam-Amstelland mee dat bij het veilinghuis een schilderij ter veiling was aangeboden. Het betrof een schilderij dat op 31 oktober 1999 was weggenomen uit genoemde woning in Bilthoven. Uit nader politieonderzoek is gebleken dat het schilderij was aangeboden door [medeverdachte], wonende te [woonplaats]. [medeverdachte] is vervolgens aangehouden. Hij heeft de politie meegedeeld dat [verdachte], verdachte, wonende te [woonplaats], alle schilderijen thuis heeft.
Op 18 april 2012 is de woning van verdachte doorzocht, waarbij drugs en schilderijen van
S. Ruysdael, Jan Steen, Joos de Momper en Jan van Goyen door verdachte werden overhandigd. Gebleken is dat deze schilderijen ook op 31 oktober 1999 waren weggenomen uit genoemde woning in Bilthoven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat bij de doorzoeking aan verdachte de cautie niet is gegeven en dat het toen door verdachte gevoerde telefoongesprek met zijn raadsman is gerelateerd in een proces-verbaal en dat dit proces-verbaal, als zijnde een weergave van een geheimhoudersgesprek, niet uit het dossier is verwijderd. De raadsman merkt beide verzuimen aan als onherstelbaar als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het aantreffen van de drugs en de schilderijen moet worden uitgesloten van het bewijs, zodat, omdat er dan onvoldoende bewijs voorhanden is, verdachte moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op het volgende.
(Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2012013454.)
Op 31 oktober 1999 heeft [aangeefster] aangifte gedaan van diefstal uit haar woning aan de [adres] in Bilthoven. Weggenomen zijn onder andere een schilderij van
S. Ruysdael, Jan Steen, Joos de Momper en Jan van Goyen .
De schoonzoon van aangeefster, [getuige 2], heeft de schilderijen als volgt omschreven:
S. Ruysdael: “Landschap met boerderij en figuren”;
Jan Steen: “Antonius en Cleopatra”;
Joos de Momper: “Berglandschap met jagersman” en
Jan van Goyen: “Watergezicht met duiventil en hooiberg” .
Op 18 april 2012 is de woning van verdachte doorzocht, waarbij schilderijen van
S. Ruysdael, Jan Steen, Joos de Momper en Jan van Goyen door verdachte werden overhandigd .
Uit onderzoek door Christie`s is gebleken dat de bij verdachte aangetroffen schilderijen overeenkomen met de schilderijen zoals beschreven door [getuige 2] .
Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte genoemde schilderijen in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012 heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De vraag of verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden hebben van die schilderijen wetenschap had van het feit dat die schilderijen van misdrijf afkomstig waren beantwoordt de rechtbank bevestigend.
De schilderijen waren niet voorzien van een lijst , maar waren opgerold. Verdachte heeft, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, geen verstand van schilderijen en wist niet dat het echte schilderijen betrof. Hij heeft geen verklaring willen geven over de herkomst van de schilderijen, omdat hij naar eigen zeggen bang was voor de gevolgen als hij wel zou verklaren.
Gelet op deze omstandigheden wist verdachte naar het oordeel van de rechtbank dat het schilderijen betrof die van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Zij baseert zich hierbij op het aantreffen van de drugs, op de vaststelling dat het xtc en hasjiesj betrof, op de vaststelling van de hoeveelheid daarvan en op de bekennende verklaring van verdachte.
Het bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging ten aanzien van de niet gegeven cautie moet naar het oordeel van de rechtbank worden verworpen.
Dragend voor dit oordeel is datgene, wat hiervoor onder 3. is overwogen met betrekking tot de verwerping van het niet ontvankelijkheidsverweer. De rechtbank volstaat hier daar naar te verwijzen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair
hij in de periode van 31 oktober 1999 tot en met 18 april 2012 in de gemeente Lelystad schilderijen (te weten van Van Gooijen en Jan Steen en S. Ruysdael en Joost de Momper) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van voornoemde schilderijen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op 18 april 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 25.731 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 18 april 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18 kilo van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1 primair: Opzetheling.
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht de strafeis van de officier van justitie fors te matigen, in die zin dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk zal zijn aan de ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op de leeftijd van verdachte en problemen met zijn rug.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een aantal schilderijen van aanzienlijke waarde. Zij waren verkregen door een inbraak bij een bejaarde vrouw, waarbij geweld is gebruikt. Met name bij kunstwerken van deze waarde doet het gezegde “geen steler zonder heler opgeld”.
Daarnaast heeft verdachte grote hoeveelheden drugs, zowel hard- als softdrugs, in zijn woning aanwezig gehad. Hard drugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers op, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Gelet op het bovenstaande en op de oriëntatiepunten van het LOVS komt de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 6 september 2012;
• een rapport over de persoon van verdachte d.d. 20 april 2012, uitgebracht door Tactus Verslavingszorg.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 91 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en
M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2012.
Mrs. L.G. Wijma en M. Ferschtman en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.