ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0876

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
616372 CV 12-3832
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit ongeoorloofde debetstand op betaalrekening en verjaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij. ING vorderde betaling van een bedrag van € 1.504,91, inclusief rente, van de gedaagde partij, die volgens ING een ongeoorloofde debetstand op zijn betaalrekening had laten ontstaan. De gedaagde partij verweerde zich tegen de vordering en deed een beroep op verjaring, stellende dat hij in de afgelopen zeven jaar nooit enige aanmaning of brief van ING had ontvangen en dat hij pas door de dagvaarding op de hoogte was gesteld van de vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanmaningen door ING naar een oud adres waren verzonden, waar de gedaagde partij niet meer woonachtig was. ING stelde dat het niet doorgeven van de adreswijziging door de gedaagde partij niet voldoende was om de aanmaningen als geldige stuitingshandelingen te beschouwen. De kantonrechter oordeelde dat voor de geldigheid van de stuitingshandeling niet alleen de verzending, maar ook de ontvangst van de aanmaningsbrief bepalend is. ING had de bewijslast om aan te tonen dat de gedaagde partij de aanmaningsbrief had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat ING niet had aangetoond dat de gedaagde partij de brief had ontvangen en dat er geen andere stuitende brieven waren verzonden die de gedaagde partij wel hadden bereikt. Daarom slaagde het beroep van de gedaagde partij op verjaring, en werd de vordering van ING afgewezen. ING werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknummer : 616372 CV EXPL 12-3832
datum : 23 oktober 2012
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, verder te noemen: ‘ING’,
gemachtigde Groenewegen en Partners,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: ‘[gedaagde partij]’,
verschenen in persoon.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 25 juni 2012
- het mondelinge antwoord van [gedaagde partij]
- de conclusie van repliek.
[gedaagde partij] is in de gelegenheid gesteld om zich naar aanleiding van genoemde conclusie van repliek nader uit te laten, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het geschil
ING heeft gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van
€ 1.504,91 inclusief rente, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.182,38 vanaf 25 juni 2012 tot de dag der algehele voldoening en alles met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van het geding. Aan deze vordering is ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] ongeoorloofd een debetstand op zijn betaalrekening heeft doen ontstaan.
[gedaagde partij] heeft zich bij antwoord tegen toewijzing van de vordering verzet.
De beoordeling
1.
[gedaagde partij] heeft zich bij mondeling antwoord tegen de vordering verweerd en met name, naar de kantonrechter begrijpt, een beroep gedaan op verjaring van de vordering. [gedaagde partij] stelt daarbij dat hij in de afgelopen zeven jaar nooit enige brief of aanmaning van ING heeft ontvangen en dat hij pas door middel van de dagvaarding op de hoogte is gesteld van de vordering. Voor het overige voert [gedaagde partij] aan dat hij sinds drie jaar op zijn huidige adres woonachtig is en daarvoor nooit op een ander adres ingeschreven heeft gestaan.
2.
ING heeft bij repliek het verweer van [gedaagde partij] tegengesproken en gesteld dat er geen sprake is van verjaring. ING voert aan dat [gedaagde partij] sinds 14 oktober 2005 een ongeoorloofde debetstand heeft laten ontstaan waarvoor ING meerdere brieven aan [gedaagde partij] heeft verstuurd waarvan de laatste op 13 september 2009 is verzonden aan het adres [adres] te [gemeente]. Op 14 juli 2011 heeft de incassogemachtigde van ING haar eerste aanmaningsbrief aan [gedaagde partij] verzonden (wederom aan het adres [adres] te [gemeente]) waardoor er geen sprake is van een termijn van 5 jaar en geenszins sprake kan zijn van verjaring, aldus ING. Daarbij voert ING tevens aan dat het volgens de algemene voorwaarden de plicht en verantwoordelijkheid van [gedaagde partij] is om de juiste adresgegevens aan ING door te geven, wat [gedaagde partij] heeft nagelaten.
3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW is alleen sprake van stuitende werking als de aanmaningsbrief d.d. 14 juli 2011 [gedaagde partij] heeft bereikt of als het niet (tijdig) bereiken het gevolg is van zijn eigen handelen en waarbij het gerechtvaardigd is dat hij het nadeel daarvan zelf draagt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van stuiting is derhalve niet de verzending, maar de ontvangst van de brief bepalend, zulks met dien verstande dat het niet (tijdig) ontvangen van de brief onder omstandigheden voor risico van [gedaagde partij] kan komen. Nu ING zich beroept op stuiting van de verjaringstermijn door de door haar aan [gedaagde partij] gerichte brief, rust de bewijslast dat [gedaagde partij] deze brief heeft ontvangen op ING. ING stelt daartoe in haar conclusie van repliek dat, indien de aanmaningsbrief niet door [gedaagde partij] is ontvangen, omdat deze conform vermelding op de brief naar het adres [adres] te [gemeente] is gestuurd alwaar [gedaagde partij] op dat moment niet woonachtig was, het niet ontvangen hiervan voor risico van [gedaagde partij] komt omdat hij niet volgens de algemene voorwaarden een adreswijziging heeft doorgegeven.
4.
De kantonrechter is van oordeel dat voor de geldigheid van de stuitingshandeling onvoldoende is dat het niet doorgeven van de adreswijziging toegerekend kan worden aan [gedaagde partij]. Naar het oordeel van kantonrechter mag van degene die een verjaring wenst te stuiten worden verwacht dat hij verifieert waar de betrokkene woont of in ieder geval gebruik dient te maken van aangetekende verzending. Dit geldt te meer voor een professionele partij als ING aangezien zij op relatief eenvoudige wijze door recherche op de hoogte had kunnen komen van het juiste adres van [gedaagde partij].
5.
Nu ING geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet ontvangen van de brief d.d. 14 juli 2011 voor risico van [gedaagde partij] dient te komen is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van stuiting van de verjaringstermijn door de brief van 14 juli 2011. ING heeft niet gesteld - en dat is evenmin anderszins gebleken - dat in de vijf jaar voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding op 25 juni 2012 (d.i. vanaf 25 juni 2007) andere brieven met een dergelijke stuitende werking zijn verzonden die [gedaagde partij] wel hebben bereikt. De conclusie is dan ook dat het beroep van [gedaagde partij] op verjaring slaagt. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
6.
ING dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van ING af;
- veroordeelt ING in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 23 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.