RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/653223-11(P)
Uitspraak:8 oktober 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011, 22 december 2012, 16 januari 2012, 1 februari 2012 en 24 september 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J. de Ruiter.
De verdachte is - na wijziging tenlastelegging d.d. 22 december 2011 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2011 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, -al dan niet met een hard voorwerp- in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en haar ten val heeft gebracht en/of meermalen, althans eenmaal, een zogenaamd "knietje" tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), meermalen, althans eenmaal, -al dan niet met een hard voorwerp- in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en haar ten val heeft gebracht en/of meermalen, althans eenmaal, een zogenaamd "knietje" tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk (slachtoffer) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hebbende hij verdachte met dat opzet de kamer waarin hij, verdachte, en/of die (slachtoffer) verbleven afgesloten.
De rechtbank voegt in het onder 2 ten laste gelegde tussen de woorden “gehouden” en “met dat opzet “ de woorden “hebbende hij verdachte “ als ingelezen in de tenlastelegging. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd wegens poging zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte niet wist wat hij deed. Er is sprake van een chronische stoornis waardoor verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op zaterdag 25 juni 2011 heeft (slachtoffer) aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op zaterdag 25 juni 2011 was ik aan het werk als woonbegeleider bij woongroep het (naam) in Deventer. (…) Ik weet dat het gaat om (verdachte) van (geboortejaar). (…) Omstreeks 14:30 uur kwam (verdachte) naar mij toe. (…)Ik zag de rechtervuist van (verdachte) op me afkomen. Ik voelde een klap in mijn gezicht. Ik voelde hevige pijn in mijn gezicht aan de bovenkant van mijn neus. Ik voelde dat ik nog een klap kreeg op mijn jukbeen. Ik voelde pijn op mijn linkerwang. Ik ben na de tweede klap gevallen en viel op de grond. Ik zag dat (verdachte) het kantoor op slot deed en weer naar mij toe kwam. Ik ben rechtop op de grond gaan zitten. Ik voelde dat (verdachte) mij aan mijn haren vastpakte en voelde zijn knie hard tegen de linkerkant van mijn hoofd aankomen. Ik voelde dat hij nog een keer met zijn knie tegen mijn hoofd schopte. Ik voelde pijn aan mijn linkerkaak en voelde me erg bang. Ik voelde dat ik nog een klap tegen mijn oor kreeg. (…) Ik hoorde dat (getuige) voor de deur stond en riep dat de deur op slot was en tegen (verdachte) dat hij moest stoppen. Ik riep tegen (verdachte) “Doe die deur open” of woorden van gelijke strekking. (…)”
Aangeefster (slachtoffer) heeft op maandag 27 juni 2011 een nadere verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat verdachte, op het moment dat zij op de grond viel, de deur van het kantoor aan de binnenzijde op slot heeft gedraaid en haar daarna weer heeft geslagen en knietjes heeft gegeven .
Getuige (getuige) heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)Ik zag dat (slachtoffer) in de kantoorruimte, naast de gezamenlijke woonkamer, op de grond lag. Ik voelde aan de deur en merkte dat (verdachte) de deur had afgesloten naar het kantoor. (verdachte) was dus op dat moment alleen met (slachtoffer) in die ruimte terwijl de deur op slot was. (…) Ik zag dat (slachtoffer) met haar benen onder een stoel lag en dat (verdachte) over haar heen stond gebogen. (…) Na een aantal klappen te hebben gegeven, ik zou niet durven zeggen hoe vaak (verdachte) (slachtoffer) heeft geslagen, hield hij op en opende de deur.(…)”
Uit de (niet gedateerde) letselrapportage van GGD IJsselland, opgemaakt (maar niet ondertekend) door forensisch arts W. Duijst, blijkt dat ten aanzien van (slachtoffer), geboren op (geboortejaar) te Deventer, door de kaakchirurg een kneuzing van de onderkaak is gediagnosticeerd. Er is een bloeduitstorting over de neusbrug gezien en op de linkerenkel wordt een bloeduitstorting en een zwelling gezien, betreffende een verzwikking. In het algemeen heeft een verzwikking van de enkel zes weken herstel nodig. De kans op restverschijnselen van de kneuzing van de kaak en de verzwikking van de enkel is klein.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich weinig kan herinneren van hetgeen op 25 juni 2011 heeft plaatsgevonden in het (naam) te Deventer. Hij weet dat hij erg boos is geweest op aangeefster, maar hij kan zich niet herinneren dat hij haar heeft geslagen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank af, dat verdachte aangeefster meermalen in haar gezicht dan wel tegen haar hoofd heeft geslagen, zij ten val is gekomen en dat verdachte aangeefster meermalen een knietje tegen haar hoofd heeft gegeven waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Blijkens het letselrapport is er uitzicht op volledig herstel. Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel, te weten een kneuzing aan de kaak zoals beschreven in de medische rapportage en verzwikking van de enkel, in het onderhavige geval niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Voorts is de rechtbank, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals onder 2 ten laste is gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de deur van het kantoor waarin hij zich met aangeefster bevond op slot heeft gedraaid en zich daar weliswaar kort, maar toch enige tijd met haar heeft opgehouden gedurende welke tijdsspanne het voor haar niet mogelijk was weg te komen.
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 25 juni 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en haar ten val heeft gebracht en meermalen een zogenaamd "knietje" tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 25 juni 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk (slachtoffer) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hebbende hij verdachte met dat opzet de kamer waarin hij, verdachte, en die (slachtoffer) verbleven afgesloten;
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Subsidiair
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden, strafbaar gesteld bij artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem de strafbare feiten niet kunnen worden toegerekend. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat er sprake is van chronische stoornissen bij verdachte waardoor zijn oordeelsvorming ten tijde van het delict dermate was belemmerd dat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd..
Het standpunt van de officier van justitie
In haar requisitoir heeft de officier van justitie gemotiveerd aangegeven dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en voorwaardelijk opzet heeft gehad bij zijn poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er gelet op het psychiatrisch rapport sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het standpunt van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er tweemaal psychiatrisch onderzoek is verricht naar de geestesvermogen van de verdachte door M. Çatak, psychiater. Çatak concludeert dat er bij verdachte sprake is van paranoïde, mogelijk in het kader van een paranoïde schizofrenie. Rapporteur heeft in augustus 2012 verdachte aanvullend onderzocht.
Met name gelet op de aanvullende rapportage is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte, bij wie een psychiatrische stoornis is vastgesteld, welke van invloed is geweest op zijn handelen en oordeelsvorming ten tijde van het ten laste gelegde, in het geheel geen keuzevrijheid in zijn handelen meer had. De rechtbank neemt het oordeel van de psychiater op dit punt over, waarbij zij met name hecht aan het feit dat verdachte, daarover bevraagd tijdens het psychiatrisch onderzoek, redenen heeft gegeven voor zijn handelen ten opzichte van aangeefster en dat daaruit het bestaan van een zekere mate van realiteitszin en oordeelsvorming kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte daarom beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de over verdachte opgemaakte rapportages kan niet de conclusies worden getrokken dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, zoals zijn raadsman heeft betoogd.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis en opheffing van het geschorste bevel tot gevangenhouding. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd toewijzing van de vordering benadeelde partij (slachtoffer) van een bedrag groot € 4.192,49, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag
Het standpunt van de verdediging
Bij een strafoplegging heeft de raadsman verzocht de straf gelijk te houden aan de duur van de voorlopige hechtenis.
De raadsman is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) niet-ontvankelijk verklaard moet worden nu verdachte niet over middelen beschikt en zal beschikken om de schadevergoeding te betalen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht geen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen zodat er niet de mogelijkheid bestaat dat verdachte weer in detentie komt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
Verdachte heeft aangeefster (slachtoffer) mishandeld en wederrechtelijk van de vrijheid beroofd tijdens haar werkzaamheden als woonbegeleider. Verdachte was als bewoner van het huis aan haar zorgen toevertrouwd en heeft haar lichamelijke integriteit door zijn handelen op ernstige wijze geschonden. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op aangeefster. Blijkens de toelichting bij haar voegingsformulier benadeelde partij heeft zij tijdens haar werk pijn, angst, verdriet, onveiligheid en machteloosheid ondervonden ten gevolge van het handelen van verdachte. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Uit het een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 24 augustus 2012 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de hierboven weergegeven conclusie van de deskundige, M. Çatak, psychiater, dat de feiten verdachte verminderd zijn toe te rekenen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 28 juni 2011, opgemaakt door M. Pieffers, reclasseringswerker Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 26 september 2011, opgemaakt door
I. Weiss, reclasseringswerker Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 21 december 2011, opgemaakt door
M. Eikelenboom-Colen, reclasseringswerker Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 13 januari 2012, opgemaakt door I. Weiss, reclasseringswerker Reclassering Nederland.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte met een Rechterlijke Machtiging op grond van de Wet BOPZ voor behandeling is opgenomen in (plaats naam) en dat de Rechterlijke Machtiging onlangs is verlengd tot september 2013. De heer Frouws van Reclassering Nederland heeft verklaard dat de reclassering nauwelijks tot geen bemoeienis heeft met verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen reden om verdachte naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 4.192,49 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer) als gevolg van de hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken. De hoogte van de schade is – als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken - genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.192,49, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal verdachte niet de verplichting tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht opleggen omdat zij dat niet opportuun acht, gelet op de chronische psychiatrische stoornis bij verdachte, waardoor het niet te verwachten is dat verdachte zijn eigen inkomen zal verdienen en een schadevergoedingsmaatregel dan zonder meer tot detentie zou leiden.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust, naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te Deventer, van een bedrag van € 4.192,49 (zegge: vierduizend honderdtweëennegentig euro en negenenveertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 25 juni 2011, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. F. Koster en E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2012.
Mr. E. Leentjes is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.