RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660293-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting is aangevangen op 17 april 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 2 oktober 2012, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O. Bolluyt, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2011 tot en met 01 december 2011 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een kussen op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en (vervolgens) heeft gedrukt gehouden, teneinde die [slachtoffer] te verstikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2011 tot en met 01 december 2011 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen van het leven te beroven, met dat opzet, nadat die [slachtoffer] hem had medegedeeld dat de pijn haar teveel was geworden en zij een (grote) hoeveelheid paracetamol en/of morfine(pillen), in elk geval een (grote) hoeveelheid medicijnen/pillen had ingenomen met het doel zichzelf van het leven te beroven, een hoeveelheid morfine(pillen) in een toetje heeft geprakt, welk toetje die [slachtoffer] tot zich zou nemen en/of heeft genomen en/of toen, toen het overlijden van die [slachtoffer] niet intrad, een kussen op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of vervolgens heeft gedrukt gehouden, teneinde die [slachtoffer] te verstikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 1 december 2011 wordt de officier van justitie gebeld door psychiater [naam psychiater]. Zij verklaarde dat een voormalig patiënte van haar, [slachtoffer], had geprobeerd een einde te maken aan haar leven door thuis in haar woning in Lelystad op 30 november 2011 medicijnen in te nemen. Omdat de inname van de medicijnen niet tot haar overlijden had geleid, heeft [verdachte], volgens de verklaring van de psychiater, geprobeerd [slachtoffer] met een hoofdkussen te verstikken.
[slachtoffer] werd in een versufte toestand aangetroffen en overgebracht naar het ziekenhuis in Lelystad, waar zij werd opgenomen.
Naar aanleiding van het voorgaande is [verdachte] (hierna: verdachte) aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde.
Voorts heeft zij gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt ter zake van het subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij verwezen naar de verklaring van verdachte waaruit blijkt dat hij paracetamol in water heeft gedaan en morfinepillen in een toetje heeft geprakt waarna hij dit vervolgens aan [slachtoffer] heeft gegeven. Met betrekking tot het gebruik van het kussen heeft de officier van justitie betoogd dat dit eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard gelet op de verklaringen afgelegd door de psychiater, de huisarts en [dochter van verdachte] Voor de bewezenverklaring acht de officier van justitie voorts de in het notitieblokje neergelegde communicatie tussen verdachte en [slachtoffer] van belang.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals vervat in een aan de rechtbank overhandigde pleitnota - bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu hij niet een kussen op het gezicht van [slachtoffer] heeft gedrukt.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich, met uitzondering van het gebruik van het kussen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het ten laste gelegde
In casu is aan verdachte primair poging tot moord van [slachtoffer] ten laste gelegd en impliciet poging tot doodslag. Subsidiair is ten laste gelegd de poging opzettelijk het leven van [slachtoffer] te beëindigen op haar uitdrukkelijke en ernstige verlangen.
In titel XIX van het Tweede Boek van Strafrecht zijn de misdrijven gericht tegen het leven opgenomen. Het eerste artikel (287) stelt het opzettelijk beroven van een anders leven strafbaar. In de hierna volgende artikelen zijn de bijzondere vormen van doodslag strafbaar gesteld. Als strafverzwarende omstandigheid is in artikel 289 de voorbedachten rade opgenomen. In artikel 293 zijn daarentegen als strafverlichtende bestanddelen “op diens uitdrukkelijke en ernstige verlangen”opgenomen.
De artikelen 289 en 293 van het Wetboek van Strafrecht moeten ingevolge artikel 55, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk beschouwd worden als een gekwalificeerde logische specialis en een gepriviligeerde systematische specialis van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat de bestanddelen “op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen”impliceert dat er sprake moet zijn geweest van enige vorm van kalm beraad en overleg (voorbedachte rade) moet artikel 293 van het Wetboek van strafrecht ook als een gepriviligeerde systematisch specialis van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht aangemerkt worden.
Voor het onderhavige geval betekent dit dat op grond van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht alleen artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht voor toepassing in aanmerking komt.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie er van uit gaat dat er bij [slachtoffer] een uitdrukkelijk en ernstig verlangen bestond om haar leven te beëindigen.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat in het onderhavige geval alleen artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht ter beoordeling voorligt. Dit standpunt kan evenwel niet ten grondslag worden gelegd aan een vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 april 1997,LJN AC0330.
De rechtbank ziet in het vorenstaande wel aanleiding om - met betrekking tot de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard - het subsidiair ten laste gelegde feit te beoordelen, waarbij dient te worden opgemerkt dat hetgeen hierover wordt opgemerkt – voor zover relevant - ook ten grondslag kan worden gelegd aan de bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden. Zij overweegt daartoe het navolgende.
- inname paracetamol en morfine en het prakken van morfinepillen in toetje
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer] een grote hoeveelheid paracetamol en morfinepillen heeft ingenomen en verdachte morfinepillen in een toetje heeft geprakt.
Zij verwijst daartoe naar de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting waarin hij heeft verklaard dat nadat zijn vrouw had besloten een einde te maken aan haar leven zij op 30 november 2011 is begonnen met het innemen van pillen. Verdachte heeft morfinepillen in een toetje geprakt en heeft dit voor zijn echtgenote neergezet, waarna zij dit heeft opgegeten. Tevens heeft verdachte tot tweemaal toe ongeveer 30 tabletten paracetamol in een glas water gedaan, welk water zijn echtgenote heeft opgedronken.
Op 28 december 2011 heeft [slachtoffer] in het ziekenhuis verklaard dat zij morfine en paracetamol heeft ingenomen. Deze medicijnen heeft zij zelf ingenomen.
- het met een kussen drukken op het gezicht van [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een kussen op het gezicht van [slachtoffer] heeft gedrukt.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring allereerst op het proces-verbaal van bevindingen waarin een verklaring van huisarts [naam huisarts] is opgenomen. De heer [naam huisarts] heeft op 7 december 2011 tegen verbalisant [naam verbalisant] verklaard dat hij rond de aanhouding contact had gehad met verdachte. Verdachte had zijn huisarts op dat moment verteld dat zijn echtgenote geprobeerd had haar leven te beëindigen en toen dit niet lukte verdachte een kussen op het gezicht van zijn echtgenote had gedrukt. De rechtbank hecht meer geloof aan deze verklaring van huisarts [naam huisarts] dan aan zijn eerder afgelegde verklaring. Dit vanwege het feit dat de latere verklaring ten overstaan van de verbalisant plaatsvond buiten de auditieve opname om en de huisarts tijdens deze verklaring aangaf het moeilijk te vinden belastend te verklaren over verdachte.
Voornoemde verklaring wordt ondersteund door het door officier van justitie op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal blijkt dat psychiater [naam psychiater] de officier van justitie op 1 december 2011 gebeld heeft en heeft medegedeeld dat verdachte nadat [slachtoffer] pillen had ingenomen, getracht had haar te verstikken met een hoofdkussen.
Tevens worden voornoemde bewijsmiddelen ondersteund door de verklaring van dochter [naam dochter]. Zij heeft op 8 december 2011 verklaard dat zij met haar moeder heeft gesproken nadat haar moeder tengevolge van de poging haar leven te beëindigen in het ziekenhuis was opgenomen. In het ziekenhuis had [slachtoffer] aan haar dochter verklaard dat: “papa het niet wilde, maar zij had gezegd dat papa haar moest smoren met een kussen. Papa wilde het niet, maar hij heeft het toen wel gedaan.
Later verklaart [slachtoffer] tegen haar dochter: “Met dat kussen wilde ik niet meer, daar kreeg ik het benauwd van.”
Dat [slachtoffer] op een nog later moment van deze verklaring terugkomt, geeft de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de eerder door haar afgelegde verklaring, temeer nu laatstgenoemde verklaring zijn bevestiging vindt in de verklaringen van de psychiater en de huisarts.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de tenlastegelegde handelingen in de periode tussen 30 november 2011 en 1 december 2011 heeft gepleegd. Ter terechtzitting heeft verdachte immers verklaard dat hij, nadat zijn echtgenote de door verdachte klaargezette morfine en paracetamol op 30 november 2011 in had genomen zij ’s avonds versuft raakte en zwaar ademde. Verdachte heeft diverse malen onder aan de trap naar de ademhaling van zijn echtgenote geluisterd en uiteindelijk is verdachte - in de veronderstelling dat zijn echtgenote die nacht zou overlijden- gaan slapen. In de ochtend van 1 december 2011 bleek [slachtoffer] echter niet te zijn overleden. Op 1 december 2011 heeft verdachte vervolgens [naam psychiater] gebeld met de mededeling dat hij heeft getracht zijn echtgenote met een kussen te verstikken.
- uitdrukkelijk en ernstig verlangen (kalm beraad en rustig overleg)
Artikel 293, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is slechts van toepassing als de in het onderhavige geval de poging tot levensbeëindiging plaatsvindt op het “uitdrukkelijk en ernstig verlangen” van de persoon die dood wil. Onder het bestanddeel “uitdrukkelijk en ernstig verlangen” moet naar het oordeel van de rechtbank worden verstaan het ondubbelzinnig kenbaar maken van de serieuze wil (verbaal of non-verbaal). Deze wil dient meermalen kenbaar gemaakt te worden door een wilsbekwaam persoon.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 oktober 2012 verklaard dat zijn echtgenote [slachtoffer] sinds 4 augustus 2002 leed aan tinnitus. In de loop van de jaren ontwikkelde zij tevens hyperacusis en (progressief) pulserend oorsuizen. Diverse behandelingen en operaties mochten niet baten. Uiteindelijk was zijn echtgenote aan bed gekluisterd en kon zij geen enkel geluid meer verdragen. Zij leefde daardoor in een sociaal isolement. Verdachte verklaarde dat zijn echtgenote al een geruime tijd niet meer wilde leven en na een mislukte operatie in november 2011 de hoop had opgegeven. Meerdere malen is er via de huisarts verzocht om euthanasie.
Tevens heeft verdachte op 1 december 2011 bij de politie verklaard dat zijn echtgenote al jaren roept dat zij niet meer wil leven en twee keer eerder een suïcidepoging heeft gedaan.
Huisarts [naam huisarts] heeft verklaard dat [slachtoffer] een uitdrukkelijke wens tot levensbeëindiging had. De afgelopen vijf jaar is dat meerdere malen met haar besproken. Medisch gezien waren er echter geen gronden voor euthanasie. Dit euthanasieverzoek is geregistreerd.
Op 28 december 2011 heeft [slachtoffer] verklaard dat zij al langere tijd een doodwens had.
De rechtbank is gelet op het voorstaande van oordeel dat [slachtoffer] meerdere malen ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt dat zij een einde wilde maken aan haar leven. Derhalve kan bewezen verklaard worden dat er sprake is van uitdrukkelijk en ernstig verlangen.
Vorenvermelde overwegingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 30 november 2011 tot en met 01 december 2011 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen van het leven te beroven, met dat opzet, nadat die [slachtoffer] hem had medegedeeld dat de pijn haar teveel was geworden en zij een grote hoeveelheid paracetamol en morfinepillen had ingenomen met het doel zichzelf van het leven te beroven, een hoeveelheid morfinepillen in een toetje heeft geprakt, welk toetje die [slachtoffer] tot zich heeft genomen en toen, toen het overlijden van die [slachtoffer] niet intrad, een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt, teneinde die [slachtoffer] te verstikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Subsidiair
Poging opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigen.
Poging tot moord
Voor specialiteitsverhouding tussen de artikelen 289 en 293 van het Wetboek van Strafrecht verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 4 is overwogen. Nu het bewezenverklaarde van het primair ten laste gelegde feit niet het in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht voorkomend wettelijk element "op uitdrukkelijk en ernstig verlangen" bevat, kan deze bewezenverklaring niet leiden tot een kwalificatie en dient verdachte terzake het primair en impliciet primair ten laste gelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de subsidiair bewezen verklaarde poging opzettelijk het leven van [slac[slachtoffer] op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigen, overweegt de rechtbank het navolgende:
- het met een kussen drukken op het gezicht van [slachtoffer]
De officier van justitie heeft in haar requisitoir betoogd dat er geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred, nu een van buitenaf komende omstandigheid, namelijk het tegenspartelen van [slachtoffer], verdachte aanleiding heeft gegeven om niet langer het kussen op het gezicht van [slachtoffer] te drukken.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred ex artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bij een voltooide poging de subjectieve gesteldheid van de verdachte beslissend is. Er is vereist dat de dader een handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank overweegt voorts dat het bij vrijwillige terugtred gaat om het misdrijf waarop de gedragingen van verdachte waren gericht, te weten het intreden van de dood van [slachtoffer].
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred is een zodanig optreden vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het beoogde gevolg te beletten. Daarbij is het vereist dat de beslissing om te stoppen van de dader zelf afkomstig is en niet uitsluitend wordt ingegeven door externe omstandigheden. In het onderhavige geval heeft verdachte, kort nadat hij het kussen op het gezicht van [slachtoffer] heeft gedrukt zelf het kussen weer van haar hoofd gehaald en vervolgens psychiater [naam psychiater] gebeld om hulp te vragen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte zelf een beslissing heeft genomen om het kussen niet langer op het gezicht van [slachtoffer] te drukken, waarmee hij heeft beoogd het intreden van de dood van [slachtoffer] te voorkomen. Dat deze beslissing mogelijk mede was ingegeven door het tegenspartelen van [slachtoffer] staat in het onderhavige geval aan het aannemen van de vrijwillige terugtred niet in de weg. Uit de verklaring van [naam dochter] kan worden afgeleid dat verdachte niet achter de wens van zijn echtgenote stond om haar te verstikken met een kussen, zodat de rechtbank het aannemelijk acht dat verdachte een voornamelijk intrinsieke beweegredenen had om met zijn handelen te stoppen. Dit terwijl hij, gelet op alle omstandigheden maar met name het feit dat zijn echtgenote versuft en verzwakt was door de medicijnen die zij had ingenomen, desondanks door had kunnen gaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er ten aanzien van het handelen met het kussen sprake is van vrijwillige terugtred, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van dit gedeelte ontslaan van alle rechtsvervolging.
- het prakken van morfinepillen in een toetje
De rechtbank heeft ook bewezenverklaard dat verdachte morfinepillen in een toetje heeft geprakt en deze voor zijn echtgenote heeft neergezet om door haar in te nemen.
Met betrekking tot dit handelen overweegt de rechtbank dat een dergelijke gedraging, ofschoon te bewijzen, op zichzelf beschouwd, zonder nadere handelingen, niet leidt tot en daarom niet te kwalificeren is als een poging tot opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen te beëindigen, zoals subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte ten aanzien hiervan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen medicijnen te vernietigen en het kladblok met notities aan het dossier toe te voegen zijnde een processtuk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het onder verdachte in beslag genomen kladblok met notities te retourneren aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen medicijnen onttrokken dienen te worden aan het verkeer, nu met behulp van deze medicijnen het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit van morfine in strijd met het algemeen belang is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het kladblok met notities geretourneerd dient te worden aan verdachte.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45, 46b en 293 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart verdachte en het bewezen verklaarde niet strafbaar;
Ontslag van alle rechtsvervolging
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de medicijnen;
- gelast de teruggave aan de verdachte van kladblok met notities.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2012.
Mrs. Schroten en Fijnheer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.