ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0210

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660188-12 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord in drukke snackbar met vuurwapen

Op 24 mei 2012 vond er een schietincident plaats in de Febo-snackbar op het Centraal Station in Almere. Verdachte heeft met een pistool geschoten op [slachtoffer 1], waarbij een kogel door zijn lichaam ging en een 65-jarige omstander, [slachtoffer 2], in de buik raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn verweer dat het schot per ongeluk was afgevuurd. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat uit camerabeelden bleek dat er geen sprake was van een situatie waarin de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte had meerdere momenten om zich te beraden op zijn handelen, maar besloot toch te schieten. De rechtbank achtte de poging tot moord op beide slachtoffers wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en het feit dat de slachtoffers blijvende schade hadden opgelopen. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 6.289,19 te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660188-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 17 juli 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 2 oktober 2012, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft geschoten in de zij/flank, althans in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft geschoten in de (linker)zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente Almere aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de (linker)zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam, en/of nierletsel en/of een darmperforatie heeft toegebracht, door opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel te schieten in de (linker) zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam van [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente Almere een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Bruni, model 315 auto, kaliber .25Auto) en/of munitie van categorie III te weten één of meerdere (4) patro(o)n(en) (merk CBC, kaliber 0.25 Auto), voorhanden heeft gehad;
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 24 mei 2012 werden twee verbalisanten op het Centraal Station in Almere gewenkt door een NS-medewerker die hen vertelde dat er geschoten was en dat de dader in de bus zat. De NS-medewerker wees de man aan, waarop deze man de bus uitkwam en aangehouden werd.
Tijdens de aanhouding werd bij verdachte een vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen is in beslaggenomen en onderzocht door de forensische opsporing. Het bleek om een omgebouwd alarmpistool, merk Bruni, model 315 Auto, kaliber 8 te gaan. In het pistool (een vuurwapen categorie III) zaten 4 scherpe patronen, kaliber .25Auto, merk CBC (categorie III).
Vrijwel direct na de aanhouding van verdachte kwam omstreeks 17:57 uur bij de politie Flevoland een melding binnen dat er bij de Febo snackbar geschoten was. Ter plaatse werd slachtoffer [slachtoffer 2] aangetroffen die gewond was in zijn buik. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij bij de toonbank op zijn bestelling stond te wachten toen er een vechtpartij gaande was tussen een viertal mannen. Opeens werd hij door een kogel geraakt in zijn buik. [slachtoffer 2] werd door ambulancepersoneel overgebracht naar het Flevoziekenhuis. In het ziekenhuis deed [slachtoffer 2] aangifte.
Een getuige verklaarde dat een aantal personen, die betrokken waren bij de vechtpartij weggevlucht waren in een auto. Een van deze personen was vermoedelijk gewond geraakt. Bij het Flevoziekenhuis troffen verbalisanten onder meer [slachtoffer 1] aan die verklaarde neergeschoten te zijn. Op 25 mei 2012 deed hij aangifte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt voor poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot moord op [slachtoffer 2] en wegens het voorhanden hebben van een pistool. Zij heeft daartoe – zoals vervat in een aan de rechtbank op schrift gesteld requisitoir – voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde verwezen naar de camerabeelden van de Febo, de verklaringen van onder meer getuigen [getuige 2], [zus van slachtoffer 1], [getuige 4], [slachtoffer 2] en [vriendin van slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte dat het zijn pistool was dat afging in de Febo.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Opzet
Voor het opzet heeft de officier van justitie betoogd dat dit blijkt uit de camerabeelden en de verklaringen van [slachtoffer 1], [zus van slachtoffer 1] en [vriendin van slachtoffer 1]. Uit de feitelijke handelingen van verdachte - het pakken en doorladen van een vuurwapen, het achterna rennen van [slachtoffer 1], het richten en proberen te raken en tenslotte het schieten in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] in de nabijheid van vitale organen – kan opzet in onvoorwaardelijke zin worden afgeleid.
Voorbedachte rade
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Hij heeft op meerdere momenten gelegenheid gehad om af te zien van zijn plan om te schieten. Verdachte heeft zich vooraf bewapend, het vuurwapen doorgeladen en verwoed en herhaald gepoogd [slachtoffer 1] te raken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Opzet
Voor het opzet heeft de officier van justitie betoogd dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft in een drukke snackbar op korte afstand op een persoon geschoten. De kans was daarmee groot dat hij [slachtoffer 1] zou missen en een ander persoon zou raken, maar de kans was ook groot dat de kogel door het lichaam van [slachtoffer 1] zou gaan en een ander persoon zou raken.
Voorbedachte rade
De officier heeft betoogd dat er sprake is van voorbedachte rade. De gelijkwaardigheid van individuen neutraliseert immers de verwisseling van personen. Er is sprake van een situatie die vergelijkbaar is met een ‘error in persona’. Het feit dat de heer [slachtoffer 2] naast [slachtoffer 1] ook werd geraakt, sluit voorbedachte rade niet uit.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De officier van justitie heeft voor een bewezenverklaring verwezen naar het proces-verbaal van wapenherkenning en het feit dat verdachte geen wapenvergunning heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – zoals vervat is in een aan de rechtbank overlegde pleitnota – betoogd dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens op [slachtoffer 1] heeft geschoten om hem van het leven te beroven. Uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden van de Febo blijkt dat zich een hectische en paniekerige situatie voordeed, waarin ongewild het vuurwapen van verdachte is afgegaan. Verdachte was niet bekend met het vuurwapen dat hij een dag eerder gekocht had. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Verdachte is zich niet bewust geweest dat hij door te dreigen met een doorgeladen wapen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn wapen vanuit een schrikreactie af zou gaan.
Voorbedachte rade
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte rade aangevoerd dat verdachte geen plan had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De vechtpartij, het vervolgens pakken van een vuurwapen en het doorladen van dit wapen heeft plaatsgevonden in een tijdsbestek van enkele seconden. Uit de feitelijke gang van zaken kan niet opgemaakt worden dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daden en zich rekenschap heeft kunnen geven van de betekenis en de mogelijke gevolgen van zijn daden.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte [slachtoffer 2] niet kent en dat verdachte niet wist dat hij op 24 mei 2012 in de Febo aanwezig was. Van willens en wetens handelen kan daarom geen sprake zijn. Voorwaardelijk opzet is evenmin aan de orde, nu de kans dat de heer [slachtoffer 2] dodelijk verwond zou raken doordat de kogel door het lichaam van [slachtoffer 1] heenging niet als aanmerkelijk beschouwd kan worden. Bovendien kan verdachte zich van deze kans niet bewust zijn geweest omdat verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de heer [slachtoffer 2].
Voorbedachte rade
De raadsvrouw heeft betoogd dat er nu er geen sprake is van het handelen met voorbedachte rade voor wat betreft het onder 1. ten laste gelegde er voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde ook geen sprake is voorbedachten rade.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen (boos) opzet dan wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij de heer [slachtoffer 2]. Door een enkel ongericht schot welke het lichaam van [slachtoffer 1] in en uit is gegaan is niet de aanmerkelijke kans aanwezig dat bij de heer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 24 mei 2012 opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft neergeschoten en zodoende gepoogd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Zij overweegt daartoe het navolgende. Op 24 mei 2012 heeft zich een vechtpartij bij de Febo op het Centraal Station in Almere voorgedaan. Daarbij waren onder meer verdachte, [slachtoffer 1], [zus van slachtoffer 1], [vriendin van slachtoffer 1] en [getuige 5] betrokken.
Aangever [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard dat verdachte samen met drie andere mannen zijn vriendin [vriendin van slachtoffer 1] lastigviel. Verdachte is tussen zijn vriendin en de mannen in gaan staan, waarop hij een klap van verdachte kreeg. Vervolgens ontstond er een vechtpartij. De zwangere zus van aangever [slachtoffer 1] ging voor aangever staan om aangever te beschermen. Aangever hoorde dat verdachte naar een van de drie mannen riep: “Botieng kos ribabo” – hetgeen betekent: “Heb je dat ding op je?” Verdachte pakte direct daarna een pistool, zwaaide met het pistool heen en weer en probeerde op aangever te schieten. Aangever hoorde één schot en bleek te zijn geraakt.
Getuige [zus van slachtoffer 1] verklaart over het schieten door verdachte dat haar broer in gevecht was met verdachte toen [een vriend van verdachte] er bij kwam en hem schopte. Op dat moment is getuige [zus van slachtoffer 1] voor haar broer gaan staan. Verdachte pakte een wapen uit zijn jas en richtte het wapen op het hoofd van haar broer. Samen met haar broer probeerden ze het wapen te ontwijken.
Getuige [vriendin van slachtoffer 1] verklaart over het gebeurde op 24 mei 2012 dat verdachte bij de Febo op haar af kwam lopen om te vragen waar [slachtoffer 1] was. Zij vertelde verdachte dat [haar vriend] daarachter was, maar verdachte begreep haar verkeerd en reageerde op een agressieve toon dat hij [haar vriend] nodig had anders “zou zij gaan zien”. Op een gegeven moment zag de getuige dat [haar vriend] en verdachte aan het vechten waren. [getuige 6] ([een vriend van verdachte]) gaf [slachtoffer 1] een trap. [slachtoffer 1] probeerde de Febo in te lopen. Verdachte liep achter hem aan. In de opening van de Febo stond [ de zus van] ([slachtoffer 1]) voor [slachtoffer 1] toen verdachte een vuurwapen richtte op [slachtoffer 1]. Verdachte bleef met de loop van het vuurwapen richten op [slachtoffer 1]. Opeens vuurde verdachte. [ de zus van] viel op de grond en [slachtoffer 1] bleek te zijn geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 oktober 2012 verklaard dat hij een vuurwapen had gekocht om zichzelf te beschermen tegen [slachtoffer 1] en zijn vrienden na een eerder incident wat plaats had gevonden op 5 mei 2012. Op 24 mei 2012 wilde verdachte van [slachtoffer 1] weten of zijn op 5 mei 2012 vernielde jas door [slachtoffer 1] vergoed zou worden. Toen verdachte met [slachtoffer 1] in gesprek was, hoorde hij dat [getuige 5] aan [slachtoffer 1] vroeg of hij een wapen nodig had. [slachtoffer 1] gaf toen aan dat dat niet nodig was omdat er niets ging gebeuren. Kort daarna kreeg verdachte een klap van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft vervolgens zijn pistool uit zijn zak gehaald toen hij zag dat [getuige 5] een wapen had. Verdachte heeft het pistool doorgeladen en is teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft hem onder schot gehouden. Toen [slachtoffer 1] hem vasthield, heeft hij mogelijk een knijpende beweging gemaakt waardoor het pistool per ongeluk afging.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte willens en wetens [slachtoffer 1] heeft neergeschoten om hem van het leven te beroven. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat uit voornoemde verklaringen en uit de ter terechtzitting van 2 oktober 2012 bekeken camerabeelden blijkt dat verdachte bewust het pistool heeft doorgeladen en vervolgens is teruggelopen naar [slachtoffer 1]. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte met het doorgeladen pistool [slachtoffer 1] volgt en hem onder schot houdt. Getuige [zus van slachtoffer 1] – die tussen verdachte en aangever in staat - verklaart hierover dat verdachte het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] richtte. Verdachte beweegt met het doorgeladen pistool om [zus van slachtoffer 1] heen en op het moment dat zij op de grond valt, schiet verdachte. Deze handelingen van verdachte kunnen niet anders geïnterpreteerd worden dan willens en wetens handelen. De verklaring van verdachte dat het pistool per ongeluk zou zijn afgegaan toen hij door aangever [slachtoffer 1] vastgehouden werd, wordt niet ondersteund door de camerabeelden en de getuigenverklaringen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
Voorbedachte rade
Voor het bewijs van de voorbedachte rade is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan. Op 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad bij arrest vorenstaande opnieuw bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat afgaande op de feitelijke handelingen van verdachte, hij gehandeld heeft met voorbedachte rade. Verdachte heeft immers buiten de Febo het pistool gepakt, het pistool doorgeladen en is op [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hem onder schot gehouden. Duidelijk is te zien op de camerabeelden dat verdachte om [zus van slachtoffer 1] heen beweegt om [slachtoffer 1] in zijn vizier te krijgen. Dergelijk handelen getuigt van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft zich op al deze momenten kunnen beraden en rekenschap kunnen geven van de gevolgen van het neerschieten van [slachtoffer 1]. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het pistool heeft gekocht naar aanleiding van een eerdere bedreiging door [slachtoffer 1] en zijn vrienden. Op 24 mei 2012 heeft verdachte naar eigen zeggen het wapen doorgeladen omdat hij zeker wilde weten dat hij kon schieten en dat het om de keuze ging: zijn leven of het leven van [slachtoffer 1].
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegd is overwogen heeft verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] neergeschoten. Met de kogel die verdachte met zijn pistool heeft afgevuurd heeft verdachte ook [slachtoffer 2] geraakt. De kogel die [slachtoffer 1] in zijn zij raakte, heeft het lichaam van [slachtoffer 1] verlaten en is in de linkerzij van [slachtoffer 2] terecht gekomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade de heer [slachtoffer 2] heeft neergeschoten. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake kan zijn van willens en wetens handelen door verdachte.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van slachtoffer [slachtoffer 2] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft met een doorgeladen pistool met daarin scherpe patronen geschoten op [slachtoffer 1]. Dit schieten vond plaats op 24 mei 2012 rond het tijdstip van 18:00 uur in de Febo op het Centraal Station in Almere. Voordat verdachte heeft geschoten had hij [vriendin van slachtoffer 1] aangesproken nabij de Febo en heeft er vervolgens een vechtpartij plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Zoals blijkt uit de camerabeelden heeft het voorgaande zich afgespeeld in een tijdsbestek van enkele minuten en is verdachte in en uit de Febo gelopen.
Aanwezigheid van de aanmerkelijke kans
Bij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat een vuurwapen is zijn kern primair is gemaakt om dodelijk letsel te kunnen veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van mensen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat. Wanneer deze kans wordt bezien binnen de omstandigheden van dit geval dan groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel.
De rechtbank overweegt dat door een kogel af te vuren op een persoon terwijl verdachte op een zeer korte afstand van deze persoon in een kleine snackbar staat op een tijdstip dat het daar erg druk is en zich meerdere mensen in de snackbar bevinden, de aanmerkelijke kans bestaat dat deze kogel een ander zou raken dan de beoogde neer te schieten persoon. Dat de kogel in casu eerst [slachtoffer 1] heeft geraakt, vervolgens het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verlaten en dezelfde kogel [slachtoffer 2] heeft geraakt doet daar niet aan af.
Wetenschap van de aanmerkelijke kans
Bij de vraag of de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans moet als uitgangpunt gelden dat de hiervoor geschetste kans op een dodelijke afloop welhaast als van feit van algemene bekendheid kan worden gezien. Dat bij de verdachte deze wetenschap bestond, volgt ook uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting dat het zijn leven was of het leven van [slachtoffer 1]. Hieruit volgt dat de verdachte zich bewust was van het (levens)gevaar van zijn handelen. Wanneer deze bewustheid wordt bezien in samenhang met het geschetste feit van algemene bekendheid is de rechtbank van oordeel dat op grond hiervan de wetenschap van de aanmerkelijke kans bij de verdachte moet worden aangenomen.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bovendien bewust heeft aanvaard. Blijkens de camerabeelden en het hiervoor overwogene wist verdachte dat er meerdere mensen in de Febo aanwezig waren op het moment dat hij met zijn pistool schoot op [slachtoffer 1]. Door desondanks te schieten op [slachtoffer 1] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een andere aanwezige, in dit geval [slachtoffer 2], ook geraakt zou worden.
Voorbedachte rade
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is overwogen heeft verdachte nadat hij een klap kreeg van [slachtoffer 1] zijn pistool gepakt, heeft hij dit pistool vervolgens doorgeladen en heeft hij meerdere malen om [zus van slachtoffer 1] heen bewogen om [slachtoffer 1] onder schot te houden. Dit feitelijk handelen, getuigt van het handelen met voorbedachte rade.
De rechtbank beoordeelt de voorbedachten rade ten aanzien van [slachtoffer 2] in het licht van de zogenaamde ‘error in persona’-jurisprudentie. De Hoge Raad heeft in 1997 geoordeeld dat het feit dat (nog) een ander persoon dan het vooraf beoogde slachtoffer neergeschoten was voor de voorbedachten rade niet uit maakte aangezien bij de voorbedachten rade beoordeeld dient te worden of verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad voor beraad over de consequenties van zijn voorgenomen dodelijke daad. De rechtbank is van oordeel dat de voorbedachten rade ten aanzien van het handelen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hetzelfde is. De rechtbank acht zodoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade geprobeerd heeft [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 24 mei 2012 in Almere een pistool van het merk Bruni voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 2 oktober 2012 heeft verklaard dat hij een pistool en kogels op 24 mei 2012 in Almere bij zich had, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar het bij verdachte aangetroffen pistool en de kogels, het proces-verbaal van wapenherkenning en de bekennende verklaring van verdachte.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 24 mei 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, een kogel heeft geschoten in de zij/flank van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 24 mei 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, een kogel heeft geschoten in de linkerzij van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 24 mei 2012 in de gemeente Almere een wapen van categorie III, te weten een pistool merk Bruni, model 315 auto, kaliber .25Auto en munitie van categorie III te weten 4 patronen merk CBC, kaliber 0.25 Auto, voorhanden heeft gehad.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Onder 1 en 2, telkens:
Poging tot moord.
Onder 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
7 STRAFBAARHEID
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van een noodweersituatie. Verdachte is [slachtoffer 1] achterna gerend de Febo in met een doorgeladen wapen. Nu er geen sprake is van noodweer is er derhalve ook geen sprake van noodweerexces.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor wat betreft de strafbaarheid van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
Noodweer
Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij niet van plan was om met het vuurwapen te schieten. Hij is verzeild geraakt in een vechtpartij en heeft zijn vuurwapen getrokken omdat hij de situatie onder controle wilde houden. Verdachte moest zich verdedigen na de eerdere bedreiging die op 5 mei 2012 had plaats gevonden. Verdachte kreeg als eerste een klap, brak zijn middenhandsbeentje en hoorde [slachtoffer 1] en [getuige 5] praten over een wapen en was vervolgens bang om neergestoken of neergeschoten te worden. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bestond uit het slaan en de dreiging van verdergaand geweld. De angst van verdachte was gerechtvaardigd gelet op het feit dat zowel [slachtoffer 1] als [getuige 6] wapens bij zich hadden.
Noodweerexces
Subsidiair beroept de raadsvrouw zich op het standpunt dat overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Verdachte vreesde voor zijn leven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder 4 geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld. Indien er sprake is van handelen met voorbedachten rade, is er weinig ruimte voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Voorbedachten rade vooronderstelt immers dat een verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te beraden en zich rekenschap te geven van het besluit en de gevolgen daarvan. De kern van handelen in een noodweersituatie ligt daarentegen in een kort moment om over te gaan tot verdedigen. In de regel verdragen deze verschillende manieren van wilsvorming zich niet met elkaar, de uitzondering van acute dreiging daar buiten gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie niet aannemelijk is geworden. De ter terechtzitting van 2 oktober 2012 bekeken camerabeelden van de Febo onderschrijven immers niet de stelling van verdachte dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en hij genoodzaakt was zich te verdedigen. Nu er geen spraken was van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank het noodweer- en het noodweerexcesverweer.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niets aangaande een op te leggen straf opgemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft in een druk bezochte snackbar twee personen van dichtbij met een vuurwapen neergeschoten. Verdachte heeft willens en wetens het eerste slachtoffer in zijn zij geschoten waarna de kogel het lichaam van deze persoon verlaten heeft, waardoor een willekeurige omstander geraakt werd. Direct daarna is verdachte gevlucht en heeft de slachtoffers aan hun lot overgelaten. Beide slachtoffers hebben zich medisch moeten laten behandelen en hebben blijvende littekens overgehouden. Tevens heeft een dergelijke traumatische ervaring voor zowel de slachtoffers als hun familie nadelige psychische effecten. Het feit dat de slachtoffers de schietpartij hebben overleefd is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij vanwege een conflict een vuurwapen heeft gekocht en met dit vuurwapen op een druk tijdstip in een snackbar waar zich onschuldige omstanders en jonge kinderen bevonden geschoten heeft. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk handelen in onze samenleving niet geaccepteerd kan worden en zwaar bestraft dient te worden.
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de richtlijnen van het gerechtshof Leeuwarden. Als oriëntatiepunt voor moord wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar genoemd. Nu het een poging betreft dient dit ingevolge het bepaalde in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht met een derde te worden verminderd. Als strafverzwarende factor weegt de rechtbank mee dat er sprake is geweest van een publieke locus delicti, waar meerdere onschuldige volwassenen en kinderen getuige zijn geweest van het schieten door verdachte. Tevens heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat het bewezen verklaarde getuige de verklaring van [slachtoffer 2] tijdens de terechtzitting bijzonder traumatisch voor hem en zijn gezin is geweest. Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat aan de bewezenverklaring één gedraging ten grondslag ligt.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie de verdachte betreffende d.d. 5 september 2012 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat in dit geval een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Nu verdachte blijkens de zich in het persoonsdossier bevindende stukken niet heeft willen meewerken aan enige vorm van rapportage betreffende zijn persoon ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van de LOVS om in misdrijven als thans bewezenverklaard een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval een straf zoals geeist door de officier van justitie passend en geboden is.
9 BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beslag is afgehandeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niets aangaande het beslag opgemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van het dossier geconcludeerd dat het beslag nog niet is afgehandeld en is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen kogels en het pistool van het merk Bruni onttrokken dienen te worden van aan het verkeer nu met behulp van voornoemde voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Blackberry, type 9300 geretourneerd dient te worden aan verdachte.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft Stichting Univé Rechtshulp namens [de benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. primair ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 6.289,19.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering schadevergoeding van [de benadeelde partij] geheel wordt toegewezen met daaraan de schadevergoedingsmaatregel gekoppeld.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw gelet op de door haar primair bepleite vrijspraak en subsidiair betoogde ontslag van alle rechtsvervolging verzocht de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2. primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, te meer nu de hoogte door verdachte niet is betwist, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 6.289,19 (materiële schade van € 789,19 en immateriële schade van € 5.500.-,) vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege als voorschot toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 6.289,19 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 91 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de onder verdachte in beslag genomen munitie
(4 patronen) en het pistool van het merk Bruni, model 315auto, kaliber .25Auto;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Blackberry type 9300;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Tollebeek, van een bedrag van € 6.289,19 (zegge: zesduizend tweehonderdnegenentachtig euro en negentien eurocent);
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 6.289,19 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 66 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2012.
Mrs. Schroten en Fijnheer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.