RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr. : 622549 HA VERZ 12-199
datum : 19 september 2012
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
[VERZOEKENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij, verder te noemen: ‘[verzoekende partij]’,
gemachtigde mr. A.E. Doornbos, advocaat te Zwolle,
[VERWERENDE PARTIJ],
gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats],
verwerende partij, verder te noemen: ‘[VERWERENDE PARTIJ]’,
gemachtigde mr. W. Hovingh, advocaat te Alkmaar.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het op 16 augustus 2012 ingekomen verzoekschrift d.d. 15 augustus 2012 met bijlagen,
- de per brief van 28 augustus 2012 van de zijde van [verzoekende partij] ingezonden vervangende productie alsmede een nadere productie,
- het op 3 september 2012 ingekomen verweerschrift d.d. 31 augustus 2012 met bijlagen,
- de per faxbericht van 5 september 2012 van de zijde van [VERWERENDE PARTIJ] ingezonden vervangende productie.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 september 2012. Verschenen zijn:
- [verzoekende partij], bijgestaan door mr. Doornbos voormeld, en
- namens [VERWERENDE PARTIJ] haar algemeen directeur, de heer [V], en haar commercieel directeur, de heer [D], beiden bijgestaan door mr. Hovingh voormeld.
[verzoekende partij] en [VERWERENDE PARTIJ] hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de kantonrechter zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de kantonrechter.
[verzoekende partij] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [VERWERENDE PARTIJ] wegens gewichtige redenen onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid van € 85.000,00 bruto.
[VERWERENDE PARTIJ] heeft zich niet verzet tegen een ontbinding. Zij heeft wel de toekenning bestreden van een vergoeding naar billijkheid.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [VERWERENDE PARTIJ] drijft een onderneming gericht op nieuwbouw en renovatie van dakbedekkings-constructies. Bij haar zijn thans 36 personen werkzaam, in hoofdzaak dakdekkers.
b. [verzoekende partij], geboren op [datum], is vanaf [datum] bij [VERWERENDE PARTIJ] in dienst. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 2.222,79 bruto per maand exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven (hierna: de CAO) van toepassing.
c. [verzoekende partij] heeft aanvankelijk dakdekkerwerkzaamheden verricht, in welk kader hij ook beschikt over de benodigde vaktechnische kwalificaties. Naderhand is [verzoekende partij] tewerkgesteld als magazijn-beheerder, waarbij [verzoekende partij] desgevraagd en incidenteel dakdekkerwerk heeft verricht.
d. [verzoekende partij] is op 15 juli 2009 door [VERWERENDE PARTIJ] op staande voet ontslagen vanwege het feit dat [verzoekende partij] zich zou hebben bezondigd aan verduistering. Na protest daartegen door [verzoekende partij], nader onderzoek door [VERWERENDE PARTIJ] en overleg met de toen door [verzoekende partij] ingeschakelde gemachtigde heeft [VERWERENDE PARTIJ] dit ontslag op 14 augustus 2009 ingetrokken. Na overleg met [verzoekende partij]s gemachtigde heeft [VERWERENDE PARTIJ] een brief onder het personeel van [VERWERENDE PARTIJ] verspreid waarbij [VERWERENDE PARTIJ] onder meer haar excuses heeft aangeboden, daarbij stellend dat er wel noodzaak is gebleken om de uitgifte van goederen aan medewerkers voor eigen gebruik anders te organiseren en dat [verzoekende partij] voor de gemaakte fouten bij de afhandeling van de uitgifte goederen een waarschuwing ontvangt. [verzoekende partij] heeft daarop zijn werkzaamheden voor [VERWERENDE PARTIJ] hervat.
e. Vanwege een hoog ziekteverzuim onder de dakdekkers heeft [VERWERENDE PARTIJ] [verzoekende partij] medio 2010 gevraagd om tijdelijk dakdekkerwerk te verrichten, welk verzoek [verzoekende partij] heeft geweigerd. Na een discussie daarover met [VERWERENDE PARTIJ] heeft [verzoekende partij] zich op 17 september 2010 ziekgemeld. [VERWERENDE PARTIJ] heeft daarop haar arbodienst ingeschakeld, waarna met hulp van een medewerker van deze dienst een mediation tussen partijen heeft plaatsgevonden. De uitkomst van deze mediation was dat [verzoekende partij] tijdelijk dakdekkerwerkzaamheden is gaan verrichten, waarbij [VERWERENDE PARTIJ] zoveel mogelijk rekening zou houden met [verzoekende partij]s wens niet te (ver) hoeven rijden, onder vergoeding van de reisuren. [verzoekende partij] is vanaf 7 februari 2011 weer door [VERWERENDE PARTIJ] te werk gesteld als magazijnbeheerder.
f. Op 19 december 2011 heeft [VERWERENDE PARTIJ] aan het UWV Werkbedrijf (hierna: het UWV) verzocht om toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomsten met elf medewerkers, waaronder [verzoekende partij]. Dit verzoek was gegrond op bedrijfseconomische omstandigheden. Bij beslissing van 13 februari 2012 heeft het UWV op alle verzoeken haar toestemming geweigerd. Het UWV heeft daartoe geparafraseerd overwogen dat voldoende is gebleken dat [VERWERENDE PARTIJ] de afgelopen jaren verliesgevend is geweest, dat het verklaarbaar is dat [VERWERENDE PARTIJ] maatregelen wenst te nemen doch dat het onvoldoende duidelijk is dat [VERWERENDE PARTIJ] genoodzaakt is tot het laten vervallen van de arbeidsplaatsen van de voor ontslag voorgedragen werknemers. In het geval van [verzoekende partij] heeft het UWV in het bijzonder overwogen dat er onvoldoende duidelijkheid is verschaft wat nu de relatie is tussen de door [VERWERENDE PARTIJ] geconstateerde werkvermindering en het laten vervallen van de functie van magazijnmedewerker en voorts dat het UWV niet duidelijk is waarom [verzoekende partij] niet als dakdekker kan worden herplaatst.
g. Vanwege de onveranderd door [VERWERENDE PARTIJ] ervaren noodzaak tot kostenbesparing heeft zij vervolgens onder meer besloten tot het anders organiseren van het magazijnwerk door deze onder beheer van de werkvoorbereiding te plaatsen, het materiaal rechtstreeks op het werk te leveren, het onderhoud aan materiaal zoveel mogelijk bij leveranciers neer te leggen en het resterend magazijnwerk te laten verrichten door hetzij re-integrerende werknemers dan wel door medewerkers van de servicedienst.
h. [VERWERENDE PARTIJ] heeft in maart 2012 ter vervanging van zijn functie van magazijnbeheerder aan [verzoekende partij] aangeboden dakdekwerk te verrichten. Desgevraagd heeft [VERWERENDE PARTIJ] per brief van 16 april 2012 aan [verzoekende partij] bevestigd:
‘(…) Op vrijdag 13 maart heb jij mij aangegeven wel het dak op te willen echter onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat jij ontslagbescherming zult genieten.
Op zich is deze ontslagbescherming niet correct ten opzichte van het andere personeel. Echter vanwege het feit dat er veel op spel staat en dat wij onder alle omstandigheden moeten bezuinigen vanwege de afwijzing van onze eerste aanvraag bij het UWV willen wij jou een compromis voorstellen.
Wij stellen jou voor om 1 jaar dakdekkerswerk uit te gaan voeren waarbij jij een tijdelijke wijziging van jou arbeidscontract ontvangt. Tijdens dit jaar zal jij niet onder het afspiegeling principe vallen. Jij hebt daarin een bijzondere positie. [VERWERENDE PARTIJ] onderstreept daarbij nogmaals dat wij er niet op uit zijn om jou als persoon te ontslaan maar willen zorgdragen voor een goede arbeidsverhouding waarbij de kosten van ons magazijn willen elimineren tot een zeer laag niveau.
Na dit jaar zullen wij opnieuw de situatie bekijken of deze afspraak kan worden verlengd.
De andere voorwaarden blijven zoals in de brief van 2 maart aangegeven. Dus behoud van salaris en een extra reisuren vergoeding conform de cao. (…)’
i. Op 20 april 2012 heeft [verzoekende partij] [VERWERENDE PARTIJ] laten weten in te gaan op het in de brief van 16 april 2012 verwoorde voorstel. Op 27 april 2012 heeft [verzoekende partij] medegedeeld alsnog niet akkoord te gaan. [VERWERENDE PARTIJ] heeft daarop in een brief van 1 mei 2012 aan [verzoekende partij] medegedeeld dat, indien [verzoekende partij] bij zijn weigering blijft, zij geen andere keus heeft om opnieuw een ontslagaanvraag in te dienen bij het UWV. In een gesprek van 7 mei 2012 heeft [verzoekende partij] zijn bezwaar nader toegelicht en [VERWERENDE PARTIJ] medegedeeld dat hij zijnerzijds om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst zal gaan vragen. [VERWERENDE PARTIJ] heeft in dat gesprek en in een nader gesprek van 9 mei 2012 [verzoekende partij] trachten te overtuigen dat haar verzoek aan [verzoekende partij] om dakdekkerwerk te gaan verrichten een reëel verzoek betreft omdat inmiddels een aantal dakdekkers bij [VERWERENDE PARTIJ] zijn vertrokken, dat dit verzoek geen consequenties heeft voor zijn loon en dat zijn reisuren zullen worden vergoed conform de CAO. [VERWERENDE PARTIJ] heeft de inhoud van de gesprekken bij brieven van 7 en 9 mei 2012 aan [verzoekende partij] bevestigd.
j. [verzoekende partij] heeft zich op 24 mei 2012 ziekgemeld. Na hersteldmelding van [verzoekende partij] heeft [VERWERENDE PARTIJ] hem opgeroepen voor het verrichten van dakdekkerwerkzaamheden. Per mailbericht van 10 augustus 2012 heeft [verzoekende partij] medegedeeld dat er geen functiewijziging is overeengekomen, dat hij geen dakdekkerwerkzaamheden zal verrichten en dat hij zich op maandag 13 augustus 2012 zal melden op het kantoor/magazijn.
[verzoekende partij] heeft samengevat het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Hij heeft moeten vaststellen dat [VERWERENDE PARTIJ] de afgelopen jaren er alles aan heeft gedaan om het hem zo moeilijk mogelijk te maken. Ten onrechte is hij in juli 2009 op staande voet ontslagen, waarna [VERWERENDE PARTIJ] heeft nagelaten om in de richting van zijn collega’s duidelijkheid te geven. Totaal ten onrechte heeft [VERWERENDE PARTIJ] hem vervolgens wel een waarschuwing gegeven en zijn naam niet gezuiverd. Ondanks het feit dat [verzoekende partij] er toen fysiek en psychisch helemaal doorheen zat, is hem vervolgens vakantieverlof geweigerd. [verzoekende partij] is daarop uitgevallen met een posttraumatische stressstoornis. [verzoekende partij] heeft meegewerkt aan de oplossing van het arbeidsconflict en heeft ingestemd met mediation. Naderhand heeft [verzoekende partij] moeten vaststellen dat de ingeschakelde mediator helemaal geen erkende mediator was. Er is ook geen constructieve oplossing gevonden. Desondanks is [verzoekende partij] weer aan het werk gegaan. Ten onrechte heeft [VERWERENDE PARTIJ] daarop een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat zijn functie niet kwam te vervallen. Ondanks deze duidelijke weigering heeft [VERWERENDE PARTIJ] eenzijdig besloten zijn functie op te heffen en de werkzaamheden te verdelen over ander mensen te verdelen. Terwijl [VERWERENDE PARTIJ] in de UWV-procedure bij hoog en bij laag volhield dat [verzoekende partij] niet (meer) geschikt zou zijn voor dakdekwerk wordt die functie hem plotseling aangeboden, onder mededeling dat zijn loon wel wordt aangepast. Vervolgens heeft [VERWERENDE PARTIJ] [verzoekende partij] verder onder druk gezet door aan te geven dat zij opnieuw een ontslagaanvraag bij het UWV zal indienen. Toen [verzoekende partij] aangaf dat hij met een advocaat contact op zou nemen, werd ineens bevestigd dat hij zijn huidige salaris wel kon blijven behouden. [verzoekende partij] wordt zo vakkundig weggepest en is hij op de werkvloer in een isolement terechtgekomen. Van [verzoekende partij] kan redelijkerwijs niet langer worden verwacht dat hij het dienstverband met [VERWERENDE PARTIJ] voortzet. Hij heeft er geen vertrouwen meer in dat de arbeidsverhoudingen weer kunnen worden genormaliseerd. Een ontbinding heeft echter zeer verstrekkende gevolgen. [verzoekende partij] heeft [VERWERENDE PARTIJ] helpen opbouwen en heeft zich altijd veel voor [VERWERENDE PARTIJ] ingezet. [verzoekende partij] is nu gedwongen om voor zijn gezondheid te kiezen. Het zal voor hem, gezien zijn leeftijd, opleiding, eenzijdige arbeidsverleden en de moeilijke economische situatie, zeer lastig zijn om een nieuwe baan te vinden. Ondanks dat alles wil [verzoekende partij] dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Nu de grond voor ontbinding volledig in de risicosfeer van [VERWERENDE PARTIJ] ligt, is een vergoeding passend. Deze dient te worden bepaald aan de hand van de kantonrechtersformule onder toepassing van de C-factor op ‘1,5’, ofwel op een bedrag van € 85.000,00.
[VERWERENDE PARTIJ] heeft ter afwering samengevat het volgende aangevoerd.
Anders dan [verzoekende partij] aanvoert, heeft hij niet steeds vlekkeloos gefunctioneerd. Hij is er sinds 2008 een probleem van gaan maken dat hij incidenteel als dakdekker moest werken terwijl dat wel zijn werk is geweest. Bij de uitgifte van goederen aan medewerkers voor eigen gebruik bleek in juli 2009 fouten te zijn gemaakt. In eerste instantie heeft [VERWERENDE PARTIJ] dit beoordeeld als zou [verzoekende partij] geld in eigen zak hebben gestoken, maar na nader onderzoek heeft [VERWERENDE PARTIJ] dit moeten terugnemen en heeft zij het ontslag ingetrokken. Om herhaling van de gemaakte fouten te voorkomen heeft [VERWERENDE PARTIJ] wel de uitgifteprocedure aangepast, waarna in overleg met [verzoekende partij] het overige personeel de gang van zaken is uitgelegd. [verzoekende partij] heeft daarop zijn werk hervat, waarbij [VERWERENDE PARTIJ] de kosten van de door hem ingeschakelde gemachtigde heeft vergoed. Daarmee was deze kwestie opgelost. In 2010 is opnieuw discussie ontstaan over de inzet van [verzoekende partij] als dakdekker. Na bemiddeling via de arbodienst van [VERWERENDE PARTIJ] is [verzoekende partij] uiteindelijk aan het werk gegaan, waarbij [VERWERENDE PARTIJ] zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met [verzoekende partij]s wensen. Per 7 februari 2011 heeft [verzoekende partij] zijn werk in het magazijn kunnen hervatten waarbij [VERWERENDE PARTIJ] hem ook heeft bedankt voor zijn inzet als dakdekker. Door de aanhoudende slechte financiële situatie was [VERWERENDE PARTIJ] genoodzaakt om voor elf medewerkers ontslag aan te vragen. Die aanvraag was op niet anders gebaseerd en niet tegen [verzoekende partij] gericht. Dat [VERWERENDE PARTIJ] niet geschikt zou vinden als dakdekker is onjuist. Hij is niet voor niets ook als zodanig ingezet. Na de afwijzende beslissing van het UWV was [VERWERENDE PARTIJ] nog steeds genoodzaakt om kosten te besparen. Met alle voor ontslag voorgedragen medewerkers heeft [VERWERENDE PARTIJ] dat in individuele gesprekken uitgelegd. Al die medewerkers zijn toen overgegaan tot de orde van de dag, behalve [verzoekende partij]. Die is [VERWERENDE PARTIJ] verwijten blijven maken. Het magazijnwerk heeft [VERWERENDE PARTIJ] om reden van kostenbesparing anders ingericht. Omdat er inmiddels een aantal dakdekkers was vertrokken, heeft [VERWERENDE PARTIJ] [verzoekende partij] ter vervanging van zijn vervallen functie dakdekwerk aangeboden, terwijl zij voorts nog zo ver is gegaan om [verzoekende partij] een jaar extra ontslagbescherming aan te bieden. Ondanks herhaald uitleg over de ontstane situatie heeft [verzoekende partij] daarmee niet willen of kunnen instemmen. Als [verzoekende partij] echt niet verder wil met [VERWERENDE PARTIJ] zal zij zich niet verzetten tegen een ontbinding. De gevraagde ontbinding komt echter geheel voor rekening en risico van [verzoekende partij]. Hij kan immers bij [VERWERENDE PARTIJ] aan het werk blijven als dakdekker tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden. Daarbij is de financiële situatie van [VERWERENDE PARTIJ] onveranderd slecht. De door [verzoekende partij] gevraagde vergoeding is buitensporig en kan ook niet door [VERWERENDE PARTIJ] worden gedragen.
1.
Nu het verzoek tot ontbinding is gedaan door [verzoekende partij] als werknemer en de in de artikel 7:670 BW neergelegde opzegverboden zich richten tot een werkgever, staat een (eventueel bestaand) opzegverbod niet aan een inwilliging van het verzoek in de weg.
2.
Uit de tekst van artikel 7:685 BW vloeit voort dat ieder van partijen zich altijd tot de kantonrechter kan wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zo’n verzoek moet daarbij steunen op gewichtige redenen, zijnde dringende redenen als bedoeld in artikel 7:677, lid 1, BW dan wel veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3.
De kantonrechter begrijpt uit het verzoek dat [verzoekende partij] niet (meer) bereid is om in de toekomst arbeid voor [VERWERENDE PARTIJ] te verrichten. Die houding leidt op zichzelf al tot een verandering in de omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigt. Daaraan doet niet af dat [VERWERENDE PARTIJ] nog mogelijkheden ziet voor een vruchtbare voorzetting van de arbeidsovereenkomst. Voormelde houding moet ook worden aangemerkt als een zodanige wijziging van de omstandigheden dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding. Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter het voornemen heeft de overeenkomst te ontbinden per 15 oktober 2012.
4.
Wat betreft de vraag of er gronden zijn om aan [verzoekende partij] ten laste van [VERWERENDE PARTIJ] een vergoeding toe te kennen, zoals hij bepleit en [VERWERENDE PARTIJ] bestrijdt, wordt het navolgende overwogen.
4.1
In de kern gevat baseert [verzoekende partij] zijn verzoek op de stelling dat [VERWERENDE PARTIJ] bij herhaling ten onrechte van hem heeft verlangd om dakdekwerkzaamheden te verrichten en dat [VERWERENDE PARTIJ] ten onrechte in maart 2012 heeft voorgesteld om zijn functie te wijzigen in die van dakdekker.
4.1.1
De kantonrechter stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat in de arbeidsovereenkomst van partijen een wijzigingsbeding is opgenomen als bedoeld in artikel 7:613 BW. De kantonrechter zal de stellingen van [verzoekende partij] dan ook beoordelen in het licht van artikel 7:611 BW. Die beoordeling bestaat uit drie stappen (vergelijk HR 11 juli 2008, JAR 2008/209, (Stoof/Mammoet): 1) kon [VERWERENDE PARTIJ] als goed werkgever aanleiding vinden tot het doen van het voorstel tot wijziging van functie van [verzoekende partij]?; 2) is het aanbod van de werkgever redelijk? en 3) kan aanvaarding door [verzoekende partij] in redelijkheid worden gevergd?
4.1.2
Het staat naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate vast dat er bij [VERWERENDE PARTIJ] een klemmende financiële noodzaak bestaat voor een besparing op de kosten, waaronder op de loonkosten. Uit de stukken, gewisseld in de UWV-procedure, blijkt afdoende dat [VERWERENDE PARTIJ] al vanaf 2008 verliesgevend is en ook in 2012 zonder kostenbesparende maatregelen zou afkoersen op een verlies. Voorts blijkt dat [VERWERENDE PARTIJ] vanaf 2008 te kampen heeft met het onvoldoende realiseren van productie, niet alleen door teruglopende vraag, maar ook door een ongebruikelijk hoog aantal dagen vorst en regen. Daarnaast staat in voldoende mate vast dat [VERWERENDE PARTIJ] met name vanaf 2010 een zeer hoog ziekteverzuim kent. Het is dan ook te billijken dat [VERWERENDE PARTIJ] in het bijzonder heeft ingezet op maatregelen die de productiviteit zouden verhogen maar ook de kosten van ondersteunende, niet direct productieve werkzaamheden kritisch is gaan bezien. Onomstreden is dat de magazijnwerkzaamheden als dergelijke werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het is voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [VERWERENDE PARTIJ] de omvang van dat werk heeft kunnen terugdringen door deze onder beheer van de werkvoorbereiding te plaatsen, het materiaal rechtstreeks op het werk te laten leveren, het onderhoud aan materiaal zoveel mogelijk bij leveranciers neer te leggen en het resterend magazijnwerk te laten verrichten door hetzij re-integrerende werknemers dan wel door medewerkers van de servicedienst. Deze wijziging heeft vervolgens gevolgen voor de functie van magazijnbeheerder, op grond waarvan [VERWERENDE PARTIJ] aanleiding heeft kunnen vinden voor het laten vervallen van die functie en het doen van het voorstel tot wijziging van de functie in die van dakdekker. [VERWERENDE PARTIJ] heeft daarbij in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij daarvoor ruimte had omdat al drie dakdekkers uit dienst waren gegaan, twee dakdekkers voornemens waren om vervroegd uit te treden en voor twee dakdekkers een re-integratie ‘tweede spoor’ was ingezet. Aan de eerste stap is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter voldaan.
4.1.3
Het staat vast dat [verzoekende partij] is opgeleid tot dakdekker, dat hij als zodanig bij [VERWERENDE PARTIJ] in dienst is getreden en dat hij na wijziging van de functie in die van magazijnbeheerder bij tijd en wijle op incidentele en tijdelijke basis ook dakdekwerkzaamheden is blijven verrichten. Uit het verweer van [verzoekende partij], zoals gevoerd in de UWV-procedure, blijkt ook dat [verzoekende partij] zich nog steeds in staat acht om die werkzaamheden uit te voeren. [verzoekende partij] heeft niet aangevoerd en dit is ook niet op andere wijze gebleken dat hij in staat is om een andere functie binnen [VERWERENDE PARTIJ] uit te voeren. Uit de toezeggingen, zoals door [VERWERENDE PARTIJ] verwoord in de brieven van 7 en 9 mei 2012, blijkt voorts dat [VERWERENDE PARTIJ] het loon van [verzoekende partij] gelijk wilde houden en dat zij de reisuren van [verzoekende partij] als dakdekker wilde gaan vergoeden conform de daartoe in de CAO opgenomen regeling. Voorts blijkt dat [VERWERENDE PARTIJ] zo veel als mogelijk rekening wil houden met [verzoekende partij]s wens om niet (ver) te hoeven rijden, door hem zo veel mogelijk in Steenwijk en omgeving te laten werken.
4.1.4
[verzoekende partij] heeft omtrent de redelijkheid van het voorstel van [VERWERENDE PARTIJ] en de in redelijkheid van hem te vergen aanvaarding niet veel meer aangevoerd dat hij in het verleden niet juist door [VERWERENDE PARTIJ] is behandeld en dat de voorgestelde wijziging bij hem veel onrust en spanning oproept. Voor zover [verzoekende partij] doelt op het gegeven dat [VERWERENDE PARTIJ] in de UWV-procedure de stelling heeft ingenomen dat [verzoekende partij] haars inziens ‘niet (meer) gekwalificeerd is’ voor de functie van dakdekker of servicemedewerker, staat vast dat die stelling niet juist, zoals [VERWERENDE PARTIJ] ook nadien is ondertekend. Dat [VERWERENDE PARTIJ] die stelling in de UWV-procedure heeft betrokken, is dan ook bepaald niet fraai te noemen, maar uit het aanbod en de herhaalde malen daarop gegeven toelichting blijkt dat [VERWERENDE PARTIJ] die stelling heeft verlaten. Voorts blijkt dat [VERWERENDE PARTIJ] met haar herhaalde toelichting op haar voorstel en haar aanbod om [verzoekende partij] ‘een jaar extra ontslagbescherming’ te verlenen - daargelaten de houdbaarheid daarvan - heeft geprobeerd de bij [verzoekende partij] levende onrust en spanning weg te nemen. Voor het overige vermag de kantonrechter zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien dat een eventueel onjuist handelen van [VERWERENDE PARTIJ] in het verleden, zoals [verzoekende partij] die stelt, de redelijkheid van een voorstel van [VERWERENDE PARTIJ] tot wijziging van de functie zou wegnemen dan wel ertoe zou leiden dat aanvaarding van zo’n voorstel niet van [verzoekende partij] zou kunnen worden verlangd.
4.1.4
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de kantonrechter dan ook van oordeel dat het voorstel van [VERWERENDE PARTIJ] tot wijziging van de functie van [verzoekende partij] een redelijk voorstel is en dat van [verzoekende partij] ook in redelijkheid kon worden gevergd dat hij de gewijzigde functie onder de geboden voorwaarden zou aanvaarden.
4.15
De slotsom is dan ook dat in het verval van [verzoekende partij]s functie noch in het voorstel in wijziging daarvan in de functie van dakdekker aanleiding kan worden gevonden voor een vergoeding.
4.2
Anders dan [verzoekende partij] aanvoert, is er geen reden om aan hem vergoeding toe te kennen omdat [VERWERENDE PARTIJ] eerder vergeefs om een ontslagvergunning heeft verzocht. De enkele omstandigheid dat het UWV de verzochte vergunning heeft geweigerd, dwingt niet al tot zo’n conclusie. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [VERWERENDE PARTIJ] - behoudens de stelling dat [verzoekende partij] ‘niet (meer) gekwalificeerd’ zou zijn voor werk als dakdekker - zich in die procedure onbehoorlijk heeft opgesteld of anderszins welbewust onhoudbare stellingen heeft ingenomen. Aangaande deze te laken stelling geldt echter dat [VERWERENDE PARTIJ] die heeft teruggenomen als hiervoor is overwogen en dat [VERWERENDE PARTIJ] herhaalde malen [verzoekende partij] heeft getracht te overtuigen van de noodzaak om hem als dakdekker te werk te stellen en het vertrouwen dat zij daarbij in hem stelt.
4.3
Er is evenmin reden om het in juli 2009 aan [verzoekende partij] gegeven ontslag op staande voet thans nog grond te laten zijn voor een vergoeding naar billijkheid. Die kwestie is al in augustus 2009 geëindigd met het intrekken van dat ontslag, het geven van de waarschuwing door [VERWERENDE PARTIJ] aan [verzoekende partij] voor de gemaakte fouten in de afhandeling van de uitgifte goederen, het in overleg met de toenmalige gemachtigde van [verzoekende partij] opstellen van een brief die onder het personeel is verspreid en het vergoeden van de toen door [verzoekende partij] gemaakte kosten van juridische bijstand. Gesteld noch gebleken is dat er daarna - door [verzoekende partij] of door [VERWERENDE PARTIJ] - nog op deze kwestie is teruggekomen.
4.4
Ook de andere door [verzoekende partij] voor de toekenning van een vergoeding naar billijkheid aangedragen argumenten zijn naar het oordeel van de kantonrechter van onvoldoende gewicht.
Dat [VERWERENDE PARTIJ] na intrekking van het ontslag per 14 augustus 2009 aan [verzoekende partij] een periode van vakantieverlof heeft geweigerd, zoals [verzoekende partij] stelt, is gemotiveerd door [VERWERENDE PARTIJ] bestreden, waarbij uit de door [verzoekende partij] zelf overgelegde stukken volgt dat hij in de periode van 14 tot 24 augustus 2009 niet heeft gewerkt.
Voorts blijkt uit niets dat [verzoekende partij] sinds die gebeurtenissen in juli en augustus 2009 aan een posttraumatische stressstoornis leidt en dat zulks aan [VERWERENDE PARTIJ] moet worden verweten.
Tot slot valt niet in te zien dat aan het gegeven dat de mediation van september 2010 is begeleid door een ‘niet erkende mediator’ zodanige waarde moet worden toegekend dat [VERWERENDE PARTIJ] daar thans nog een verwijt van moet worden gemaakt.
5.
De conclusie uit het voorgaande is dat [VERWERENDE PARTIJ] naar het oordeel van de kantonrechter geen relevant verwijt van de thans door [verzoekende partij] ervaren verstoring van de arbeidsrelatie. Er is daardoor geen aanleiding om de reden van ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [VERWERENDE PARTIJ] toe te rekenen, zodat bij de inwilliging van het verzoek geen vergoeding als bedoeld in artikel 7:685, achtste lid, BW behoeft te worden toegekend.
6.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat [verzoekende partij] in overeenstemming met het tiende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid moeten krijgen zijn verzoek in te trekken.
7.
Ongeacht of de verzoeken worden gehandhaafd dan wel ingetrokken, bestaat er aanleiding om de proceskosten te compenseren als nader in het dictum te melden.
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 15 oktober 2012 zonder toekenning aan [verzoekende partij] ten laste van [VERWERENDE PARTIJ] van een vergoeding;
- stelt [verzoekende partij] in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op vrijdag 5 oktober 2012 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoekende partij] het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 15 oktober 2012 zonder toekenning aan [verzoekende partij] ten laste van [VERWERENDE PARTIJ] van een vergoeding;
ongeacht [verzoekende partij] het verzoek intrekt dan wel handhaaft:
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 19 september 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.