ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0134

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
618438 VV 12-60
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na vechtpartij op de werkvloer met letsel als gevolg

In deze zaak gaat het om een werknemer die op staande voet is ontslagen na een vechtpartij met een collega, waarbij deze laatste letsel heeft opgelopen. De werknemer, werkzaam als plaatwerker, was op 15 juni 2012 ontslagen na een incident op 14 juni 2012, waarbij hij zijn collega had geslagen. De collega heeft berust in zijn ontslag, maar de werknemer vorderde loonbetaling vanaf de ontslagdatum, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, alsook betaling van incassokosten en proceskosten. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet voorlopig terecht is gegeven. Er was sprake van een langdurige situatie van wederzijds onvolwassen gedrag tussen de werknemer en zijn collega, die door de werkgever niet adequaat was aangepakt. De kantonrechter concludeert dat de mishandeling door de werknemer aan de collega, die resulteerde in letsel, een dringende reden voor ontslag vormt. De werknemer heeft geen bewijs geleverd voor zijn verweer dat er sprake was van noodweer of een andere rechtvaardiging voor zijn handelen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer af en veroordeelt hem in de proceskosten. De zaak benadrukt de ernst van geweld op de werkvloer en de verantwoordelijkheden van werknemers en werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr. : 618438 VV EXPL 12 – 60
Datum : 26 september 2012
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij],
gemachtigde mr. H. de Graaf - de Waard,
tegen
de besloten vennootschap
[GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij],
gemachtigde mr. M.H. van Daal.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding in kort geding van 10 augustus 2012. De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2012 plaatsgevonden, tegelijk met het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend door [gedaagde partij]. Beide partijen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen en heb-ben hun standpunten nader toegelicht en doen toelichten.
De beoordeling
1.
Vaststaat dat [eisende partij], geboren [datum], met ingang van [datum] bij [gedaagde partij] in dienst is getreden in de functie van plaatwerker. Zijn salaris bedraagt € 2.529,00 bruto exclusief vakantiegeld. Op de arbeidsverhouding is de cao kleinmetaal van toepassing.
[eisende partij] is op 15 juni 2012 op staande voet ontslagen omdat hij op 14 juni 2012 zijn collega, [collega], heeft geslagen waarbij letsel aan diens oog(kas) is toegebracht.
[gedaagde partij] heeft ook [collega] op staande voet ontslagen. [collega] heeft in dit ontslag berust.
2.
[eisende partij] vordert, na vermindering van zijn eis, kort samengevat, loondoorbetaling vanaf 15 juni 2012 vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Voorts vordert [eisende partij] betaling van incassokosten, te weten € 226,00 en de veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] heeft deze vordering tegengesproken.
3.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het gestelde spoedeisend belang is niet bestreden en volgt uit de aard van de vorderingen.
Gegeven de aard van dit geding dient de kantonrechter te beoordelen of het in die mate waar-schijnlijk is dat de rechter in een gewone procedure tot het oordeel zal komen dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, dat op dit oordeel door middel van een toewijzing van de vorderingen een voorschot kan worden genomen.
4.
Vaststaat dat [gedaagde partij] zijn collega [collega] op 14 juni 2012 zodanig heeft mishandeld dat letsel aan zijn oog(kas) is toegebracht. Volgens [gedaagde partij] heeft de geconsulteerde arts verklaard dat vermoedelijk de oogkas was gebroken. [eisende partij] heeft dit bij gebrek aan onderbouwing door middel van een medische verklaring bestreden. Op de door [gedaagde par-tij] overgelegde foto van [collega], welke foto daags na de mishandeling is genomen, is zicht-baar dat het rechteroog van [collega] vrijwel geheel dicht zit en dat rondom het oog sprake is van een forse bloeduitstorting.
5.
Artikel 7:678 lid 2 BW bepaalt onder meer, toegesneden op de onderhavige casus, dat een drin-gende reden aanwezig geacht kan worden wanneer een werknemer zijn collega heeft mishan-deld. In het onderhavige geval is sprake van, gelet op de overgelegde foto, serieus letsel. Uit het letsel, voor zover waarneembaar op de foto volgt, dat [eisende partij] een stevige klap/stomp moet hebben uitgedeeld op het rechteroog van [collega]. Een klap of stomp op een oog, een teer zintuig, kan tot zeer ernstig letsel lijden. Dat heeft [eisende partij] er niet van weerhouden [col-lega] op zijn rechteroog te slaan.
6.
Gesteld noch gebleken is dat sprake was van noodweer of noodweerexces. Uit het relaas van [eisende partij] over de gebeurtenissen volgt namelijk niet dat de mishandeling was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en ook niet dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding ver-oorzaakt (artikel 41 WvSr). De verklaring die [eisende partij] voor zijn actie heeft gegeven, te weten dat [collega] een trap tegen de deur gaf waar hij, [eisende partij], net doorheen was ge-gaan en [collega] hem beledigde en uitdaagde door hem het woord ‘kankerzeug’ toe te voegen, kan de mishandeling hooguit verklaren, maar zeker niet rechtvaardigen, nog afgezien van de vraag of de door [eisende partij] gegeven lezing van de feiten volledig en juist is. Volgens [col-lega] heeft [eisende partij] een deur voor hem dichtgegooid, waarop [collega] hem het woord ‘kankerlijder’ heeft toegevoegd. Vervolgens werd hij door [eisende partij] op zijn oog geslagen. Dat [collega] [eisende partij] heeft beledigd is bepaald niet fraai, maar rechtvaardigt niet de mishandeling.
7.
Uit de overlegde stukken en het verhandelde ter zitting volgt, kort gezegd, dat [eisende partij] en [collega] elkaar niet verdroegen, en dat zij elkaar regelmatig provoceerden.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde partij] zowel [eisende partij] als [collega] daarover regelmatig heeft onderhouden, echter zonder (blijvend) succes. [eisende partij] en [col-lega] hebben elkaar gedurende een langdurige periode met regelmaat op een zeer onvolwassen en onbetamelijke wijze bejegend. [gedaagde partij] heeft onweersproken aangevoerd dat zij in verband daarmee [eisende partij] en [gedaagde partij] zover mogelijk (fysiek) van elkaar ver-wijderd te werk had gesteld om ontmoetingen en conflicten tussen hen beide te voorkomen.
Ook heeft [gedaagde partij] aan beide werknemers op 7 december 2010 een identieke schrifte-lijke waarschuwing verstrekt waarvan de tekst deels als volgt luidt:
‘Na meerdere conflicten in het verleden tussen u en de heer [collega] vond er in week 46 we-derom een conflict plaats tussen u beiden. Als werkgever kunnen en willen wij uw gedrag niet accepteren en verzoeken u dringend de gedragscode van onze organisatie na te leven. Indien er in de toekomst nog een voorval van deze aard plaatsvindt, dan zijn wij genoodzaakt om verdere maatregelen te nemen, met mogelijke gevolgen voor het voortbestaan van onze arbeidsrelatie.’
[eisende partij] stelt dat [collega] hem destijds met een mes heeft bedreigd, maar volgens [ge-daagde partij] kon de juiste toedracht van het voorval niet worden vastgesteld, omdat partijen elkaar beschuldigden en een getuige van het voorval ontbrak. Om die reden is aan beide werk-nemers eenzelfde waarschuwing gegeven.
8.
De mishandeling op 14 juni 2012 is een misdrijf, een ernstig incident, dat [eisende partij] volle-dig dient te worden toegerekend en het gevolg is van langdurig volgehouden, (wederzijds) in-fantiel gedrag. Het ontslag op staande voet is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter terecht gegeven. Dat sprake was van een dienstverband van bijna 13 jaren weegt niet op tegen de ernst van het verwijt. Overigens is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, dat [eisende partij] vanaf 28 augustus 2012 bij een andere werkgever, op basis van een contract voor de duur van zes maanden, weer als plaatwerker aan het werk is. De positie van [eisende partij] op de arbeidsmarkt is kennelijk nog zo slecht niet en diens arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (een schouderoperatie) heeft, gerekend vanaf 25 juni 2012, niet lang geduurd.
9.
De vorderingen zullen worden afgewezen en [eisende partij] zal in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
1.
wijst de vorderingen af;
2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [ge-daagde partij] begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 26 september 2012.