ECLI:NL:RBZLY:2012:BX9151

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650068-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot moord/doodslag en veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging in schietincident te Zwolle

Op 4 oktober 2012 deed de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 21 januari 2012 in de Thomas à Kempisstraat te Zwolle. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord/doodslag en openlijke geweldpleging. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 jaar, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet actief had deelgenomen aan het schieten, maar wel betrokken was bij de vechtpartij die aan het incident voorafging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord/doodslag, maar veroordeelde hem wel voor openlijke geweldpleging, omdat hij had bijgedragen aan de gewelddadige confrontatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de feiten werd vrijgesproken die tot de schade hadden geleid.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.650068-12
Uitspraak: 4 oktober 2012
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
laatstelijk verblijvende (verblijfplaats),
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012, 25 april 2012, 10 juli 2012 en 20 september 2012. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. C.C.S.Bordenga-Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer).
TENLASTELEGGING
De verdachte is - na aanpassing omschrijving tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (slachtoffer) (geboortejaar) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten (slachtoffer)), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van lever, twaalfvingerige darm en overig darmpakket en/of beschadiging van wervelkolom en ruggenmerg (dwarslaesie) laag op de rug, waardoor een volledig slappe verlamming van het onderlichaam en benen is veroorzaakt en/of beschadiging van het bekken (met name links) en/of diverse levensbedreigende schotwonden/schotverwondingen en/of ernstig vitaal letsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam te schieten en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het hoofd en/of het lichaam.
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Thomas à Kempisstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het (opzettelijk gewelddadig)
- indringen op en/of insluiten en/of aanvallen van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, schieten met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of lichaam van die (slachtoffer);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van Categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model 38 special en munitie van categorie IIII te weten één of meerdere kogels/patronen/hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft/hebben gehad;
Art 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
Aanhoudingsverzoek verdediging
De raadsman heeft terechtzitting van 20 september 2012 om het horen van een tweetal getuigen verzocht, als verwoord in de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Daarin stelt de raadsman dat de verklaringen van de getuigen (getuige 14) en (getuige 7) te onduidelijk zijn om als overtuigend bewijs te dienen en dat deze getuigen, mocht de rechtbank de door hen afgelegde verklaringen gebruiken voor het bewijs, zij in het belang van de waarheidsvinding alsnog door de rechter-commissaris dienen te worden gehoord.
De rechtbank acht het horen van de getuigen als verzocht redelijkerwijs niet noodzakelijk en wijst het (voorwaardelijke) aanhoudingsverzoek af.
BEWIJS
Inleiding
Op zaterdag 21 januari 2012 omstreeks 18.34 uur heeft een schietincident plaatsgevonden op de openbare weg de Thomas à Kempisstraat te Zwolle. (slachtoffer) is door vier kogels geraakt in linkerarm en bovenlichaam. Hij is gevonden ter hoogte van perceel 8a en vervolgens zwaargewond afgevoerd naar het ziekenhuis, waar diverse levensreddende spoedoperaties hebben plaatsgevonden. Hierbij zijn beschadigingen aan lever, darmen, ruggenmerg en wervelkolom geconstateerd. (slachtoffer) heeft het schietincident overleefd. Er is echter sprake van volledige en permanente verlamming van onderlichaam en benen.
In het lichaam van het slachtoffer zijn twee kogels aangetroffen. Twee andere kogels zijn in de kleding van het slachtoffer gevonden en op de plaats delict werd een vijfde kogel aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie verdachten (verdachte, zijn schoonzoon (naam schoonzoon) (hierna: (naam schoonzoon)) en zijn kleinzoon (naam kleinzoon)) om 18:34 uur en 14 seconden in een witte auto, merk Kia, type Picanto vanaf de Brink de Thomas à Kempisstraat zijn ingereden en dat zij hun auto vervolgens aan de overzijde van de weg, ter hoogte van ijzerwarenhandel (naam) (perceel 31), schuin op de weg hebben geparkeerd. Hier bevond zich (slachtoffer). Vervolgens heeft er een vechtpartij plaatsgevonden waarbij een aantal keren met een vuurwapen is geschoten op (slachtoffer). De drie verdachten zijn daarna weggereden in de Kia.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat drie familieleden van het slachtoffer, te weten (familielid 1) (hierna: (familielid 1)), (familielid 3) en (familielid 2) (hierna: (familielid 2)) om 18:34 uur en 44 seconden bij de rotonde aan de Thomas à Kempisstraat/Diezerkade ter hoogte van perceel 17 (restaurant naam ) liepen, dat zij daar op dat moment stil bleven staan en vervolgens hard terugrenden in de richting van de Diezerkade.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het schietincident op 21 januari 2012 tussen 18:34 uur en 14 seconden en 18:34 uur en 44 seconden heeft plaatsgevonden.
Uit de verklaringen van de getuigen (getuige 1), (getuige 2), (getuige 3), (getuige 6), (getuige 7), (getuige 17), (getuige 8) en (getuige 9), alsmede die van verdachte, de medeverdachten en het slachtoffer (slachtoffer) leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een incident waarbij het slachtoffer en drie personen, te weten de drie verdachten betrokken zijn geweest. Ook uit andere getuigenverklaringen is af te leiden dat tussen meerdere personen een incident heeft plaatsgevonden waarbij gevochten is en geschoten is. Hoewel de getuigen op punten niet eensluidend hebben verklaard, neemt de rechtbank op grond van de consistente punten in het merendeel van die verklaringen alsmede de overige inhoud van het dossier als vaststaand aan dat:
-er sprake was van een incident waarbij vier personen betrokken waren, te weten de drie verdachten en het slachtoffer;
-er sprake was van een vechtpartij waarbij in eerste instantie twee van de verdachten tegenover het slachtoffer stonden;
-één van de verdachten een vuurwapen heeft gebruikt;
- een derde verdachte zich meer afzijdig hield maar ook een bijdrage aan de vechtpartij heeft geleverd;
- het incident circa 30 seconden heeft geduurd.
De kleinzoon van verdachte heeft zich op 21 januari 2012 omstreeks 19:01 uur bij het politiebureau aan de Koggelaan te Zwolle gemeld. Hij heeft verklaard dat hij met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten.
(naam schoonzoon) heeft zich circa 9 minuten later op hetzelfde politiebureau gemeld en het vuurwapen overhandigd waarmee geschoten zou zijn. Het betrof een 5-schotsrevolver, merk Taurus.
Verdachte was toen in zijn aanwezigheid.
Uit een schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (d.d. 26 januari 2012) blijkt dat zowel de kleinzoon van verdachte als (naam schoonzoon) een zogenoemde positieve schiethand hadden. Zij hadden met een schietincident in verband te brengen kruitsporen op handen en mouwen.
De verklaring van de kleinzoon van verdachte dat hij de schutter is geweest wordt ondersteund door de eerste verklaring van het slachtoffer die hij op 28 januari 2012 op de intensive care-afdeling in het ziekenhuis heeft afgelegd. Het slachtoffer heeft alstoen verklaard:
“toen zijn ze uitgestapt... (naam schoonzoon) zei tegen (naam kleinzoon): schiet hem neer (naam kleinzoon), schiet hem neer…Toen schoot hij mij drie keer in mijn rug…(…) Toen die zo’n Lucky Luke pistooltje pakte en zo schoot, ik hoorde 4 knallen. Op de vragen van verbalisant: “Het was dus (naam kleinzoon) die heeft geschoten” en “Je zag hem ook daadwerkelijk schieten”, verklaarde het slachtoffer beide keren:.”Ja.”.
De verbalisanten relateren ten aanzien van dit verhoor dat zij de indruk hadden dat het slachtoffer goed bij kennis was, geen gedrogeerde indruk maakte en duidelijk sprak.
De getuigen (familielid 2) en (familielid 3) (familieleden van het slachtoffer) hebben bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris, in tegenstelling tot voornoemde verklaringen van de kleinzoon van verdachte en het slachtoffer, verklaard dat zij hebben gezien dat (naam schoonzoon) heeft geschoten.
Ook de getuigen (getuige 10) (getuige 11), (getuige 12) en (getuige 13), respectievelijk moeder, oom en stiefvader van het slachtoffer, hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer, direct nadat hij was neergeschoten, tegen hen heeft gezegd dat (naam schoonzoon) heeft geschoten.
Het slachtoffer heeft op 30 januari 2012 nader verklaard, namelijk dat hij niet meer zeker weet wie geschoten had.
Op 20 februari 2012 heeft het slachtoffer verklaard dat hij wèl zeker weet dat (naam schoonzoon) voorafgaand aan het schieten heeft gezegd: “Je moeder maak ik ook kapot, je moeder maak ik ook dood” en dat hij zijn eerder afgelegde verklaring dat (naam schoonzoon) heeft gezegd: “schiet hem neer, schiet hem neer”, niet meer met zekerheid durft te bevestigen.
Op 10 september 2012 heeft het slachtoffer bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet weet wie er geschoten heeft, maar dat hij 100.000 % zeker weet dat (naam schoonzoon) het pistool heeft vastgehouden.
De rechtbank ziet zich in het kader van de feitenvaststelling allereerst gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid wie de schutter is geweest.
Nu het dossier geen objectieve aanknopingspunten (zoals bijvoorbeeld sluitend forensisch onderzoek) bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest en nu de bekentenis van de kleinzoon van verdachte dat hij heeft geschoten tegenstrijdig is aan (met name) de verklaringen van de getuigen (familielid 2) en (familielid 3) die (naam schoonzoon) aanwijzen als schutter, is de rechtbank van oordeel dat allereerst een gemotiveerde beoordeling van de voor het bewijs beschikbare getuigenverklaringen dient te volgen.
Met de door getuigen (familielid 2) en (familielid 3) afgelegde verklaringen (dat niet de kleinzoon van verdachte maar (naam schoonzoon) de schutter is geweest) dient naar het oordeel van de rechtbank behoedzaam te worden omgegaan. Daarbij betrekt de rechtbank allereerst een aantal hierna te noemen omstandigheden die hun waarneming kunnen hebben vertroebeld:
- hun waarnemingspositie, namelijk op een afstand van circa 45 meter (de afstand waarop getuigen zichzelf hebben gepositioneerd van de plaats delict);
- de waarnemingsduur, welke voor de getuigen bijzonder kort moet zijn geweest. Zij hebben hun waarnemingen deels tijdens het rennend achterom kijken gedaan en de getuigen hebben aldus een veelheid van informatie moeten vergaren omtrent meerdere daders;
- de verlichting, daar het ondanks de straatverlichting op plekken donker was;
- het weer, getuigen spreken over ‘een beetje mottig weer’ en ‘het was donker’.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon), zeker van enige afstand, qua postuur, gelaat en haardracht aanmerkelijke gelijkenis vertonen. Voorts sluit de rechtbank niet uit dat de waarnemingen van (familielid 2) en (familielid 3) zijn gekleurd door hun innerlijke overtuigingen ten aanzien van de persoon van de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon). Zo heeft (familielid 2) onder meer verklaard dat de kleinzoon van verdachte, met wie hij vroeger bevriend is geweest, niet zou durven schieten en dáárom niet de schutter geweest kán zijn. Daarnaast kan niet onbenoemd blijven dat de getuigen familieleden zijn van het slachtoffer en zij mede verwikkeld zijn in de familievete die aan de basis van het schietincident lijkt te hebben gestaan.
Dit alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen (familielid 2) en (familielid 3) niet een zodanig gewicht in de schaal kunnen leggen dat geconcludeerd zou moeten worden dat (naam schoonzoon) de schutter is geweest.
Deze conclusie kan evenmin worden getrokken uit de (de auditu) verklaringen van de getuigen (getuige 10) (getuige 11), (getuige 12)en (getuige 13), luidende dat het slachtoffer na net neergeschoten te zijn zou hebben gezegd dat (naam schoonzoon) de schutter was,. Immers, het slachtoffer heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat hij op de plaats delict aan niemand heeft verteld wie de schutter is geweest.
De verklaringen van de getuigen die geen relatie met het slachtoffer of verdachten hebben kunnen naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, geen uitsluitsel geven over de vraag wie de schutter is geweest. De rechtbank constateert dat deze getuigen onderling zeer verschillend hebben verklaard over het signalement van de schutter, alsook diens positie in de auto bij het aankomen bij dan wel vertrekken van de plaats delict. Hun waarnemingen zijn op die punten niet congruent met elkaar en wijzen daarmee niet eenduidig in de richting van één van de verdachten als zijnde de schutter.
Ten aanzien van de getuigen (getuige 14), (getuige 7), (getuige 2), (getuige 15), (getuige 16) en (getuige 17) geldt bovendien dat geen van deze getuigen de kleinzoon van verdachte of (naam schoonzoon) tijdens de uitgevoerde fotobewijsconfrontaties hebben herkend.
Ten slotte ziet de rechtbank ook geen steun voor het scenario dat (naam schoonzoon) de schutter zou zijn in het getapte telefoongesprek tussen de echtgenote van (naam schoonzoon) en haar zus (naam). Uit dat gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig volgen dat zij (naam schoonzoon) daarin als schutter noemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer in zijn eerste verklaring van 28 januari 2012 concreet, consistent en gedetailleerd over de rol van de kleinzoon van verdachte alsmede (naam schoonzoon) verklaard. De rechtbank acht de later door het slachtoffer afgelegde verklaringen minder authentiek. De rechtbank neemt in dit kader onder meer in aanmerking dat het slachtoffer tijdens zijn verhoor d.d. 20 februari 2012 als verklaring voor het feit dat hij niet meer met zekerheid durft te zeggen wat hij eerder bij de politie heeft verklaard: “mensen van de buitenwereld. Die beïnvloeden toch wel, zonder dat je het zelf wil, je mening. Alles ging zo verschrikkelijk snel”. (dossierpagina 319).
Voor de theorie die door enkele getuigen is geopperd om aan te geven dat de door de kleinzoon van verdachte afgelegde bekennende verklaring onbetrouwbaar zou zijn, inhoudende dat het in de reizigerswereld niet ongebruikelijk is dat de jongste in het gezin de schuld op zich neemt voor iets wat de vader heeft gedaan, met als uitgangspunt dat de jongste in de regel minder straf zal krijgen en de vader het gezin kan blijven onderhouden, heeft de rechtbank in de onderhavige zaak geen enkel concreet aanknopingspunt gevonden.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand aan dat het de kleinzoon van verdachte is geweest die vijf keer op het slachtoffer heeft geschoten en dat (naam schoonzoon), hieraan voorafgaand, in onmiddellijke nabijheid van de kleinzoon van verdachte heeft geroepen: “schiet hem neer (naam kleinzoon), schiet hem neer”.
Voorts kan uit de overige bewijsmiddelen (met name de verklaringen van de verdachten en het slachtoffer), in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon) de twee personen zijn geweest die met het slachtoffer in gevecht waren, dat de kleinzoon van verdachte vervolgens meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op het slachtoffer en dat verdachte zich meer afzijdig heeft gehouden maar zich bij de vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Medeplegen:
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen van poging tot moord/doodslag danwel zware mishandeling met voorbedachten rade te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Uit de bewijsmiddelen kan, voor zover hier relevant, worden afgeleid:
-dat de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon) met het slachtoffer hebben gevochten;
-dat de kleinzoon van verdachte op enig moment een vuurwapen in zijn handen had en daarmee op het slachtoffer heeft geschoten;
-dat (naam schoonzoon) kort voor het schieten heeft geroepen: “schiet hem neer (naam kleinzoon), schiet hem neer”;
-dat de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon), blijkens de forensische onderzoeken op kruitsporen op handen en mouwen, gedurende het schietproces in elkaars dichte nabijheid zijn geweest;
-dat de verdachten gedrieën weer, met de auto, zijn weggegaan van de plaats delict;
-dat verdachte tijdens het schieten op enige afstand heeft gestaan maar zich bij de daaraan voorafgaande vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank volgt de raadsman van verdachte in zijn stelling dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte en (naam schoonzoon) wisten dat er een vuurwapen naar de plaats delict werd meegenomen of dat een vuurwapen in de auto aanwezig was. Hetgeen de officier van justitie in haar requisitoir op dit punt heeft aangevoerd biedt daartoe onvoldoende grondslag. Op grond van de getuigenverklaringen is niet eenduidig vast te stellen of en zo ja door wie van de verdachten het vuurwapen uit de auto is gehaald. Als toetsingsmoment voor de beoordeling of sprake is geweest van medeplegen dient daarom te gelden het moment waarop de kleinzoon van verdachte op de plaats delict het vuurwapen heeft vastgehouden en vervolgens heeft gebruikt
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van (naam schoonzoon) op en na het moment dat de kleinzoon van verdachte het vuurwapen in handen houdt van dien aard dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de kleinzoon van verdachte en (naam schoonzoon), gericht op het door de kleinzoon van verdachte neerschieten van het slachtoffer. In dit kader laat de rechtbank vooral wegen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat (naam schoonzoon) tijdens het schieten dichtbij de kleinzoon van verdachte heeft gestaan en dat hij de kleinzoon van verdachte er vervolgens niet van heeft weerhouden om op het slachtoffer te richten en vervolgens tot schieten over te gaan. Integendeel, (naam schoonzoon) heeft zich op generlei wijze gedistantieerd van het handelen van de kleinzoon van verdachte, maar heeft hem juist aangemoedigd door voorafgaand aan de uitvoeringshandelingen te roepen: “schiet hem neer (naam kleinzoon), schiet hem neer”. (naam schoonzoon), met zijn, als vader, natuurlijk overwicht op de kleinzoon van verdachte, heeft de kleinzoon van verdachte aldus aangemoedigd en aangespoord om te pogen het slachtoffer om het leven te brengen.
Dat een en ander zich in een kort tijdsbestek heeft afgespeeld doet niet af aan de vaststelling dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking. Verdachten waren verwikkeld in een vechtpartij met het slachtoffer. Op enig moment heeft de kleinzoon van verdachte met een vuurwapen in handen gestaan en dit gericht op het slachtoffer, met (naam schoonzoon) daar dichtbij staand en aanmoedigende woorden uitend. Hoewel kort is hier toch sprake van een zekere tijdsspanne hetgeen blijkt uit het gegeven dat (naam schoonzoon) de gelegenheid heeft gehad om de kleinzoon van verdachte aan te moedigen het slachtoffer neer te schieten. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij evenzo de gelegenheid gehad moet hebben de kleinzoon van verdachte van het schieten te weerhouden.
Het medeplegen strekt zich naar het oordeel van de rechtbank niet uit naar verdachte zelf. Verdachte heeft zich blijkens de bewijsmiddelen op grotere afstand van zijn kleinzoon begeven, had geen positieve schiethand, heeft niets geroepen en hield zich meer op de achtergrond. Gelet op de beperktere rol die verdachte in het incident heeft gespeeld, kan niet worden gesproken van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, zijn kleinzoon en (naam schoonzoon), gericht op het neerschieten van het slachtoffer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen tussen verdachte, zijn kleinzoon en (naam schoonzoon) waar het de poging om het slachtoffer om het leven te brengen betreft.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de gedragingen van verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel, hebben bewerkstelligd.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde:
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat evenmin een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de diverse getuigenverklaringen strijdig met elkaar zijn en daarom niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige gewelddadige handeling jegens het slachtoffer heeft verricht.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Van het ‘in vereniging’ plegen van geweld is reeds sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval wel degelijk sprake.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met zijn kleinzoon en schoonzoon naar de plaats delict is gereden, daar met hen uit de auto is gestapt en vervolgens ook in de richting van het slachtoffer is gelopen waar (naam schoonzoon) en het slachtoffer slaags met elkaar raakten. Aldus maakte verdachte deel uit van de groep van geweldplegers.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, met name de verklaring van het slachtoffer en de getuigenverklaringen van (getuige 16), (getuige 7) en (getuige 14), vast dat verdachte het slachtoffer in ieder geval heeft geschopt. De rechtbank acht de door deze getuigen afgelegde verklaringen, gelet op de gedetailleerde beschrijving door deze getuigen van verdachte ten opzichte van de medeverdachten (leeftijd, haardracht, positionering ter plaatse) alsmede hun onderlinge consistentie en congruentie, voldoende betrouwbaar.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 20 september 2012 verzocht om het horen van de getuigen (getuige 14) en (getuige 7) in geval de rechtbank zou overwegen hun verklaringen voor het bewijs te gebruiken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verklaringen te onduidelijk zouden zijn om als overtuigend bewijs te dienen. De rechtbank ziet, gelet op het voormelde, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door hen afgelegde verklaringen bij de politie en acht het horen van de getuigen als verzocht niet noodzakelijk.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer (slachtoffer).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen vuurwapen voorhanden heeft gehad en daarom moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 ten laste gelegde.
Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie is, naar het oordeel van de rechtbank, vereist dat de verdachte daarover de beschikking heeft gehad in de zin dat hij zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van zijn bezit van dat vuurwapen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zeker het geval wanneer een verdachte een vuurwapen in handen heeft gehad, ongeacht wat de verdachte met dat wapen doet, bijvoorbeeld het bij de politie inleveren.
Het enkele gedurende korte tijd zich bevinden op de achterbank in een auto waarin zich vóór de passagiersstoel een vuurwapen bevindt dat zojuist door anderen (waaronder degene die op de passagiersstoel zit) bij een schietincident is gehanteerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te stellen dat de verdachte de beschikking over dat vuurwapen heeft gehad.
De rechtbank volgt derhalve het verweer van de raadsman en spreekt de verdachte dan ook vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 meer subsidiair:
hij op 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle met anderen, op de openbare weg, de Thomas à Kempisstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het (opzettelijk gewelddadig)
- aanvallen van die (slachtoffer) en
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of lichaam van die (slachtoffer);
Van het 1 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen verklaarde levert op:
1 meer subsidiair:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is vooralsnog niet aannemelijk geworden.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Aan de basis van het onderhavige voorval met tragische afloop voor (slachtoffer) staat een langlopende familievete tussen de familie van verdachte en de familie van het slachtoffer. Nadat zijn kleinzoon (naam andere kleinzoon) had gebeld met de mededeling dat hij door familie van het slachtoffer werd belaagd is verdachte samen met zijn schoonzoon en kleinzoon (naam kleinzoon) naar de Thomas à Kempisstraat te Zwolle gereden om (naam andere kleinzoon) te ontzetten. Toen ze (naam andere kleinzoon) daar niet aantroffen is het in de Thomas à Kempisstraat tot een gewelddadig treffen tussen verdachten en het slachtoffer gekomen.
De kleinzoon van verdachte heeft met een vuurwapen voor het oog van de diverse omstanders vijf maal gericht geschoten op (slachtoffer), waarbij hij (slachtoffer) ook daadwerkelijk vier maal heeft geraakt.
Verdachte is strafrechtelijk niet mede-verantwoordelijk voor het schieten met een vuurwapen. Wel heeft verdachte zich samen met zijn schoonzoon en kleinzoon schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Gebleken is dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een aanmerkelijk kortere straf toekomt dan zijn kleinzoon en schoonzoon. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte op grond van zijn gedragingen echter zonder meer een gevangenisstraf toe. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 26 april 2012.
Voorts heeft de rechtbank in het kader van de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 januari 2012.
De beslissing van de rechtbank berust, naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 141.238,17 gevoegd in het strafproces.
De rechtbank zal de benadeelde partij (slachtoffer) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte van de feiten ten gevolge waarvan deze benadeelde partij rechtstreeks schade zou hebben geleden zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is reeds bij afzonderlijke beschikking d.d. 24 september 2012 opgeheven.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. van der Maden en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2012.