RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.650064-12
Uitspraak: 4 oktober 2012
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
verblijvende in (verblijfplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012, 25 april 2012, 10 juli 2012 en 20 september 2012. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer).
De verdachte is - na aanpassing omschrijving tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (slachtoffer) (geboortejaar) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten (slachtoffer)), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van lever, twaalfvingerige darm en overig darmpakket en/of beschadiging van wervelkolom en ruggenmerg (dwarslaesie) laag op de rug, waardoor een volledig slappe verlamming van het onderlichaam en benen is veroorzaakt en/of beschadiging van het bekken (met name links) en/of diverse levensbedreigende schotwonden/schotverwondingen en/of ernstig vitaal letsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam te schieten en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het hoofd en/of het lichaam.
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Thomas à Kempisstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het (opzettelijk gewelddadig)
- indringen op en/of insluiten en/of aanvallen van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, schieten met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of lichaam van die (slachtoffer);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van Categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model 38 special en munitie van categorie IIII te weten één of meerdere kogels/patronen/hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft/hebben gehad;
Art 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
Inleiding:
Op zaterdag 21 januari 2012 omstreeks 18.34 uur heeft een schietincident plaatsgevonden op de openbare weg de Thomas à Kempisstraat te Zwolle. (slachtoffer) is door vier kogels geraakt in linkerarm en bovenlichaam. Hij is gevonden ter hoogte van perceel 8a en vervolgens zwaargewond afgevoerd naar het ziekenhuis, waar diverse levensreddende spoedoperaties hebben plaatsgevonden. Hierbij zijn beschadigingen aan lever, darmen, ruggenmerg en wervelkolom geconstateerd. (slachtoffer) heeft het schietincident overleefd. Er is echter sprake van volledige en permanente verlamming van onderlichaam en benen.
In het lichaam van het slachtoffer zijn twee kogels aangetroffen. Twee andere kogels zijn in de kleding van het slachtoffer gevonden en op de plaats delict werd een vijfde kogel aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie verdachten (verdachte, zijn zoon (naam zoon) en zijn schoonvader (naam schoonvader ) om 18:34 uur en 14 seconden in een witte auto, merk Kia, type Picanto vanaf de Brink de Thomas à Kempisstraat zijn ingereden en dat zij hun auto vervolgens aan de overzijde van de weg, ter hoogte van ijzerwarenhandel (naam) (perceel 31), schuin op de weg hebben geparkeerd. Hier bevond zich (slachtoffer). Vervolgens heeft er een vechtpartij plaatsgevonden waarbij een aantal keren met een vuurwapen is geschoten op (slachtoffer). De drie verdachten zijn daarna weggereden in de Kia.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat drie familieleden van het slachtoffer, te weten (famileilid 1) (geboortejaar) (hierna: (famileilid 1)), (famileilid 3) en (famileilid 2) (geboortejaar) (hierna: (famileilid 1) om 18:34 uur en 44 seconden bij de rotonde aan de Thomas à Kempisstraat/Diezerkade ter hoogte van perceel 17 (restaurant naam) liepen, dat zij daar op dat moment stil bleven staan en vervolgens hard terugrenden in de richting van de Diezerkade.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het schietincident op 21 januari 2012 tussen 18:34 uur en 14 seconden en 18:34 uur en 44 seconden heeft plaatsgevonden.
Uit de verklaringen van onder meer de getuigen (getuigen 1), (getuigen 1), (getuigen 3), (getuigen 6), (getuigen 7), (getuigen 17), (getuigen 8) en (getuigen 9), alsmede die van verdachte, de medeverdachten en het slachtoffer (slachtoffer) leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een incident waarbij het slachtoffer en drie personen, te weten de drie verdachten betrokken zijn geweest. Ook uit andere getuigenverklaringen is af te leiden dat tussen meerdere personen een incident heeft plaatsgevonden waarbij gevochten is en geschoten is. Hoewel de getuigen op punten niet eensluidend hebben verklaard, neemt de rechtbank op grond van de consistente punten in het merendeel van die verklaringen alsmede de overige inhoud van het dossier als vaststaand aan dat:
- er sprake was van een incident waarbij vier personen betrokken waren, te weten de drie verdachten en het slachtoffer;
- er sprake was van een vechtpartij waarbij in eerste instantie twee van de verdachten tegenover het slachtoffer stonden;
- één van de verdachten een vuurwapen heeft gebruikt;
- één verdachte zich meer afzijdig hield maar ook een bijdrage aan de vechtpartij heeft geleverd;
- het incident circa 30 seconden heeft geduurd.
De zoon van verdachte heeft zich op 21 januari 2012 omstreeks 19:01 uur bij het politiebureau aan de Koggelaan te Zwolle gemeld. Hij heeft verklaard dat hij met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten.
De verdachte heeft zich circa 9 minuten later op hetzelfde politiebureau gemeld en het vuurwapen overhandigd waarmee geschoten zou zijn. Het betrof een 5-schotsrevolver, merk Taurus.
Uit een schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (d.d. 26 januari 2012) blijkt dat zowel verdachte als zijn zoon, medeverdachte (naam zoon), een zogenoemde positieve schiethand hadden. Zij hadden met een schietincident in verband te brengen kruitsporen op handen en mouwen.
De verklaring van de zoon van verdachte dat hij de schutter is geweest wordt ondersteund door de eerste verklaring van het slachtoffer die hij op 28 januari 2012 op de intensive care-afdeling in het ziekenhuis heeft afgelegd. Het slachtoffer heeft alstoen verklaard:
“toen zijn ze uitgestapt... (verdachte) zei tegen (zoon van de verdachte): schiet hem neer (zoon van de verdachte), schiet hem neer…Toen schoot hij mij drie keer in mijn rug…(…) Toen die zo’n Lucky Luke pistooltje pakte en zo schoot, ik hoorde 4 knallen. Op de vragen van verbalisant: “Het was dus (zoon van de verdachte) die heeft geschoten” en “Je zag hem ook daadwerkelijk schieten”, verklaarde het slachtoffer beide keren:.”Ja.”.
De verbalisanten relateren ten aanzien van dit verhoor dat zij de indruk hadden dat het slachtoffer goed bij kennis was, geen gedrogeerde indruk maakte en duidelijk sprak.
De getuigen (famileilid 2) en (famileilid 3) (familieleden van het slachtoffer) hebben bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris, in tegenstelling tot voornoemde verklaringen van de zoon van verdachte en het slachtoffer, verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte heeft geschoten.
Ook de getuigen (getuigen 10) (getuigen 11), (getuigen 12) en (getuigen 13), respectievelijk moeder, oom en stiefvader van het slachtoffer, hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer, direct nadat hij was neergeschoten, tegen hen heeft gezegd dat verdachte heeft geschoten.
Het slachtoffer heeft op 30 januari 2012, nader verklaard namelijk dat hij niet meer zeker weet wie geschoten had.
Op 20 februari 2012 heeft het slachtoffer verklaard dat hij wèl zeker weet dat verdachte voorafgaand aan het schieten heeft gezegd: “Je moeder maak ik ook kapot, je moeder maak ik ook dood” en dat hij zijn eerder afgelegde verklaring dat verdachte heeft gezegd: “schiet hem neer, schiet hem neer”, niet meer met zekerheid durft te bevestigen.
Op 10 september 2012 heeft het slachtoffer bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet weet wie er geschoten heeft, maar dat hij 100.000 % zeker weet dat verdachte het pistool heeft vastgehouden.
De rechtbank ziet zich in het kader van de feitenvaststelling allereerst gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid wie de schutter is geweest.
Nu het dossier geen objectieve aanknopingspunten (zoals bijvoorbeeld sluitend forensisch onderzoek) bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest en nu de bekentenis van de zoon van verdachte dat hij heeft geschoten tegenstrijdig is aan (met name) de verklaringen van de getuigen (famileilid 2) en (famileilid 3) die verdachte aanwijzen als schutter, is de rechtbank van oordeel dat een gemotiveerde beoordeling van de voor het bewijs beschikbare getuigenverklaringen dient te volgen.
Met de door getuigen (famileilid 2) en (famileilid 3) afgelegde verklaringen (dat niet de zoon van verdachte maar verdachte de schutter is geweest) dient naar het oordeel van de rechtbank behoedzaam te worden omgegaan. Daarbij betrekt de rechtbank allereerst een aantal hierna te noemen omstandigheden die hun waarneming kunnen hebben vertroebeld:
- hun waarnemingspositie, namelijk op een afstand van circa 45 meter (de afstand waarop getuigen zichzelf hebben gepositioneerd) van de plaats delict;
- de waarnemingsduur, welke voor de getuigen bijzonder kort moet zijn geweest. Zij hebben hun waarnemingen deels tijdens het rennend achterom kijken gedaan en de getuigen hebben aldus een veelheid van informatie moeten vergaren omtrent meerdere daders;
- de verlichting, daar het ondanks de straatverlichting op plekken donker was;
- het weer, getuigen spreken over ‘een beetje mottig weer’ en ‘het was donker’.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte en zijn zoon, zeker van enige afstand, qua postuur, gelaat en haardracht aanmerkelijke gelijkenis vertonen. Voorts sluit de rechtbank niet uit dat de waarnemingen van (famileilid 2) en (famileilid 3) zijn gekleurd door hun innerlijke overtuigingen ten aanzien van de persoon van verdachte en van diens zoon. Zo heeft (famileilid 2) onder meer verklaard dat de zoon van verdachte, met wie hij vroeger bevriend is geweest, niet zou durven schieten en dáárom niet de schutter geweest kán zijn. Daarnaast kan niet onbenoemd blijven dat de getuigen familieleden zijn van het slachtoffer en zij mede verwikkeld zijn in de familievete die aan de basis van het schietincident lijkt te hebben gestaan.
Dit alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen (famileilid 2) en (famileilid 3) niet een zodanig gewicht in de schaal kunnen leggen dat geconcludeerd zou moeten worden dat verdachte de schutter is geweest.
Deze conclusie kan evenmin worden getrokken uit de (de auditu) verklaringen van de getuigen (getuigen 10) (getuige 11), (getuige 12) en (getuigen 13), luidende dat het slachtoffer na net neergeschoten te zijn zou hebben gezegd dat verdachte de schutter was. Immers, het slachtoffer heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat hij op de plaats delict aan niemand heeft verteld wie de schutter is geweest.
De verklaringen van de getuigen die geen relatie met het slachtoffer of verdachte hebben kunnen naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, geen uitsluitsel geven over de vraag wie de schutter is geweest. De rechtbank constateert dat deze getuigen onderling zeer verschillend hebben verklaard over het signalement van de schutter, alsook diens positie in de auto bij het aankomen bij dan wel vertrekken van de plaats delict. Hun waarnemingen zijn op die punten niet congruent met elkaar en wijzen daarmee niet eenduidig in de richting van één van de verdachten als zijnde de schutter.
Ten aanzien van de getuigen (getuigen 14), (getuigen 7), (getuige 2), (getuigen 15), (getuigen 16) en (getuigen 17) geldt bovendien dat geen van deze getuigen verdachte of zijn zoon tijdens de uitgevoerde fotobewijsconfrontaties hebben herkend.
Ten slotte ziet de rechtbank ook geen steun voor het scenario dat (verdachte) de schutter zou zijn in het getapte telefoongesprek tussen de echtgenote van (verdachte) en haar zus (naam). Uit dat gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig volgen dat zij (verdachte) daarin als schutter noemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer in zijn eerste verklaring van 28 januari 2012 concreet, consistent en gedetailleerd over de rol van de zoon van verdachte alsmede verdachte verklaard. De rechtbank acht de later door het slachtoffer afgelegde verklaringen minder authentiek. De rechtbank neemt in dit kader onder meer in aanmerking dat het slachtoffer tijdens zijn verhoor d.d. 20 februari 2012 als verklaring voor het feit dat hij niet meer met zekerheid durft te zeggen wat hij eerder bij de politie heeft verklaard: “mensen van de buitenwereld. Die beïnvloeden toch wel, zonder dat je het zelf wil, je mening. Alles ging zo verschrikkelijk snel”. (dossierpagina 319).
Voor de theorie die door enkele getuigen is geopperd om aan te geven dat de door de zoon van verdachte afgelegde bekennende verklaring onbetrouwbaar zou zijn, inhoudende dat het in de reizigerswereld niet ongebruikelijk is dat de jongste in het gezin de schuld op zich neemt voor iets wat de vader heeft gedaan, met als uitgangspunt dat de jongste in de regel minder straf zal krijgen en de vader het gezin kan blijven onderhouden, heeft de rechtbank in de onderhavige zaak geen enkel concreet aanknopingspunt gevonden.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand aan dat het de zoon van verdachte is geweest die vijf keer op het slachtoffer heeft geschoten en dat verdachte in de onmiddellijke nabijheid van zijn zoon heeft geroepen: “schiet hem neer (zoon van de verdachte), schiet hem neer”. De ontkenning van verdachte dat hij deze woorden heeft geroepen en dat het slachtoffer op dit punt wisselend heeft verklaard, leidt gezien de voornoemde weging van de bewijsmiddelen niet tot een ander oordeel.
Voorts kan uit de overige bewijsmiddelen (met name de verklaringen van de verdachten en het slachtoffer), in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat verdachte en zijn zoon de twee personen zijn geweest die met het slachtoffer in gevecht waren, dat de zoon van verdachte vervolgens meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op het slachtoffer en dat de schoonvader van verdachte zich meer afzijdig heeft gehouden maar zich bij de vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
Medeplegen:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verdachte niet de schutter is en medeplegen niet kan worden bewezen en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Uit de bewijsmiddelen kan, voor zover hier relevant, worden afgeleid:
-dat de verdachte en zijn zoon met het slachtoffer hebben gevochten;
-dat de zoon van verdachte vervolgens met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten;
-dat de verdachte kort voor het schieten heeft geroepen: “schiet hem neer (zoon van de verdachte), schiet hem neer”;
-dat de verdachte en zijn zoon, blijkens forensische onderzoeken op kruitsporen op handen en mouwen, gedurende het schieten in elkaars dichte nabijheid zijn geweest;
-dat de verdachten gedrieën weer met de auto, zijn weggegaan van de plaats delict;
-dat de schoonvader van verdachte tijdens het schieten op enige afstand heeft gestaan maar zich bij de daaraan voorafgaande vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van verdachte op en na het moment dat zijn zoon (zoon van de verdachte) het revolver n handen houdt van dien aard dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon, gericht op het door de zoon van verdachte neerschieten van het slachtoffer. In dit kader laat de rechtbank vooral wegen dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tijdens het schieten dichtbij zijn zoon heeft gestaan en dat hij zijn zoon er vervolgens niet van heeft weerhouden om op het slachtoffer te richten en vervolgens tot schieten over te gaan. Integendeel, verdachte heeft zich op generlei wijze gedistantieerd van het handelen van zijn zoon, maar heeft hem juist aangemoedigd door tijdens de uitvoeringshandelingen te roepen: “schiet hem neer (zoon van de verdachte), schiet hem neer”. Verdachte, met zijn, als vader, natuurlijk overwicht op zijn zoon, heeft zijn zoon aldus aangemoedigd en aangespoord om te pogen het slachtoffer om het leven te brengen.
Dat een en ander zich in een kort tijdsbestek heeft afgespeeld doet niet af aan de vaststelling dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking. Verdachten waren verwikkeld in een vechtpartij met het slachtoffer. Op enig moment heeft de zoon van verdachte met een vuurwapen in handen gestaan en dit gericht op het slachtoffer, met verdachte daar dichtbij staand en aanmoedigende woorden uitend. Hoewel kort is hier toch sprake van een zekere tijdsspanne hetgeen blijkt uit het gegeven dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om zijn zoon aan te moedigen het slachtoffer neer te schieten. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij evenzo de gelegenheid gehad moet hebben zijn zoon van het schieten te weerhouden.
Het medeplegen strekt zich naar het oordeel van de rechtbank niet uit naar de schoonvader van verdachte. Deze heeft zich blijkens de bewijsmiddelen op grotere afstand van de zoon van verdachte begeven, had geen positieve schiethand, heeft niets geroepen en hield zich meer op de achtergrond. Gelet op de beperktere rol die de schoonvader in het incident heeft gespeeld, kan niet worden gesproken van bewuste en nauwe samenwerking tussen de schoonvader en de zoon van verdachte, gericht op het neerschieten van het slachtoffer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en zijn zoon.
Voorbedachte raad:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van poging tot moord nu er niet gebleken is van een situatie van kalm beraad en rustig overleg. Zo is niet gebleken van een plan, overleg of gezamenlijk doel of wetenschap van het wapen. Bovendien is er geen gelegenheid voor reflectie geweest, zo stelt de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Daarbij betrekt zij dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, onduidelijk is gebleven op welk moment en op welke wijze het vuurwapen erbij is gekomen tijdens de vechtpartij. De verklaring van de zoon van verdachte dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich had en dit liet vallen waarna hij, de zoon van verdachte, het oppakte vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen zodat de rechtbank dit uitsluit. Of de zoon van verdachte het vuurwapen al bij zich had tijdens de vechtpartij of dat hij of een van de andere verdachten het uit de auto heeft gehaald blijft echter in het midden. Dit kan derhalve niet redengevend zijn voor de vaststelling van voorbedachte raad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachten verwikkeld waren in een gevecht met het slachtoffer en dat de zoon van verdachte tijdens dit gevecht op enig moment een vuurwapen ter hand heeft genomen en kort daarna op het slachtoffer heeft geschoten. Ook hierin vermag de rechtbank geen voorbedachte raad in te zien. Een dergelijke situatie duidt meer op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan op kalm overleg en bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van het delict.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het schietincident geen vuurwapen voorhanden heeft gehad en daarom moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat uit de dossierstukken blijkt dat verdachte aan het politiebureau is verschenen en daar een revolver met daarin vijf hulzen heeft overhandigd.
Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie is, naar het oordeel van de rechtbank, vereist dat de verdachte daarover de beschikking heeft gehad in de zin dat hij zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van zijn bezit van dat vuurwapen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zeker het geval wanneer een verdachte een vuurwapen in handen heeft gehad, ongeacht wat de verdachte met dat wapen doet, bijvoorbeeld het bij de politie inleveren.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk (slachtoffer) (geboortejaar) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen met een vuurwapen in het lichaam van die (slachtoffer) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle een vuurwapen van Categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model 38 special en munitie van categorie IIII te weten meerdere hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft gehad;
Van het 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair:
Medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 junctis de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is vooralsnog niet aannemelijk geworden.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Aan de basis van het onderhavige voorval met tragische afloop voor (slachtoffer) staat een langlopende familievete tussen de familie van verdachte en de familie van het slachtoffer. Nadat de andere zoon van verdachte, (naam), had gebeld met de mededeling dat hij door familie van het slachtoffer werd belaagd is verdachte samen met zijn zoon (zoon van de verdachte) en schoonvader naar de Thomas à Kempisstraat te Zwolle gereden om zijn zoon (naam) te ontzetten. Toen ze (naam) daar niet aantroffen is het in de Thomas à Kempisstraat tot een gewelddadig treffen tussen verdachten en het slachtoffer gekomen.
De zoon van verdachte, (zoon van de verdachte), heeft met een vuurwapen voor het oog van de diverse omstanders vijf maal gericht geschoten op (slachtoffer), waarbij hij (slachtoffer) ook daadwerkelijk vier maal heeft geraakt.
Verdachte heeft zijn zoon hierbij terzijde gestaan en aangespoord door naast hem staand te roepen: “schiet hem neer (zoon van de verdachte), schiet hem neer”. De rechtbank kent aan deze door verdachte geuite woorden een grote lading toe en rekent ze verdachte zwaar aan, juist omdat hij ze in zijn hoedanigheid van vader heeft geroepen.
Door zijn handelen heeft verdachte zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Door op deze wijze te handelen hebben verdachte en zijn zoon in de eerste plaats de lichamelijke integriteit van (slachtoffer) op flagrante wijze geschonden. (slachtoffer) heeft zeer ernstig letsel opgelopen als gevolg waarvan hij in het ziekenhuis in kritieke toestand is komen te verkeren en volledig en permanent verlamd is geraakt aan onderlichaam en benen. De gevolgen zal hij de rest van zijn leven met zich mee moeten dragen. Het lijkt een gelukkig toeval dat hij het incident heeft overleefd.
Voor (slachtoffer) heeft het gedrag van verdachte zeer grote gevolgen gehad, hetgeen
ook blijkt uit de inhoud van diens slachtofferverklaring d.d. 14 september 2012. Naast de
zeer ingrijpende lichamelijke beperkingen die (slachtoffer) levenslang zal moeten
ondervinden, is het een feit van algemene bekendheid dat levensbedreigende ervaringen
zoals de onderhavige, gedurende geruime tijd grote gevolgen kunnen hebben voor de
psychische gezondheid.
Reeds wegens deze gevolgen voor (slachtoffer) kan aan verdachte een zeer ernstig verwijt worden gemaakt voor zijn daad.
De rechtbank rekent verdachte bovendien zwaar aan dat de door hem aangerichte schietpartij heeft plaatsgevonden in het bijzijn van diverse omstanders in een winkelstraat op een tijdstip dat velen, waaronder kinderen, zich op straat bevonden. Ook voor deze mensen geldt dat een ervaring als de onderhavige een wezenlijke aantasting van hun basale gevoel van veiligheid kan betekenen. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat het feit dat een schietincident als het onderhavige heeft plaatsgevonden ook aan mensen die daarbij niet aanwezig waren maar die daarvan op andere wijze hebben vernomen, gevoelens van angst en onveiligheid kan bezorgen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf van substantiële duur toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 10 april 2012. In deze rapportage wordt geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Voorts heeft de rechtbank in het kader van de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 januari 2012.
De rechtbank heeft in de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de zoon van verdachte aanleiding gezien om de aan de zoon opgelegde straf enigszins te matigen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de rol van verdachte beperkter is geweest dan die van zijn zoon, die immers de schutter is geweest, aanleiding om ook de straf van verdachte te matigen.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat verdachte en zijn zoon dezelfde straf zal worden opgelegd.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 141.238,17 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer) als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is voorshands genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 31.158,50 (bestaande uit: € 6158,50 aan materiële schade te weten: € 3.191,- reiskosten, € 650,- kleding, € 42,50 kosten opvragen medische informatie, € 2.275, ziekenhuisdaggeld vergoeding) en € 25.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft (overige gedeelte smartengeld, kosten studievertraging) een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij (slachtoffer) voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij (slachtoffer) kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Buitengerechtelijke kosten:
Namens de benadeelde partij (slachtoffer) is voorts gevorderd dat de kosten van rechtsbijstand worden vergoed.
De rechtbank stelt echter vast dat de benadeelde partij (slachtoffer) met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft verkregen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte deze kosten niet behoeft te dragen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te (plaatsnaam), van een bedrag van € 31.158,50 (zegge: éénendertigduizend honderd achtenvijftig euro en vijftig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 21 januari 2012, tot de dag van algehele voldoening
Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen..
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van € 31.158,50, ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 190 hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. van der Maden en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2012.