RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.650063-12
Uitspraak: 4 oktober 2012
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
verblijvende in (verblijfplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012, 25 april 2012 en 20 september 2012. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer).
De verdachte is - na aanpassing omschrijving tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (slachtoffer) (geboortejaar) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten (slachtoffer)), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van lever, twaalfvingerige darm en overig darmpakket en/of beschadiging van wervelkolom en ruggenmerg (dwarslaesie) laag op de rug, waardoor een volledig slappe verlamming van het onderlichaam en benen is veroorzaakt en/of beschadiging van het bekken (met name links) en/of diverse levensbedreigende schotwonden/schotverwondingen en/of ernstig vitaal letsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam te schieten en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het hoofd en/of het lichaam.
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Thomas à Kempisstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het (opzettelijk gewelddadig)
- indringen op en/of insluiten en/of aanvallen van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, schieten met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die (slachtoffer) en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of lichaam van die (slachtoffer);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model 38 special en munitie van categorie IIII te weten één of meerdere kogels/patronen/hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft/hebben gehad;
Art 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
Inleiding
Op zaterdag 21 januari 2012 omstreeks 18.34 uur heeft een schietincident plaatsgevonden op de openbare weg de Thomas à Kempisstraat te Zwolle. (slachtoffer) is door vier kogels geraakt in linkerarm en bovenlichaam. Hij is gevonden ter hoogte van perceel 8a en vervolgens zwaargewond afgevoerd naar het ziekenhuis, waar diverse levensreddende spoedoperaties hebben plaatsgevonden. Hierbij zijn beschadigingen aan lever, darmen, ruggenmerg en wervelkolom geconstateerd. (slachtoffer) heeft het schietincident overleefd. Er is echter sprake van volledige en permanente verlamming van onderlichaam en benen.
In het lichaam van het slachtoffer zijn twee kogels aangetroffen. Twee andere kogels zijn in de kleding van het slachtoffer gevonden en op de plaats delict werd een vijfde kogel aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie verdachten (verdachte, zijn vader (vader verdachte) (hierna: (vader verdachte)) en verdachtes grootvader (opa verdachte)) om 18:34 uur en 14 seconden in een witte auto, merk Kia, type Picanto vanaf de Brink de Thomas à Kempisstraat zijn ingereden en dat zij hun auto vervolgens aan de overzijde van de weg, ter hoogte van ijzerwarenhandel (naam) (perceel 31), schuin op de weg hebben geparkeerd. Hier bevond zich (slachtoffer). Vervolgens heeft er een vechtpartij plaatsgevonden waarbij een aantal keren met een vuurwapen is geschoten op (slachtoffer). De drie verdachten zijn daarna weggereden in de Kia.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat drie familieleden van het slachtoffer, te weten familielid 1 (hierna: (familielid 1)), (familielid 3) en familielid 2 geboren in (geboortejaar) (hierna: (familielid 2)) om 18:34 uur en 44 seconden bij de rotonde aan de Thomas à Kempisstraat/Diezerkade ter hoogte van perceel 17 (restaurant naam) liepen, dat zij daar op dat moment stil bleven staan en vervolgens hard terugrenden in de richting van de Diezerkade.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het schietincident op 21 januari 2012 tussen 18:34 uur en 14 seconden en 18:34 uur en 44 seconden heeft plaatsgevonden.
Uit de verklaringen van onder meer de getuigen (getuige 1), (getuige 2), (getuige 3), (getuige 4), (getuige 5), (getuige 6), (getuige 7), (getuige 8) en (getuige 9), alsmede die van verdachte, de medeverdachten en het slachtoffer (slachtoffer) leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een incident waarbij het slachtoffer en drie personen, te weten de drie verdachten betrokken zijn geweest. Ook uit andere getuigenverklaringen is af te leiden dat tussen meerdere personen een incident heeft plaatsgevonden waarbij gevochten is en geschoten is. Hoewel de getuigen op punten niet eensluidend hebben verklaard, neemt de rechtbank op grond van de consistente punten in het merendeel van die verklaringen alsmede de overige inhoud van het dossier als vaststaand aan dat:
-er sprake was van een incident waarbij vier personen betrokken waren, te weten de drie verdachten en het slachtoffer;
-er sprake was van een vechtpartij waarbij in eerste instantie twee van de verdachten tegenover het slachtoffer stonden;
-één van de verdachten een vuurwapen heeft gebruikt;
- een derde verdachte zich meer afzijdig hield maar ook een bijdrage aan de vechtpartij heeft geleverd;
- het incident circa 30 seconden heeft geduurd.
Verdachte heeft zich op 21 januari 2012 omstreeks 19:01 uur bij het politiebureau aan de Koggelaan te Zwolle gemeld. Verdachte heeft verklaard dat hij met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten.
De vader van verdachte heeft zich circa 9 minuten later op hetzelfde politiebureau gemeld en het vuurwapen overhandigd waarmee geschoten zou zijn. Het betrof een 5-schotsrevolver, merk Taurus.
Uit een schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (d.d. 26 januari 2012) blijkt dat zowel verdachte als (vader verdachte) een zogenoemde positieve schiethand hadden. Zij hadden met een schietincident in verband te brengen kruitsporen op handen en mouwen.
De verklaring van verdachte dat hij de schutter is geweest wordt ondersteund door de eerste verklaring van het slachtoffer die hij op 28 januari 2012 op de intensive care-afdeling in het ziekenhuis heeft afgelegd. Het slachtoffer heeft als toen verklaard:
“toen zijn ze uitgestapt... (vader verdachte) zei tegen (verdachte): schiet hem neer (verdachte), schiet hem neer…Toen schoot hij mij drie keer in mijn rug…(…) Toen die zo’n Lucky Luke pistooltje pakte en zo schoot, ik hoorde 4 knallen. Op de vragen van verbalisant: “Het was dus (verdachte) die heeft geschoten” en “Je zag hem ook daadwerkelijk schieten”, verklaarde het slachtoffer beide keren:.”Ja.”.
De verbalisanten relateren ten aanzien van dit verhoor dat zij de indruk hadden dat het slachtoffer goed bij kennis was, geen gedrogeerde indruk maakte en duidelijk sprak.
De getuigen (familielid 2) en (familielid 3) (familieleden van het slachtoffer) hebben bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris, in tegenstelling tot voornoemde verklaringen van verdachte en slachtoffer, verklaard dat zij hebben gezien dat (vader verdachte) heeft geschoten.
Ook de getuigen (getuige 10), (getuige 11) en (getuige 12), respectievelijk moeder, oom en stiefvader van het slachtoffer, hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer, direct nadat hij was neergeschoten, tegen hen heeft gezegd dat (vader verdachte) heeft geschoten.
Het slachtoffer heeft op 30 januari 2012 nader verklaard, namelijk dat hij niet meer zeker weet wie geschoten had.
Op 20 februari 2012 heeft het slachtoffer verklaard dat hij wèl zeker weet dat (vader verdachte) voorafgaand aan het schieten heeft gezegd: “Je moeder maak ik ook kapot, je moeder maak ik ook dood” en dat hij zijn eerder afgelegde verklaring dat (vader verdachte) heeft gezegd: “schiet hem neer, schiet hem neer”, niet meer met zekerheid durft te bevestigen.
Op 10 september 2012 heeft het slachtoffer bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet weet wie er geschoten heeft, maar dat hij 100.000 % zeker weet dat (vader verdachte) het pistool heeft vastgehouden.
De rechtbank ziet zich in het kader van de feitenvaststelling allereerst gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid wie de schutter is geweest.
Nu het dossier geen objectieve aanknopingspunten (zoals bijvoorbeeld sluitend forensisch onderzoek) bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest en nu verdachtes bekentenis dat hij heeft geschoten tegenstrijdig is aan (met name) de verklaringen van de getuigen (familielid 2) en (familielid 3) die (vader verdachte) aanwijzen als schutter, is de rechtbank van oordeel dat allereerst een gemotiveerde beoordeling van de voor het bewijs beschikbare getuigenverklaringen dient te volgen.
Met de door getuigen (familielid 2) en (familielid 3) afgelegde verklaringen (dat niet verdachte maar (vader verdachte) de schutter is geweest) dient naar het oordeel van de rechtbank behoedzaam te worden omgegaan. Daarbij betrekt de rechtbank allereerst een aantal hierna te noemen omstandigheden die hun waarneming kunnen hebben vertroebeld:
- hun waarnemingspositie, namelijk op een afstand van circa 45 meter (de afstand waarop getuigen zichzelf hebben gepositioneerd) van de plaats delict;
- de waarnemingsduur, welke voor de getuigen bijzonder kort moet zijn geweest. Zij hebben hun waarnemingen deels tijdens het rennend achterom kijken gedaan en de getuigen hebben aldus een veelheid van informatie moeten vergaren omtrent meerdere daders;
- de verlichting, daar het ondanks de straatverlichting op plekken donker was;
- het weer, getuigen spreken over ‘een beetje mottig weer’ en ‘het was donker’.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte en (vader verdachte), zeker van enige afstand, qua postuur, gelaat en haardracht aanmerkelijke gelijkenis vertonen. Voorts sluit de rechtbank niet uit dat de waarnemingen van (familielid 2) en (familielid 3) zijn gekleurd door hun innerlijke overtuigingen ten aanzien van de persoon van verdachte en (vader verdachte). Zo heeft (familielid 2) onder meer verklaard dat verdachte, met wie hij vroeger bevriend is geweest, niet zou durven schieten en dáárom niet de schutter geweest kán zijn. Daarnaast kan niet onbenoemd blijven dat de getuigen familieleden zijn van het slachtoffer en zij mede verwikkeld zijn in de familievete die aan de basis van het schietincident lijkt te hebben gestaan.
Dit alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen (familielid 2) en (familielid 3) niet een zodanig gewicht in de schaal kunnen leggen dat geconcludeerd zou moeten worden dat (vader verdachte) de schutter is geweest.
Deze conclusie kan evenmin worden getrokken uit de (de auditu) verklaringen van de getuigen (getuige 10), (getuige 12) en (getuige 13), luidende dat het slachtoffer na net neergeschoten te zijn zou hebben gezegd dat (vader verdachte) de schutter was,. Immers, het slachtoffer heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat hij op de plaats delict aan niemand heeft verteld wie de schutter is geweest.
De verklaringen van de getuigen die geen relatie met het slachtoffer of verdachte hebben kunnen naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, geen uitsluitsel geven over de vraag wie de schutter is geweest. De rechtbank constateert dat deze getuigen onderling zeer verschillend hebben verklaard over het signalement van de schutter, alsook diens positie in de auto bij het aankomen bij dan wel vertrekken van de plaats delict. Hun waarnemingen zijn op die punten niet congruent met elkaar en wijzen daarmee niet eenduidig in de richting van één van de verdachten als zijnde de schutter.
Ten aanzien van de getuigen (getuige 14), (getuige 7), (getuige 2), (getuige 15), (getuige 16) en (getuige 17) geldt bovendien dat geen van deze getuigen verdachte of (vader verdachte) tijdens de uitgevoerde fotobewijsconfrontaties hebben herkend. Ten slotte ziet de rechtbank ook geen steun voor het scenario dat (vader verdachte) de schutter zou zijn in het getapte telefoongesprek tussen de echtgenote van (vader verdachte) en haar zus (naam). Uit dat gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig volgen dat zij daarin (vader verdachte) als schutter noemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer in zijn eerste verklaring van 28 januari 2012 concreet, consistent en gedetailleerd over de rol van verdachte alsmede (vader verdachte) verklaard. De rechtbank acht de later door het slachtoffer afgelegde verklaringen minder authentiek. De rechtbank neemt in dit kader onder meer in aanmerking dat het slachtoffer tijdens zijn verhoor d.d. 20 februari 2012 als verklaring voor het feit dat hij niet meer met zekerheid durft te zeggen wat hij eerder bij de politie heeft verklaard: “mensen van de buitenwereld. Die beïnvloeden toch wel, zonder dat je het zelf wil, je mening. Alles ging zo verschrikkelijk snel”. (dossierpagina 319).
Voor de theorie die door enkele getuigen is geopperd om aan te geven dat de door verdachte afgelegde bekennende verklaring onbetrouwbaar zou zijn, inhoudende dat het in de reizigerswereld niet ongebruikelijk is dat de jongste in het gezin de schuld op zich neemt voor iets wat de vader heeft gedaan, met als uitgangspunt dat de jongste in de regel minder straf zal krijgen en de vader het gezin kan blijven onderhouden, heeft de rechtbank in de onderhavige zaak geen enkel concreet aanknopingspunt gevonden.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand aan dat het verdachte is geweest die vijf keer op het slachtoffer heeft geschoten en dat (vader verdachte), hieraan voorafgaand, in verdachtes onmiddellijke nabijheid heeft geroepen: “schiet hem neer (verdachte), schiet hem neer”.
Voorts kan uit de overige bewijsmiddelen (met name de verklaringen van de verdachten en het slachtoffer), in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat verdachte en (vader verdachte) de twee personen zijn geweest die met het slachtoffer in gevecht waren, dat verdachte vervolgens meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op het slachtoffer en dat de grootvader van verdachte zich meer afzijdig heeft gehouden maar zich bij de vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
Medeplegen:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bestanddeel medeplegen niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Uit de bewijsmiddelen kan, voor zover hier relevant, worden afgeleid:
-dat de verdachte en (vader verdachte) met het slachtoffer hebben gevochten;
-dat de verdachte op enig moment een vuurwapen in zijn handen had en daarmee op het slachtoffer heeft geschoten;
-dat (vader verdachte) kort voor het schieten heeft geroepen: “schiet hem neer (verdachte), schiet hem neer”;
-dat de verdachte en (vader verdachte), blijkens de forensische onderzoeken op kruitsporen op handen en mouwen, gedurende het schietproces in elkaars dichte nabijheid zijn geweest;
-dat de verdachten gedrieën weer, met de auto, zijn weggegaan van de plaats delict;
-dat de grootvader van verdachte tijdens het schieten op enige afstand heeft gestaan maar zich bij de daaraan voorafgaande vechtpartij niet onbetuigd heeft gelaten.
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgesteld dat de medeverdachten van verdachte wisten dat er een vuurwapen naar de plaats delict werd meegenomen of dat een vuurwapen in de auto aanwezig was. Hetgeen de officier van justitie in haar requisitoir op dit punt heeft aangevoerd biedt daartoe onvoldoende grondslag. Op grond van de getuigenverklaringen is niet eenduidig vast te stellen of en zo ja door wie van de verdachten het vuurwapen uit de auto is gehaald. Als toetsingsmoment voor de beoordeling of sprake is geweest van medeplegen dient daarom te gelden het moment waarop de verdachte op de plaats delict het pistool heeft vastgehouden en vervolgens gehanteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van (vader verdachte) op en na het moment dat (verdachte) het pistool in handen houdt van dien aard dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (vader verdachte), gericht op het door verdachte neerschieten van het slachtoffer. In dit kader laat de rechtbank vooral wegen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat (vader verdachte) tijdens het schieten dichtbij verdachte heeft gestaan en dat hij verdachte er vervolgens niet van heeft weerhouden om op het slachtoffer te richten en vervolgens tot schieten over te gaan. Integendeel, (vader verdachte) heeft zich op generlei wijze gedistantieerd van het handelen van verdachte, maar heeft hem juist aangemoedigd door tijdens voorafgaand aan de uitvoeringshandelingen te roepen: “schiet hem neer (verdachte), schiet hem neer”. (vader verdachte), met zijn, als vader, natuurlijk overwicht op verdachte heeft verdachte aldus aangemoedigd en aangespoord om te pogen het slachtoffer om het leven te brengen.
Dat een en ander zich in een kort tijdsbestek heeft afgespeeld doet niet af aan de vaststelling dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking. Verdachten waren verwikkeld in een vechtpartij met het slachtoffer. Op enig moment staat verdachte met een vuurwapen in handen en richt dit op het slachtoffer, met (vader verdachte) daarbij dichtbij staand en aanmoedigende woorden uitend. Hoewel kort is hier toch sprake van een zekere tijdsspanne hetgeen blijkt uit het gegeven dat (vader verdachte) de gelegenheid heeft gehad om verdachte aan te moedigen het slachtoffer neer te schieten. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij evenzo de gelegenheid gehad moet hebben verdachte van het schieten te weerhouden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging dat (vader verdachte) slechts als toeschouwer aanwezig was.
Het medeplegen strekt zich naar het oordeel van de rechtbank niet uit naar de grootvader van verdachte. Deze heeft zich blijkens de bewijsmiddelen op grotere afstand van verdachte begeven, had geen positieve schiethand, heeft niets geroepen en hield zich meer op de achtergrond. Gelet op de beperktere rol die de grootvader in het incident heeft gespeeld, kan niet worden gesproken van bewuste en nauwe samenwerking tussen de grootvader en verdachte en (vader verdachte), gericht op het neerschieten van het slachtoffer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en (vader verdachte).
Voorbedachte raad:
De raadsman van verdachte heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van poging tot moord nu niet gebleken is van een situatie van kalm beraad en rustig overleg aangezien er door verdachte direct en impulsief werd gehandeld, zonder na te denken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Daarbij betrekt zij dat hetgeen hiervoor reeds is overwogen, onduidelijk is gebleven op welk moment en op welke wijze het vuurwapen erbij is gekomen tijdens de vechtpartij. De theorie van verdachte dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich had en dit liet vallen waarna hij, verdachte het oppakte vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen zodat de rechtbank dit uitsluit. Of verdachte het vuurwapen al bij zich had tijdens de vechtpartij of dat hij of een van de andere verdachten het uit de auto heeft gehaald blijft echter in het midden. Dit kan derhalve niet redengevend zijn voor de vaststelling van voorbedachte raad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte verwikkeld was in gevecht met het slachtoffer en dat hij tijdens dit gevecht op enig moment een vuurwapen ter hand heeft genomen en kort daarna op het slachtoffer heeft geschoten. Ook hierin vermag de rechtbank geen voorbedachte raad in te zien. Een dergelijke situatie duidt meer op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan op kalm overleg en bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van het delict.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk (slachtoffer) (geboortejaar) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen met een vuurwapen in het lichaam van die (slachtoffer) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 januari 2012 in de gemeente Zwolle een vuurwapen van categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model 38 special en munitie van categorie IIII te weten meerdere kogels, merk Geco, .38 special voorhanden heeft gehad;
Van het 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair:
Medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 junctis de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De raadsman heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient voldoende aannemelijk te zijn dat verdachte in een ‘noodweersituatie’ verkeerde. Om van een dergelijke situatie te kunnen spreken, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden zoals vermeld in het eerste lid van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, dat als volgt luidt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.”
Verdachte heeft in dit kader ter zitting het volgende verklaard:
“Toen ik als laatste uit de auto stapte zag ik dat (slachtoffer) op mij af kwam lopen met nog drie jongens. Deze jongens herkende ik als (familielid 2), (familielid 1) en (familielid 3). Er was nog een aantal jongens bij maar die herkende ik niet. Toen (slachtoffer) naar mij toe kwam lopen, en die andere jongens ook, was (slachtoffer) met zijn handen of mouwen bezig, en liet hij een vuurwapen vallen. Toen de afstand tussen mij en (slachtoffer) 2 meter was liet hij dit wapen vallen. Ik pakte het vuurwapen op. Ik was sneller dan (slachtoffer). Toen ik het wapen in handen had wilde (slachtoffer) het van mij afpakken. Die andere jongens kwamen ook dichter bij me. De dreiging was zo groot, omdat (slachtoffer) het wapen van mij af wilde pakken, dat ik uit angst en paniek één keer heb geschoten. Toen ik één keer schoot ging het vuurwapen meerdere keren af.”
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de verklaring van verdachte geen enkele steun vindt in de verklaringen van de gehoorde getuigen en evenmin in enig ander bewijsmiddel. Door geen van de gehoorde getuigen is verklaard dat het slachtoffer een vuurwapen in handen heeft gehad of dat het slachtoffer voorafgaand of ten tijde van het schietincident in de aanwezigheid van andere personen verkeerde. Ook het forensisch onderzoek (DNA- en wapenonderzoek) geeft geen steun aan de lezing van verdachte; op het vuurwapen is geen DNA van het slachtoffer aangetroffen en uit het vuurwapenonderzoek is gebleken dat het technisch niet mogelijk is dat het wapen maar bleef afgaan, teneinde een nieuw schot te lossen dienen bij dit type vuurwapen immers telkens opnieuw een of meer handelingen te worden verricht.
De rechtbank ziet kortom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde, zoals door hem beschreven. Het beroep op (enige vorm) van noodweer slaagt daarom niet.
Het verweer wordt verworpen.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is vooralsnog niet aannemelijk geworden.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces.
Nu van geen sprake is geweest van een situatie waarin verdachte het recht toekwam zich te verdedigen tegenover het slachtoffer, komt verdachte evenmin een beroep op noodweer exces toe. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Aan de basis van het onderhavige voorval met tragische afloop voor (slachtoffer) staat een langlopende familievete tussen de familie van verdachte en de familie van het slachtoffer. Nadat de broer van verdachte had gebeld met de mededeling dat hij door familie van het slachtoffer werd belaagd is verdachte samen met zijn vader en broer naar de Thomas à Kempisstraat te Zwolle gereden om zijn broer te ontzetten. Toen ze zijn broer daar niet aantroffen is het in de Thomas à Kempisstraat tot een gewelddadig treffen tussen verdachten en het slachtoffer gekomen.
Verdachte heeft met een vuurwapen voor het oog van de diverse omstanders vijf maal gericht geschoten op (slachtoffer), waarbij hij (slachtoffer) ook daadwerkelijk vier maal heeft geraakt.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte in de eerste plaats de lichamelijke integriteit van (slachtoffer) op flagrante wijze geschonden. (slachtoffer) heeft zeer ernstig letsel opgelopen als gevolg waarvan hij in het ziekenhuis in kritieke toestand is komen te verkeren en volledig verlamd is geraakt aan onderlichaam en benen. De gevolgen zal hij de rest van zijn leven met zich mee moeten dragen. Het lijkt een gelukkig toeval dat hij het incident heeft overleefd
Voor (slachtoffer) heeft het gedrag van verdachte zeer grote gevolgen gehad, hetgeen
ook blijkt uit de inhoud van diens slachtofferverklaring d.d. 14 september 2012. Naast de
zeer ingrijpende lichamelijke beperkingen die (slachtoffer) levenslang zal moeten
ondervinden, is het een feit van algemene bekendheid dat levensbedreigende ervaringen
zoals de onderhavige, gedurende geruime tijd grote gevolgen kunnen hebben voor de
psychische gezondheid.
Reeds wegens deze gevolgen voor (slachtoffer) kan aan verdachte een zeer ernstig verwijt worden gemaakt voor zijn daad.
De rechtbank rekent verdachte bovendien zwaar aan dat de door hem aangerichte schietpartij heeft plaatsgevonden in het bijzijn van diverse omstanders in een winkelstraat op een tijdstip dat velen, waaronder kinderen, zich op straat bevonden. Ook voor deze mensen geldt dat een ervaring als de onderhavige een wezenlijke aantasting van hun basale gevoel van veiligheid kan betekenen. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat het feit dat een schietincident als het onderhavige heeft plaatsgevonden ook aan mensen die daarbij niet aanwezig waren maar die daarvan op andere wijze hebben vernomen, gevoelens van angst en onveiligheid kan bezorgen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf van zeer lange duur toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de Pro Justitia rapportage d.d. 4 juli 2012. In deze rapportage heeft de deskundige H.E.W. Koornstra, psycholoog, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een verstandelijke handicap, te weten lichte zwakzinnigheid. Vanuit deze cognitieve handicap ontbreekt het verdachte aan over- en inzicht om bij ingewikkelde sociale situaties in staat te zijn gedragsalternatieven te overwegen. Het voorval moet daarom worden gezien als gevolg van een angstige reactie in een situatie waarbinnen verdachte het overzicht ten gevolge van zijn cognitieve beperking geheel kwijt was of als gevolg van de grenzeloze loyaliteit aan zijn ouders waarbij hij klakkeloos heeft gedaan wat hem is opgedragen, aldus Koornstra.
Koornstra heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als verminderd toerekeningsvatbaar en heeft geadviseerd om verdachte, nu een behandeling niets toevoegt, af te straffen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 7 maart 2012.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van de deskundigen tot de hare. In de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om de straf van verdachte, die als schutter in beginsel een hogere straf verdient dan medepleger (vader verdachte), enigszins te matigen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 juli 2012.
De beslissing van de rechtbank berust, naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 27 en 36f, van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 141.238,17 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer) als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is voorshands genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 31.158,50 (bestaande uit: € 6158,50 aan materiële schade te weten: € 3.191,- reiskosten, € 650,- kleding, € 42,50 kosten opvragen medische informatie, € 2.275, ziekenhuisdaggeld vergoeding) en € 25.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft (overige gedeelte smartengeld, kosten studievertraging) een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij (slachtoffer) voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij (slachtoffer) kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Buitengerechtelijke kosten:
Namens de benadeelde partij (slachtoffer) is voorts gevorderd dat de kosten van rechtsbijstand worden vergoed.
De rechtbank stelt echter vast dat de benadeelde partij (slachtoffer) met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft verkregen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte deze kosten niet behoeft te dragen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te (plaatsnaam), van een bedrag van € 31.158,50 (zegge: éénendertigduizend honderd achtenvijftig euro en vijftig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 21 januari 2012, tot de dag van algehele voldoening
Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen..
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van € 31.158,50, ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 190 hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. van der Maden en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2012.