ECLI:NL:RBZLY:2012:BX8563

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186071 / HZ ZA 11-675
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke schadevergoeding na zware mishandeling door familielid

In deze civiele procedure vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde, zijn oom, naar aanleiding van een mishandeling die plaatsvond op [datum]. Gedaagde had eiser met een (hak)bijl geslagen, wat resulteerde in ernstige verwondingen aan zijn linkerhand. Eiser had eerder al een civiele vordering ingediend na een strafrechtelijke veroordeling van gedaagde voor zware mishandeling in 2005, waarbij de rechtbank gedaagde had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf. Eiser had recht op schadevergoeding, maar gedaagde voerde aan dat de vordering was verjaard en dat eiser al schadevergoeding had ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

De rechtbank oordeelde dat de verjaring was gestuit door een brief van eiser aan gedaagde in 2008, waarin hij aansprakelijkheid stelde. De rechtbank verwierp het beroep op verjaring en rechtsverwerking, omdat eiser zijn rechten had voorbehouden. De rechtbank concludeerde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld en dat hij aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden. De exacte schade kon nog niet worden vastgesteld, maar de rechtbank verwees de zaak naar de schadestaatprocedure voor verdere beoordeling van de schade.

De rechtbank verklaarde voor recht dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde hem tot schadevergoeding aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 11 april 2012 door mr. M. Willemse in de Rechtbank Zwolle-Lelystad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 186071 / HZ ZA 11-675
Vonnis van 11 april 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Zomer te [woonplaats].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 mei 2011 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op [datum] heeft [gedaagde] [eiser] op zijn linkerhand geslagen met een (hak)bijl ter plaatse van de woning van [gedaagde] te [woonplaats]. [gedaagde] is de oom van [eiser].
2.2. [eiser] heeft van deze mishandeling op [datum] aangifte gedaan bij de politie te [woonplaats]. Naar aanleiding daarvan is [gedaagde] door de politie als verdachte gehoord op 8 en 10 maart 2005.
2.3. Door de politie IJsselland, district Noord/[woonplaats], team [gemeente], is van het incident onder nummer [1] proces-verbaal opgemaakt.
2.4. [eiser] is in verband met een verwonding aan zijn linkerhand op [datum] door plastisch chirurg M.L.E. Overgoor gezien op de spoedeisende hulp van de Isala Klinieken, locatie Sophia, te Zwolle. Bij onderzoek constateerde Overgoor letsel van het gewricht tussen vinger en hand van de vierde vinger aan de zijde van de handrug, bestaande uit een dwarse uit meerdere brokstukken bestaande breuk en doorsnijding van de strekpees, en letsel van het basiskootje van de derde vinger, bestaande uit een dwarse botbreuk uit meerdere brokstukken en doorsnijding van de strekpees. [eiser] is diezelfde dag door Overgoor geopereerd, waarbij de strekpezen zijn gehecht en de wonden zijn gesloten.
2.5. Op 9 juni 2005 is [gedaagde] bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld voor zware mishandeling van [eiser]. Daarbij is [gedaagde] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 240 uren. Voorts is de civiele vordering van [eiser] (als benadeelde partij) toegewezen tot een bedrag EUR 1.372,80 (bestaande uit immateriële schade
ad EUR 1.000,00 en materiële schade ad EUR 372,80 voor de posten werkkleding en reiskosten) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Op 3 augustus 2005 heeft [gedaagde] het door de rechtbank toegewezen bedrag van EUR 1.372,80 overgemaakt aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau.
2.7. Op 29 augustus 2005 heeft [eiser] een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
2.8. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft op 19 december 2005 een beslissing op deze aanvraag genomen. Daarbij is aan [eiser], onder toepassing van een korting van 50% wegens medeschuld, een uitkering toegekend van EUR 700,00 voor immateriële schade en EUR 558,50 voor materiële schade (bestaande uit de volgende posten: EUR 2,50 ziekenhuisverblijf, EUR 400,00 verlies aan arbeidsvermogen,
EUR 135,00 reizen en vervoer en EUR 21,00 kleding/stomerij).
2.9. Het bezwaarschrift dat [eiser] tegen voormelde beslissing heeft ingediend is bij beslissing op bezwaar van 7 april 2006 gegrond verklaard. Daarbij is besloten de uitkering niet te korten wegens medeschuld en is aan [eiser] een aanvullende uitkering toegekend van EUR 700,00 voor immateriële schade en EUR 558,50 voor materiële schade.
2.10. Op 18 juli 2007 heeft [eiser] een aanvraag ingediend voor een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Bij beslissing op deze aanvraag van
3 augustus 2007 is [eiser] een aanvullende uitkering van EUR 1.700,00 toegekend wegens materiële schade, bestaande uit verlies van arbeidsvermogen over de periode van
[datum] tot 15 augustus 2005.
2.11. Bij brief van 21 november 2008 heeft (de toenmalig gemachtigde van) [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de mishandeling op [datum]. In de brief is opgenomen dat deze mede is bedoeld om de verjaring te stuiten en dat [eiser] zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] [datum] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade van [eiser];
2. [gedaagde] te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen schade vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de tijdstippen waarop de schade is geleden en opeisbaar is;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, bestaande uit explootkosten, griffierecht en salaris advocaat.
3.2. [eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Door [eiser] met een bijl ernstig letsel toe te brengen heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, welke schade thans niet eenvoudig is vast te stellen.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Primair beroept [gedaagde] zich op verjaring dan wel rechtsverwerking. Subsidiair betwist [gedaagde] dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Daartoe stelt [gedaagde] dat, kort gezegd, [eiser] zijn schade reeds vergoed heeft gekregen en dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser].
4. De beoordeling
onrechtmatig handelen
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 9 juni 2005 is veroordeeld voor zware mishandeling van [eiser] op [datum]. Daaruit volgt dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] vast staat en dat dit [gedaagde] ook toegerekend kan worden. [gedaagde] dient dan ook in beginsel de schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling heeft geleden te vergoeden.
verjaring en rechtsverwerking
4.2. [gedaagde] heeft zich ter afwering van de vordering primair beroepen op verjaring. [gedaagde] stelt dat hij niet binnen vijf jaren na het strafvonnis van 9 juni 2005 en evenmin binnen vijf jaren na de gebeurtenis op [datum], maar pas op 20 mei 2011 door [eiser] is gedagvaard.
4.3. [eiser] heeft als productie 1 bij repliek een brief in het geding gebracht van
21 november 2008, waarin de verjaring is gestuit. [gedaagde] stelt weliswaar dat hij zich niet kan herinneren een brief te hebben ontvangen waarin de verjaring is gestuit maar gelet op de inhoud van de als productie 2 en 3 bij repliek door [eiser] overgelegde telefoonnotities van ARAG van 2 december 2008 en 9 januari 2009 moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] de stuitingsbrief heeft ontvangen. Dat [gedaagde] zich ook deze telefonische contacten niet kan herinneren acht de rechtbank onvoldoende om met succes te betwisten dat de telefonisch contacten tussen [gedaagde] en ARAG hebben plaatsgehad. [gedaagde] heeft voorts geen feiten en omstandigheden gesteld die de door hem gedane suggestie onderbouwen dat ARAG destijds niet met hem persoonlijk zou hebben gesproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in elk geval niet in te zien dat deze suggestie wordt gedragen door de omstandigheid dat [gedaagde] momenteel wordt begeleid door het RIBW.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [eiser] de verjaring van zijn vordering op 21 november 2008 heeft gestuit. [gedaagde] is vervolgens op 20 mei 2011 door [eiser] gedagvaard. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op verjaring van [gedaagde].
4.5. Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking treft evenmin doel. De enkele omstandigheid dat [eiser] tegen de beslissing van het Schadefonds van 7 april 2006 geen beroep bij het gerechtshof en tegen de beslissing van het Schadefonds van 3 augustus 2007 geen bezwaar heeft ingesteld, brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet mee dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [eiser] de kwestie verder zou laten rusten. Zulks geldt te meer nu [eiser], ongeacht de toewijzing van uitkeringen door het Schadefonds, de mogelijkheid behoudt om [gedaagde] rechtstreeks aan te spreken en hij zich dienaangaande bij brief van 21 november 2008 ook alle rechten heeft voorbehouden. Dat [eiser] vervolgens zou hebben stilgezeten is naar vaste jurisprudentie onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij daarmee zijn rechten om een vordering jegens [gedaagde] in te stellen heeft verwerkt.
De aannemelijkheid van schade
4.6. [gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de juistheid van die stelling onderzoeken. Indien dat het geval zou zijn, zou [eiser] immers in het geheel geen belang hebben bij het uitspreken van de gevorderde verklaring voor recht. Dan dient uiteraard ook geen verwijzing naar de schadestaatprocedure plaats te vinden.
4.7. De rechtbank overweegt dat [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] op [datum] letsel heeft opgelopen aan de derde en vierde vinger van zijn linkerhand. Volgens de interne memo van dr. A.R. Koomen namens dr. P.J. van Elk aan een medewerker van ARAG, die als bijlage 2 van productie 3 door [eiser] is overgelegd, is onzeker of er volledig functieherstel zal bestaan na genezing. Uit de door [eiser] overgelegde stukken van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt verder dat [eiser] (in elk geval) over de periode van 8 maart tot 15 augustus 2005 arbeidsongeschikt is geweest. Over de periode nadien heeft [eiser] geen bescheiden in het geding gebracht maar uit zijn stellingen blijkt dat hij dagelijks last heeft van zijn linkerhand en slechts beperkt kan tillen en klimmen op ladders en steigers. [eiser] oefent samen met zijn vader een schildersbedrijf uit en hij acht zich beperkt in zijn functioneren. Het bedrijf volledig overnemen in de toekomst (zonder hulp zoals zijn vader hem nu verleent) is onmogelijk gelet op zijn beperkingen. Een operatie aan zijn hand is een te groot risico en wordt door artsen afgeraden.
4.8. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van mogelijke schade die [eiser] heeft geleden en mogelijk nog zal lijden als gevolg van de mishandeling door [gedaagde]. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de exacte aard en omvang van de schade van de geleden en nog te lijden schade is, zodat op dit moment evenmin kan worden vastgesteld of en in hoeverre die schade wordt gedekt door het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag en de door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedragen. Die vragen kunnen echter in het kader van de schadestaatprocedure nader aan de orde komen, evenals het eigen schuld verweer van [gedaagde] waar [eiser] in het geheel nog niet op heeft gereageerd. Naast het uitspreken van een verklaring voor recht, zal de rechtbank dan ook verwijzen naar de schadestaatprocedure ter nadere vaststelling van de omvang van de schade.
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 96,05
- griffierecht 258,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.258,05
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] op [datum] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade van [eiser],
5.2. veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te vergoeden de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen schade vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de tijdstippen waarop de schade is geleden en opeisbaar is,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op EUR 1.258,05,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op
11 april 2012.