ECLI:NL:RBZLY:2012:BX8550

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.915051-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in arbeidsomstandighedenzaak na ongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een interieurbouwbedrijf, dat als werkgeefster wordt beschuldigd van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte werd verweten dat zij een werknemer, [slachtoffer], in een gevaarlijke situatie had gebracht door hem te laten werken aan een kaststelling, waarbij een ongeval plaatsvond dat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer op 31 maart 2009 werkzaamheden verrichtte in de loods van de verdachte, waar hij een uitsparing in de vloer van de kaststelling moest maken. Tijdens deze werkzaamheden vielen er deuren om, wat resulteerde in een fatale situatie.

De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2012 gevoerd, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.A. Jonkers. De officier van justitie, mr. P. de Jong, heeft de vordering ingediend. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie vastgesteld. De verdediging heeft betoogd dat de kaststelling niet onveilig was en dat de verdachte niet kon weten dat het niet-borgen van de deuren een gevaarlijke situatie zou opleveren.

Na beoordeling van de bewijsstukken, waaronder een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, concludeerde de rechtbank dat de kaststelling in principe stabiel was en dat de werkzaamheden van het slachtoffer niet de oorzaak waren van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of had kunnen weten dat er een gevaarlijke situatie bestond. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.915051-09 (P)
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 20 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Gevestigd te [adres],
1311 RK Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 september 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte, vertegenwoordigd door haar bestuurder en statutair directeur, is verschenen, bijgestaan door mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jong en van de standpunten die door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2009, althans in of omstreeks de maand maart 2009, in de gemeente Almere en/of elders in Nederland, als werkgeefster tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, handelingen heeft/hebben verricht en/of heeft/hebben nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en/of op de daarop berustende bepalingen, te
weten in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk heeft/hebben één of meer werknemers van haar verdachte, in perceel Operetteweg 18 aldaar arbeid verricht, bestaande in het maken van een gat in de vloer van een (kast)stelling - in welke (kast)stelling zich één of meer deuren en/of één of meer (multiplex) platen bevonden - en/of in het verwijderen van een deel van de achterwand van die (kast)stelling en/of in het
gedeeltelijk uithakken van een houten balk van/in die (kast)stelling, althans (telkens) werkzaamheden, terwijl toen aldaar het gevaar bestond dat die werknemer(s) werd(en) getroffen en/of geraakt door voorwerpen en/of producten en/of onderdelen daarvan, dan
wel vloeistoffen of gassen en/of het gevaar bestond bekneld te geraken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, dat gevaar niet heeft voorkomen en indien dat niet mogelijk was, niet zoveel mogelijk heeft beperkt, immers heeft toen aldaar één van die werknemers, te weten [slachtoffer], in die (kast)stelling voornoemde arbeid verricht, terwijl één of meer zich in die (kast)stelling bevindende en (bijna) rechtop en/of schuin staande deuren en/of (multiplex) platen niet waren geborgd, althans waren er geen, in ieder geval niet afdoende maatregelen getroffen om vallen en/of verschuiven van die deur(en) en/of (multiplex) platen (zo veel mogelijk) te voorkomen en zijn op een gegeven moment dertien, althans één of meer van de zich in die (kast)stelling bevindende deuren en/of platen, omgevallen en/of verschoven, althans zijn die deur(en) en/of plaat/platen niet meer (bijna)
rechtop en/of schuin blijven staan en werd vervolgens die [slachtoffer] door een of meer van die deuren en/of platen getroffen en/of geraakt en/of raakte die genoemde [slachtoffer] in die (kast)stelling bekneld tussen/onder (een) deur(en) en/of (een) plaat/platen en (de vloer van) die (kast)stelling en/of een of meer andere deuren en/of (multiplex) platen die zich ook in die (kast)stelling bevonden, terwijl daardoor, naar zij, verdachte en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van haar werknemers kon ontstaan en/of te verwachten was.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 31 maart 2009 heeft zich in de loods van verdachte, een interieurbouwbedrijf te Almere, een ongeval voorgedaan, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Het slachtoffer verrichtte werkzaamheden in een kaststelling. Hem was door zijn stagebegeleider, [medeverdachte], opdracht gegeven een gat te maken in de bodem van de kaststelling. In de kast bevonden zich onder meer ter linkerzijde 13 deuren, met een totaalgewicht van 540 kilogram. Op enig moment zijn de deuren omgevallen en hebben het slachtoffer geraakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte niet heeft voldaan aan een voorschrift krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade voor haar werknemers te verwachten was.
Dit leidt de officier van justitie af uit het feit dat verdachte geen maatregelen heeft getroffen om valgevaar van de deuren te voorkomen. Indien alle deuren uit de stelling waren genomen, of de deuren waren vastgezet of anderszins, dan was er niets gebeurd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de kaststelling niet onveilig was. De aan het [slachtoffer] gegeven werkopdracht vormde geen gevaar voor diens veiligheid. Vanuit een stabiele positie konden de deuren in de kast slechts door een externe impuls omvallen. Die impuls lijkt in dit geval te zijn veroorzaakt doordat is ingegrepen in de achterwand en de linkerschoor van de kast. Verdachte wist niet en kon niet weten dat het niet-borgen van de deuren onder deze omstandigheden een gevaarlijke situatie zou opleveren. Betwijfeld kan zelfs worden of het gebruik van een spanband het gevaar zoals zich dat hier heeft verwezenlijkt had kunnen voorkomen of beperken.
Niet bewezen kan worden dat verdachte wist of had kunnen weten dat het niet-borgen van de deuren risico op levensgevaar of schade aan de gezondheid van haar werknemers in het leven riep. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte integraal vrij te spreken van het haar ten laste gelegd feit.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat zij – kort samengevat – het slachtoffer in een gevaarlijke situatie heeft gebracht door hem arbeid te laten verrichten, bestaande in het maken van een gat in de vloer van een kaststelling - in welke kaststelling zich deuren en multiplex platen bevonden - en/of in het verwijderen van een deel van de achterwand van die (kast)stelling en/of in het gedeeltelijk uithakken van een houten balk in die kaststelling, terwijl toen aldaar het gevaar bestond dat die werknemer werd getroffen of geraakt door die deuren.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet worden vastgesteld dat verdachte niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en dat verdachte wist of moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer te verwachten was. Bij de beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte heeft erkend dat het slachtoffer bij hem in dienst was en op 31 maart 2009 werkzaamheden ten behoeve van de bouw van een verdiepingvloer in de loods heeft verricht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte als werkgeefster van het slachtoffer dient te worden aangemerkt en dat zij in die zin ook verantwoordelijk is voor de naleving van de arbo-wetgeving.
Daarnaast stelt de rechtbank voorop dat het slachtoffer opdracht heeft gekregen met behulp van een hamer en beitel een uitsparing in de vloer en een deel van een houten balk van de kaststelling te maken, waarin later een paal ten behoeve van een verdiepingvloer geplaatst kon worden. Niet gebleken is dat tot die opdracht eveneens behoorde het verwijderen van een deel van de achterwand van die kaststelling.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de kaststelling deugdelijk en veilig was.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 26 januari 2012 een technisch rapport uitgebracht, waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de constructie van de kaststelling. De rapporteur van het NFI, ing. Van Rijswijk, is tot de conclusie gekomen dat de kaststelling in principe stabiel is.
De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of het verrichten van de opgedragen werkzaamheden, bestaande uit het maken van een uitsparing in de bodemplaat van de kaststelling, in een op zich stabiele kaststelling gevaar, bestaande uit het omvallen van de deuren, voor het slachtoffer op kon leveren.
In het genoemde rapport van het NFI is ingegaan op de invloed die het uitvoeren van de aan het slachtoffer gegeven opdracht heeft gehad. Over het maken van een uitsparing in de bodemplaat van de kaststelling wordt in het rapport geconcludeerd dat rond het gat in de bodemplaat nauwelijks krachten spelen en dat daarom het maken van de uitsparing vrijwel geen effect op de stabiliteit van de kaststelling heeft.
Met betrekking tot het maken van een uitsparing in de houten balk onder de bodemplaat is in het rapport geconcludeerd dat de invloed van het onderbreken van de houten balk onder de bodemplaat op de stabiliteit van de kaststelling niet groot is.
Ten aanzien van de werksituatie in de kaststelling is het NFI tot de conclusie gekomen dat de schuinstaande deuren, uitgaande van een in beginsel stabiele positie, alleen kunnen omvallen door een externe impuls.
De rechtbank maakt ook deze conclusies van het NFI tot de hare.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte met het geven van een opdracht aan het slachtoffer als hiervoor genoemd een situatie in het leven heeft geroepen, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar voor het slachtoffer ontstond of te verwachten was. Noch uit de rapportage van het NFI, noch elders uit het dossier is gebleken dat er een concreet en voor verdachte kenbaar gevaar bestond dat de deuren zouden omvallen. Derhalve kan het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. A. van Holten en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2012.