ECLI:NL:RBZLY:2012:BX6612

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660168-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende wettig en overtuigend bewijs bood voor de opzet op levensberoving. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar met een ceintuur om haar hals had gewurgd, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de strik van de ceintuur losmaakte op het moment dat de aangeefster aangaf geen lucht meer te krijgen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen opzet op doodslag aanwezig was.

Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte had de aangeefster meerdere keren met kracht geslagen en geschopt, wat volgens de rechtbank een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank benadrukte ook de impact van huiselijk geweld op de slachtoffers en de maatschappij.

De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Daarnaast werd er een algemene voorwaarde gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 3 jaar niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660168-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Flevoland te Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 08 mei 2012 in de gemeente Lelystad (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- een ceintuur, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en/of - een strik/lus in die ceintuur, in ieder geval in dat soortgelijke voorwerp, welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft gemaakt en/of
- die strik/lus in die ceintuur, in ieder geval in dat soortgelijke voorwerp, welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft aantrokken (waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg) en/of
- die ceintuur om een/de hand(en) van die [slachtoffer 1] heeft gebonden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd/meegetrokken en/of - met die ceintuur, in ieder geval met dat soortgelijke voorwerp, die [slachtoffer 1] bij een/de hand(en) heeft vastgebonden aan een verwarming en/of
- een (vlees)mes, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, op/tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of in de buik en/of elders op/tegen/in het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en/of
- op het hoofd van die [slachtoffer 1] is gaan staan, terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en/of
- (daarbij/daarna) die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Als je naar de politie gaat, dan vermoord ik je." en/of "Als ik wel gevangen moet zitten of TBS krijg, dan zoek ik je op als ik vrij ben en ga ik je vermoorden.". althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 08 mei 2012 in de gemeente Lelystad (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn, verdachtes, levensgezel, in ieder geval aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- een ceintuur, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en/of
- een strik/lus in die ceintuur, in ieder geval in dat soortgelijke voorwerp, welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft gemaakt en/of
- die strik/lus in die ceintuur, in ieder geval in dat soortgelijke voorwerp, welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft aantrokken (waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg) en/of
- die ceintuur om een/de hand(en) van die [slachtoffer 1] heeft gebonden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd/meegetrokken en/of - met die ceintuur, in ieder geval met dat soortgelijke voorwerp, die [slachtoffer 1] bij een/de hand(en) heeft vastgebonden aan een verwarming en/of
- een (vlees)mes, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, op/tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of in de buik en/of elders op/tegen/in het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en/of
- op het hoofd van die [slachtoffer 1] is gaan staan, terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en/of
- (daarbij/daarna) die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Als je naar de politie gaat, dan vermoord ik je." en/of "Als ik wel gevangen moet zitten of TBS krijg, dan zoek ik je op als ik vrij ben en ga ik je vermoorden.". althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 DE VOORVRAGEN
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit in tijd en in plaats zijn te onderscheiden in twee momenten, te weten wat zich eerst binnen en wat zich later buiten de woning van [slachtoffer 1] heeft voorgedaan. Met betrekking tot het zevende gedachtestreepje van de tenlastelegging is het de verdediging niet duidelijk op welk van deze twee momenten de daarin vermelde feiten zich zouden hebben voorgedaan. De raadsman verbindt hieraan de conclusie dat de dagvaarding op dit onderdeel partieel nietig dient te worden verklaard.
Het Openbaar Ministerie heeft dit betoog bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging een vermelding bevat omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. De tenlastelegging voldoet hiermee aan de in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering daaromtrent opgenomen voorwaarde. Dit geldt ook ten aanzien van de onder het gedachtestreepje zeven vermelde feiten. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte gedurende het onderzoek ter terechtzitting blijk heeft gegeven goed te begrijpen wanneer en waar de feiten zich zouden hebben voorgedaan en wat hem wordt verweten.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank het nietigheidsverweer van de raadsman verwerpt.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding ook overigens geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 8 mei 2012 hebben [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) en verdachte ruzie gehad. Daarbij heeft verdachte aangeefster letsel toegebracht naar aanleiding waarvan zij moest worden overgebracht naar het ziekenhuis.
Op 8 mei 2012 heeft aangeefster aangifte gedaan. Verdachte is op 9 mei 2012 aangehouden.
.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen. Daarbij stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster. De officier van justitie acht (voorwaardelijk) opzet op levensberoving echter niet aanwezig. Wel is sprake van een poging tot zware mishandeling, waarbij de officier verwijst naar de in het dossier bevindende letselverklaring. Ook wijst de officier er nog op dat aangeefster als gevolg van haar verwondingen een lange periode in het ziekenhuis heeft gelegen
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te volgen. Verdachte erkent dat hij heeft geslagen en geschopt, maar ontkent dat hij een ceintuur om de hals van aangeefster heeft gedaan, een strik heeft gemaakt en deze heeft aangetrokken en weer heeft losgemaakt op het moment dat aangeefster aangaf geen lucht meer te krijgen. De geneeskundige verklaring van 8 mei 2012 biedt onvoldoende steun om de verklaring van aangeefster op dit punt te volgen. Om die reden dient verdachte van de poging tot doodslag te worden vrijgesproken. Dat sprake zou zijn van mishandeling – anders dan waarover verdachte heeft verklaard – blijkt enkel uit de verklaring van aangeefster en vindt geen steun in de andere bewijsmiddelen. De verklaring van aangeefster acht de raadsman voorts niet betrouwbaar, nu door de politie tijdens het onderzoek in de woning van aangeefster niet is vastgesteld dat de gevonden ceintuur nat was, terwijl dit uitgaande van de verklaring van aangeefster wel in de verwachting zou liggen. Verder moet worden meegewogen dat het letsel dat bij aangeefster is vastgesteld niet tot de conclusie kan leiden dat sprake is van poging tot zware mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 8 mei 2012 te Lelystad heeft mishandeld . Verdachte heeft een strik in een ceintuur van een badjas gemaakt, deze strik om haar hals gedaan en vervolgens deze tot drie keer toe zover aangetrokken dat zij bijna geen lucht meer kreeg. Vervolgens heeft verdachte de ceintuur van de badjas om de handen van aangeefster gedaan en haar meegesleurd naar de badkamer. In de badkamer heeft verdachte aangeefster vastgebonden aan de verwarming en haar een mes tegen haar keel gehouden . Later in de ochtend heeft verdachte haar op straat meerdere keren geschopt en geslagen, waardoor zij op de grond is gevallen. Verdachte heeft met zijn voet tegen haar hoofd geschopt en op haar hoofd gestaan. Verdachte had op dat moment schoenen aan. Ook heeft verdachte gedreigd haar te vermoorden indien zij naar de politie zou gaan. En als hij wel gevangen moest zitten of TBS zou krijgen hij haar later wel zou komen opzoeken om haar te vermoorden .
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster een paar keer met zijn vlakke hand op haar gezicht heeft geslagen . Later in de ochtend heeft verdachte aangeefster met gebalde vuist een paar keer in het gezicht geslagen. Hij heeft haar een paar keer hard geslagen . Ook heeft hij haar eenmaal in de buik geschopt . Verdachte heeft ontkend een ceintuur om haar hals te hebben gedaan, aangeefster te hebben vastgebonden aan de verwarming, een mes op haar keel te hebben gezet en op haar hoofd te hebben gestaan . Ook heeft verdachte niet gedreigd haar te vermoorden indien zij aangifte zou doen .
Blijkens een geneeskundige verklaring van 8 mei 2012 is bij aangeefster onder meer waargenomen dat sprake is van schaafletsel met onderliggende drukpijnlijke zwelling die past bij een kneuzing. Het hele gebied loopt vanaf het linkeroog over de linkerslaap tot boven het linkeroor. Het meeste letsel zit op de slaap. Bij aangeefster is voorts sprake van drukpijn ter hoogte van de schuine halsspier rechts passend bij een kneuzing. Aangeefster heeft meegedeeld een beetje pijn te hebben bij het slikken, maar niet hees te zijn. Op de rug is een zwelling en drukpijn geconstateerd passend bij een kneuzing. Ook zijn ter hoogte van het linkerschouderblad oppervlakkige parallelle kraseffecten waargenomen. Ook was sprake van gekneusde ribben links net boven de ribbenboog. Het letsel past bij de toedracht dat zij is mishandeld. De verwachte duur van de genezing is gesteld op drie weken .
Van het letsel zijn ook foto’s gemaakt en deze zijn gevoegd in het dossier .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster, zoals zij die in de onderhavige aangifte bij de politie heeft afgelegd, gedetailleerd en consistent is en op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in overige bewijsmiddelen, zodat deze als uitgangspunt kan worden gebezigd voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster een paar keer (met een vuist) hard in het gezicht heeft geslagen en haar een keer in haar buik heeft geschopt. Verdachte heeft weliswaar steeds, en ook nog ter terechtzitting, ontkend aangeefster nog verder te hebben mishandeld, maar deze ontkenning is niet geloofwaardig, nu uit de geneeskundige verklaring van 8 mei 2012 en uit de in het dossier bevindende foto’s kan worden afgeleid dat aangeefster letsel heeft aan haar hals . Dit letsel ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte een ceintuur om haar nek heeft gebonden en deze vervolgens heeft aangetrokken. Op basis van de geneeskundige verklaring en de foto’s kan de rechtbank voorts vaststellen dat aangeefster
- naast het letsel aan haar hals - ook nog ander letsel heeft opgelopen dat niet enkel kan worden verklaard door de bekennende verklaring van verdachte . De rechtbank heeft voorts in de door de raadsman ter terechtzitting naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, in de zin van willens en wetens, het voornemen had om aangeefster van het leven te beroven. Evenmin acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op levensberoving aanwezig. De rechtbank neemt daarbij de verklaring van aangeefster in aanmerking dat verdachte de strik van de ceintuur los maakte op het moment dat zij aangaf geen lucht meer te krijgen. Van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte door zijn handelswijze de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel toebrengt. Door iemand met een gebalde vuist meerdere malen met kracht tegen het hoofd te stompen en met een geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen, bestaat op grond van algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Dat in het onderhavige geval het zwaar lichamelijk letsel zich niet heeft verwezenlijkt, is een gelukkig toeval en niet de verdienste van verdachte. De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – het subsidiair ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op tijdstippen op 08 mei 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- een ceintuur om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en
- een strik in die ceintuur welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft gemaakt en
- die strik in die ceintuur welke zich bevond om de nek van die [slachtoffer 1], heeft aantrokken (waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg) en
- die ceintuur om een/de hand(en) van die [slachtoffer 1] heeft gebonden en (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd/meegetrokken en
- met die ceintuur die [slachtoffer 1] bij een/de hand(en) heeft vastgebonden aan een verwarming en
- een (vlees)mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en
- op het gezicht en op het hoofd en in de buik, heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en
- op het hoofd van die [slachtoffer 1] is gaan staan, terwijl die [slachtoffer 1] zich op de grond bevond en
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Als je naar de politie gaat, dan vermoord ik je." en "Als ik wel gevangen moet zitten of TBS krijg, dan zoek ik je op als ik vrij ben en ga ik je vermoorden.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Met betrekking tot het subsidiair onder het 6e en 9e gedachtestreepje merkt de rechtbank het volgende op. De onder deze gedachtestreepjes vermelde gedragingen zijn niet te kwalificeren als een poging tot zware mishandeling, zoals dat is ten laste gelegd, zodat verdachte ten aanzien hiervan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezene levert op:
Subsidiair
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
7 STRAFBAARHEID
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Aangeefster heeft hem met een mes bedreigd, waartegen hij zich heeft verdedigd. Subsidiair heeft hij een beroep gedaan op noodweerexces. De raadsman heeft derhalve bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft reeds onder 4 geoordeeld dat van de juistheid van de verklaring van aangeefster dient te worden uitgegaan. De rechtbank verwijst naar de gronden die haar tot dit oordeel hebben geleid. Het is de rechtbank - gelet hierop - niet aannemelijk geworden dat aangeefster verdachte heeft bedreigd met een mes op grond waarvan verdachte zou hebben gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwerpt dan ook het door de raadsman van verdachte gedane beroep op noodweer en noodweerexces.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit en verdachte uitsluiten. Dit betekent dat het feit en verdachte strafbaar zijn.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld toezicht door de reclassering, ook indien die inhouden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf betoogd dat verdachte een belast verleden heeft. Aangeefster heeft voorts bij mailbericht van 13 augustus 2012 meegedeeld dat zij niet wil dat verdachte een gevangenisstraf krijgt. Verdachte heeft ook aangegeven deze situatie nooit meer te willen. Verdachte heeft in het verleden niet de behandeling gekregen die voor zijn problematiek nodig was. De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die de duur van het voorarrest overschrijdt. Verdachte kan zich vinden in een eventueel aan de straf te koppelen fors voorwaardelijk strafdeel. Verdachte is bereid zich aan de daaraan te verbinden voorwaarden te houden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex)-partner. Huiselijk geweld, met name op de wijze zoals dat door verdachte is gepleegd, is zeer ernstig. De lichamelijke integriteit van de (ex)-partner van verdachte is op ernstige en indringende wijze door hem aangetast. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij zijn (ex)-partner heeft mishandeld op het moment dat haar toen tweejarige zoontje zich in de woning bevond. Verdachte heeft het veiligheidsgevoel van het slachtoffer en haar zoontje in de huiselijke omgeving aangetast, terwijl men zich juist in de eigen woonomgeving veilig dient te voelen. Huiselijk geweld heeft bovendien een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS richtlijn. De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met het grove karakter van het geweld dat verdachte heeft toegepast op het slachtoffer. Ook heeft verdachte het feit meermalen gepleegd. Voorts is verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten veroordeeld. Daarnaast gaat het hier om een mishandeling van een partner, welke situatie op grond van het bepaalde in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht als een strafverzwarende omstandigheid is aan te merken. Daar staat wel tegenover dat het hier gaat om een poging tot zware mishandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden noodzakelijk is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 5 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De reclassering heeft in zijn advies van 9 augustus 2012 de rechtbank in overweging gegeven een persoonlijkheidsonderzoek te laten opstellen door het NIFP. Verdachte heeft ter zitting meegedeeld niet aan een dubbel persoonlijkheidsonderzoek te willen meewerken. Mede om die reden heeft de rechtbank afgezien van het laten instellen van een persoonlijkheidsonderzoek zoals door de reclassering is voorgesteld. De rechtbank volstaat binnen het juridisch kader van een voorwaardelijk strafdeel met het opleggen van de algemene voorwaarde, zoals hierna wordt weergegeven.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Fijnheer, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en A.C. Schroten rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Veen-Looy, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2012.
Mr. G.H. Meijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.