ECLI:NL:RBZLY:2012:BX6023

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/704
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een verklaring omtrent het gedrag aan een jeugdige met strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een jeugdige, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aangevraagd in verband met een stage waarbij zij verantwoordelijk zou zijn voor de zorg voor minderjarigen. De aanvraag werd echter geweigerd op basis van eerdere strafbare feiten die eiseres had gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris bij de weigering van de VOG voldoende rekening heeft gehouden met de justitiële documentatie van eiseres, waarin meerdere veroordelingen voor geweldsdelicten waren opgenomen. Eiseres had eerder een werkstraf en jeugddetentie opgelegd gekregen voor ernstige misdragingen, waaronder poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres dat de weigering van de VOG in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan die van eiseres, vooral gezien de ernst van de gepleegde feiten en het risico voor de samenleving. De rechtbank concludeerde dat de beslissing om de VOG te weigeren niet disproportioneel was en dat de Staatssecretaris de beleidsregels correct had toegepast.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de weigering van de VOG standhield. De rechtbank benadrukte dat, hoewel eiseres op de goede weg lijkt te zijn en haar strafrechtelijke verleden achter zich probeert te laten, de ernst van haar eerdere veroordelingen een belemmering vormt voor het verkrijgen van de VOG op dat moment.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/704
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te Lelystad, eiseres,
gemachtigde: mr. E. Lucas,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan eiseres af te geven.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 februari 2012 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Vervolgens heeft de rechtbank een aanvulling op de beroepsgronden van eiseres en een verweerschrift ontvangen.
Het beroep is ter zitting van 18 juli 2012 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.D. van Milt.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op 21 januari 1993. Op 6 oktober 2011 heeft eiseres een VOG aangevraagd in verband met een stage in het kader van haar opleiding bij Landstede te Harderwijk. Het betreft een stage waarbij eiseres is belast met de zorg voor minderjarigen.
Eiseres heeft bij brief van 27 oktober 2011 haar zienswijze naar voren gebracht, waarna de besluitvorming, die hiervoor onder procesverloop is weergegeven, heeft plaatsgevonden.
2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is een VOG een verklaring dat uit een onderzoek dat met betrekking tot het gedrag van iemand is ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene , niet is gebleken van bezwaren tegen hem of haar.
In artikel 35, eerste lid, van de Wjsg is bepaald dat de afgifte van een VOG wordt geweigerd, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot iemand een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
In artikel 36, eerste lid, van de Wjsg staat dat bij het onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG kennis kan worden genomen van op de betrokkene betrekking hebbende justitiële gegevens uit zijn of haar justitiële documentatie en de gegevens uit politieregisters.
3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, hanteert verweerder criteria die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2011 (de beleidsregels).
In paragraaf 3.1 van de beleidsregels staat dat bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de betrokkene een terugkijktermijn in acht wordt genomen. Indien, zoals hier het geval is, in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden ook alle voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.
In paragraaf 3 van de beleidsregels staat verder dat wanneer de betrokkene voorkomt in de justitiële documentatie en/of sprake is van een rechterlijke uitspraak, aan de hand van een objectief en een subjectief criterium wordt beoordeeld of een VOG kan worden afgegeven.
4.1. Zoals blijkt uit paragraaf 3.2 van de beleidsregels betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van iemand zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Het risico van de samenleving wordt daarbij nader uitgewerkt met behulp van een screeningsprofiel. In dit geval is het algemene screeningsprofiel met het risicogebied “personen” van toepassing.
4.2. Uit de eiseres betreffende justitiële documentatie blijkt dat zij op 7 mei 2009 is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren werkstraf, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen personen.
Op 21 oktober 2010 is eiseres veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren werkstraf, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren tot 4 november 2012 wegens openlijke geweldpleging tegen goederen. Als bijzondere voorwaarde is toen opgelegd dat eiseres zich moet gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van hetgeen eiseres bij vonnis van 7 mei 2009 voorwaardelijk is opgelegd.
Eiseres heeft voorts op 7 juni 2007 een transactie gehad wegens openlijke geweldpleging.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat bovengenoemde justitiële gegevens een risico voor de samenleving kunnen opleveren bij het vervullen van de betreffende functie.
Nu is voldaan aan het objectieve criterium wordt de VOG in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3 van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium echter worden geoordeeld dat het belang dat eiseres bij het verstrekken van de VOG heeft, zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG toch afgegeven. Voor deze belangenafweging kunnen omstandigheden als de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten relevant zijn.
5. De vraag is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium.
6. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het beleid inzake het verlenen van een VOG aan een jeugdige die strafbare feiten heeft gepleegd. Eiseres heeft ter onderbouwing gewezen op een brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 23 mei 2011, waarin een toelichting wordt gegeven op het beoordelingskader van de VOG.
In de brief van de Staatssecretaris staat, voor zover van belang, het volgende: “Het feit dat een jongere door het weigeren van een VOG veelal de gewenste baan of stage niet kan verkrijgen is enerzijds inherent aan de systematiek en de ratio van de VOG. Anderzijds dienen jongeren, die ooit een klein delict hebben begaan, hiervan geen onnodige hinder te ondervinden bij het vinden van een stageplek of baan. Bij een VOG-aanvraag, die door jongeren wordt ingediend, zal de belangenafweging in de meeste gevallen in het voordeel van de jongere uitvallen, omdat ik van mening ben dat het van groot belang is dat zij een opleiding volgen of een baan vinden. In het geval van een weigering is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig, dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van een individu bij het vinden van een opleiding of een baan. In dergelijke gevallen is het weigeren van de afgifte van de VOG niet disproportioneel.”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit afdoende dat verweerder acht heeft geslagen op de inhoud van de brief van de Staatssecretaris en verweerder onderkent dat problemen met de opleiding van een minderjarige of jongmeerderjarige zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Verweerder is zich ervan bewust dat de weigering van de afgifte van de VOG negatieve consequenties heeft voor de voortgang van de opleiding van eiseres. Verweerder is echter desondanks tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten op de justitiële documentatie van eiseres van dusdanige ernst zijn dat de afgifte van de VOG moet worden geweigerd. De brief van de Staatssecretaris geeft verweerder de ruimte om tot dat oordeel te komen. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
7. Volgens eiseres gaat de stelling van verweerder dat het bestreden besluit in lijn is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
18 maart 2009, LJN: BH6357, niet op. In die uitspraak ging het namelijk om een aanvrager die als meerderjarige delicten had gepleegd. Bovendien kon in die uitspraak nog geen rekening worden gehouden met het beleid als verwoord in de onder rechtsoverweging 6 genoemde brief van de Staatssecretaris.
Wat hier verder ook van zij, ook in het geval dat de aanvrager van de VOG als minderjarige in aanraking is gekomen met justitie, dient een belangenafweging plaats te vinden. Het tijdsverloop tussen de aanvraag van de VOG en de pleegdatum of datum van de veroordeling kan relevant zijn bij die afweging. Dat in de door verweerder aangehaalde uitspraak sprake is van een meerderjarige pleger, doet daaraan niet af. Dat in genoemde uitspraak nog geen rekening kon worden gehouden met de brief van de Staatssecretaris is niet van belang aangezien verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres wel acht hierop heeft geslagen.
8. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (het IVRK). De opleidingsmogelijkheden van een minderjarige moeten zo min mogelijk worden beperkt. In dit geval zou eiseres haar opleiding niet kunnen voltooien. In dit licht moet ook de brief van de Staatssecretaris worden gezien, zo stelt eiseres.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 24 juni 2009,
LJN: BI9706, volgt dat de beleidsregels niet in strijd zijn met enige verdragsbepaling, dan wel anderszins onredelijk zijn. Bovendien is eiseres op het moment van de beoordeling van de aanvraag reeds meerderjarig, zodat het IVRK, dat ziet op minderjarigen, niet van toepassing is. De stelling van eiseres dat het IVRK in dit geval uitstralende werking moet hebben, volgt de rechtbank niet.
9. Voorts stelt eiseres dat verweerder het recidiverisico niet op de justitiële documentatie mag baseren. De medewerker van de jeugdreclassering kan namelijk een betere risico-inschatting maken en is van mening dat er een gering recidiverisico is. De opvatting van verweerder dat het feit dat eiseres meer dan één contact met justitie heeft gehad een vermoeden oplevert dat het recidiverisico groter is dan in het geval dat eiseres maar eenmaal met justitie in aanraking was gekomen, is volgens eiseres ongefundeerd.
Anders dan eiseres stelt, kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de aanvraag op de aangetroffen justitiële gegevens baseren. Het feit dat op de justitiële documentatie van eiseres meer dan één strafbaar feit staat, brengt met zich dat er een zeker recidiverisico bestaat. Eiseres is immers al gerecidiveerd. Dat de jeugdreclassering het risico anders inschat, kan van belang zijn, maar dat hoeft niet. Verweerder is in elk geval niet zonder meer gehouden navraag te doen bij derden zoals de jeugdreclassering. Al met al heeft verweerder zich bij de beoordeling van de aanvraag in redelijkheid kunnen baseren op de justitiële documentatie van eiseres.
10. Eiseres merkt op dat verweerder in het bestreden besluit enerzijds stelt dat de strafrechter de delicten eiseres niet zwaar heeft aangerekend, maar anderzijds betoogt dat eiseres te veel en te ernstige feiten heeft gepleegd en dat daarom de VOG niet wordt afgegeven.
Verweerder heeft ter zitting erop gewezen dat alle feiten op de justitiële documentatie geweldsdelicten betreffen. Verweerder heeft in redelijkheid tot het standpunt kunnen komen dat deze feiten van belang zijn voor de door eiseres beoogde functie in verband waarmee zij de VOG heeft aangevraagd. Dat de strafrechter deze feiten eiseres niet zwaar heeft aangerekend, doet daaraan niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder nog aan dat haar laatste veroordeling verband hield met gewelduitoefening tegen een pinautomaat, terwijl de stage van eiseres ziet op het werken met kinderen. Er is dus geen verband tussen het delict en de aard van de stage. Ook is eiseres niet alleen met de kinderen. Eiseres is slechts eenmaal, in 2008, gewelddadig tegen personen geweest.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat ook geweld tegen een goed van belang is voor de aanvraag. Het gaat immers ook in dat geval om een geweldsdelict. Dat eiseres niet alleen is met de kinderen op de stageplek doet voorts aan het belang van de strafrechtelijke antecedenten niet af. Niet is gebleken dat in de strafrechtelijke procedure van belang is geweest dat eiseres haar ADHD-medicatie niet had gebruikt en verweerder hoeft hiermee bij de beoordeling van de aanvraag geen rekening te houden.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid kon beslissen dat de belangen van eiseres, in het bijzonder haar belang bij het voortzetten van haar opleiding, minder zwaar wegen dan het belang van de maatschappij bij bescherming. Eiseres is immers driemaal voor geweldsdelicten veroordeeld, hetgeen relevant is voor het type stage dat zij wil gaan doen. De laatste veroordeling was ten tijde van het bestreden besluit, gelet op de terugkijktermijn van vier jaar, voorts relatief kort geleden en eiseres heeft bovendien nog een proeftijd tot 4 november 2012.
Het beroep is dan ook ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Gelet op de brief van de reclassering die in het kader van de behandeling van deze zaak is overgelegd en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank gebleken dat eiseres op de goede weg is en dat zij haar strafrechtelijke verleden achter zich lijkt te laten. De rechtbank komt het dan ook niet onredelijk voor dat over enige tijd, zodra de proeftijd is verlopen, eiseres, indien zij deze weg volhoudt en dit blijkt uit aanvullende informatie van de reclassering, alsnog een VOG wordt verstrekt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en
Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.