RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663169-12 (P)
Uitspraak: 7 augustus 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [geboortejaar],
wonende aan de [adres],
thans verblijvende in [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Verheul.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 19 maart 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer 6435,- euro en/of een mobiele telefoon en/of één of meer gripzakjes met goud/gouden sieraden en/of een gouden armband, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- voorzien van één of meer messen, althans steekvoorwerpen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben begeven, en/of (vervolgens)
- bij het (deels) openen van de voordeur door die [slachtoffer 1], krachtig tegen voornoemde voordeur heeft/hebben geduwd en/of gedrukt en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1] achterwaarts heeft/hebben geduwd en/of gedrukt, en/of (vervolgens)
- opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen/op het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt, en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning, opzettelijk dreigend (met kracht) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet/geduwd en/of hierbij het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen, en/of (vervolgens)
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: “geld, geld, en goud wil ik hebben” en/of “geef hier die telefoon” en/of “pak die telefoon” en/of “geeft me geld, geef me geld”, en/of
- opzettelijk dreigend een mes, althans een steekvoorwerp, heeft/hebben vastgepakt en/of getoond/gericht aan/op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 19 maart 2012 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer 6435,- euro en/of een mobiele telefoon en/of één of meer gripzakjes met goud/gouden sieraden en/of een gouden armband, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] voornoemd en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], en/of zijn/hun mededader(s)
- voorzien van één of meer messen, althans steekvoorwerpen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben begeven, en/of (vervolgens)
- bij het (deels) openen van de voordeur door die [slachtoffer 1], krachtig tegen voornoemde voordeurheeft/hebben geduwd en/of gedrukt en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1] achterwaarts heeft/hebben geduwd en/of gedrukt, en/of (vervolgens)
- opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen/op het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt, en/of (vervolgens)
- gekomen in de woning, opzettelijk dreigend (met kracht) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet/geduwd en/of hierbij het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen, en/of (vervolgens)
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: “geld, geld, en goud wil ik hebben” en/of “geef hier die telefoon” en/of “pak die telefoon” en/of “geef me geld, geef me geld”, en/of
- opzettelijk dreigend een mes, althans een steekvoorwerp, heeft/hebben vastgepakt en/of getoond/gericht aan/op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 maart 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te gaan staan en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] te waarschuwen.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in regel 1 en 2 van het primair ten laste gelegde “met een ander” in plaats van “met (een) ander(en)”. De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten afpersing in vereniging gepleegd, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het gebruikte geweld vrijspraak bepleit voor het gebruik van een pistool en een mes. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het gebruik van beide wapens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is nu alleen de aangever daarover heeft verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 19 maart 2012, in de avonduren, zijn [slachtoffer 1] en zijn vrouw, [slachtoffer 2], in hun woning aan de [adres] te Zwolle overvallen.
De overvallers hebben een portemonnee met een geldbedrag van ongeveer € 6.435,-, gripzakjes met gouden sieraden en een mobiele telefoon buitgemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 24 juli 2012 verklaard dat hij met drie medeverdachten, te weten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het huis van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is binnengedrongen. Verdachte heeft voorts verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste heeft aangebeld, de deur verder heeft opengeduwd en aangever [slachtoffer 1] een klap tegen/op zijn hoofd heeft gegeven. Hierna zijn de overvallers de woning binnengedrongen en hebben zij geschreeuwd om geld en goud. [slachtoffer 1] heeft daarop zijn portemonnee en gripzakjes met goud afgegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee van een van zijn mededaders heeft aangenomen. Nadat verdachte en zijn mededaders de woning hadden verlaten hebben zij de buit verdeeld in de kelderbox bij de flatwoning van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend een pistool of een mes te hebben gebruikt tijdens de overval en zegt ook geen weet te hebben gehad van het gebruik van een pistool of mes door medeverdachten.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard, dat de eerste overvaller de voordeur verder open heeft geduwd en hem meteen een harde klap tegen zijn hoofd gaf, dat hij naar achteren viel en dat de tweede overvaller die het huis binnenkwam een pistool op zijn hoofd heeft gezet en het pistool heeft doorgeladen. De man schreeuwde “geld, geld en goud wil ik hebben”. Voorts heeft aangever [slachtoffer 1] verklaard dat er nog een man binnen kwam met een mes in zijn handen. Hij heeft zijn portemonnee en twee gripzakjes met goud afgegeven. Verder heeft aangever [slachtoffer 1] verklaard dat hij heeft gezien dat een overvaller bij zijn vrouw achter in de woonkamer stond, dat zijn vrouw op de grond lag en dat hij de overvaller hoorde zeggen “pak je telefoon, geef geef”.
In een aanvullende verklaring van 20 maart 2012 heeft aangever [slachtoffer 1] verklaard dat hij ook nog een gouden armband mist vanuit de lade bij de tv-kast.
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in haar woning is overvallen door drie a vier personen, dat er een Antilliaan voor haar stond die zei “geef hier die telefoon” en dat ze (uiteindelijk) de telefoon aan hem heeft afgegeven.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat bij hem, direct na de overval, (onder meer) een mes is aangetroffen.
Met betrekking tot de aanwezigheid van een pistool
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt die de aangifte van aangever [slachtoffer 1] ondersteunen voor wat betreft het gebruik van een pistool tijdens de overval.
Derhalve kan hetgeen dat primair met betrekking tot het geweld met het pistool ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Met betrekking tot de aanwezigheid van een mes
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat aangever heeft verklaard dat een van de verdachten een mes in zijn handen had en dat bij medeverdachte [medeverdachte 2], direct na de overval, een mes is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat zeer kort na de beroving een mes bij medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen, , in combinatie met de overige bewijsmiddelen, moet leiden tot de conclusie dat het geweld waarbij het mes is gebruikt, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met zijn medeverdachten dat ook het door de medeverdachten gebruikte geweld en bedreiging met geweld aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte en zijn medeverdachten hebben immers gezamenlijk een goudhandelaar overvallen, verdachte heeft daarbij een essentiële rol gehad, verdachte heeft een rol gehad bij het plannen van de overval en het door de medeverdachten gebruikte geweld en bedreiging met geweld past zozeer bij het plan om een goudhandelaar te overvallen, dat minst genomen voorwaardelijk opzet op het gebruikte geweld en de bedreiging daarvan kan worden aangenomen.
Met betrekking tot de gouden armband
Met betrekking tot de verdwenen gouden armband is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt die de afpersing van de armband ondersteunen. De armband is niet onder een van de verdachten aangetroffen en aangever [slachtoffer 1] heeft voorts niet verklaard dat hij de armband daadwerkelijk aan een van de verdachten heeft afgegeven. Derhalve kan hetgeen primair met betrekking tot de afpersing van de armband ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van hetgeen overig primair ten laste is gelegd sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de overige bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] ;
- Letselrapportage GGD IJsselland ;
- Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] ;
- Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] ;
- Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] en
- Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
Hij op 19 maart 2012 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer 6435,- euro en een mobiele telefoon en gripzakjes met goud, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- voorzien van één mes, zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben begeven, en (vervolgens)
- bij het (deels) openen van de voordeur door die [slachtoffer 1], krachtig tegen voornoemde voordeur hebben geduwd en/of gedrukt en (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1] achterwaarts hebben geduwd, en (vervolgens)
- opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen/op het hoofd hebben geslagen/gestompt, en (vervolgens)
- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: “geld, geld, en goud wil ik hebben” en “geef hier die telefoon” en “pak die telefoon” en “geeft me geld, geef me geld”.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij de artikelen 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een gevangenisstraf van kortere duur bepleit dan de officier van justitie, met een aanzienlijk voorwaardelijk deel gekoppeld aan een lange proeftijd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt oprecht spijt heeft van zijn daad en dat zijn cliënt zeer gemotiveerd is om aan zichzelf te gaan werken.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij zijn beslissing rekening gehouden met de Pro Justitia-rapportage van 9 juli 2012, opgemaakt door F. van Nunen, klinisch psycholoog, waaruit blijkt dat verdachte op een laaggemiddeld niveau functioneert (84-93).
Voorts is er sprake van aanzienlijke persoonlijkheidsproblematiek waarbij er enerzijds sprake is van afhankelijkheid en aangepastheid en anderzijds van narcistische, antisociale en paranoïde trekken. Verdachte is onder stresserende omstandigheden (financiële problemen) teruggevallen in een oud patroon c.q. delictgedrag waarbij angst in verband met de bedreigende en onveilige (financiële) situatie en de gevoelde verantwoordelijkheid voor zijn gezin een grote rol hebben gespeeld en waarbij er een verbinding bestaat met de eigen onveilige jeugdsituatie en het gebrek aan verantwoordelijkheid van zijn moeder daarbij. Gezien zijn achtergrond en problematiek liep verdachte een sterker risico terug te vallen in oud delictgedrag. Het voornoemde beïnvloedde de gedragskeuzes van verdachte.
Verdachte dient derhalve als zijnde licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Geadviseerd wordt verdachte intensief te begeleiden. De reclassering zou een deel van de begeleiding kunnen delegeren aan een forensische polikliniek.
De rechtbank onderschrijft de onderbouwing en de conclusie van de Pro Justitiarapportage met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte als hiervoor omschreven en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Reclassering van 19 juli 2012, opgemaakt door M. Lammertink, reclasseringswerker, in welk rapport wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van drie jaren met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldingsgebod, deelname aan diverse gedragsinterventies en een behandelverplichting bij de AFPN te Zwolle of soortgelijke ambulante forensische zorg.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 21 juni 2012 waaruit blijkt dat verdachte gedurende zijn leven een strafblad heeft opgebouwd waaruit een patroon van gewelddadige vermogensdelicten valt te destilleren.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder zich op dat moment enige rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers, samen met medeverdachten is overgegaan tot het plegen van een overval waarbij geweld niet is geschuwd.
Verdachten zijn een woning binnengevallen bij nietsvermoedende bewoners. Normaal gesproken is een woning een plaats waar men zich veilig en geborgen waant. Door op deze wijze te handelen hebben verdachten niet alleen onrust bij de bewoners maar ook grote maatschappelijk onrust veroorzaakt.
Dergelijke ervaringen kunnen slachtoffers van dit soort geweld nog jaren met zich meedragen.
De rechtbank is van oordeel dat dit soort geweld niet kan worden getolereerd, hetgeen in de op te leggen straf tot uitdrukking wordt gebracht.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen, waarbij voor een overval op een woning met lichte bedreiging of licht geweld een gevangenisstraf van drie jaren als uitgangspunt heeft te gelden.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van meer dan lichte bedreiging of licht geweld. Daarbij heeft de rechtbank in acht genomen dat een mes is gebruikt, dat een van de slachtoffers is geduwd en in het gezicht is geslagen waardoor dat slachtoffer viel en dat het andere slachtoffer op de grond moest gaan liggen. Bovendien neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de overval heeft plaatsgevonden in de late avonduren en dat er sprake was van vier daders die (deels) hebben gebruik gemaakt van gezichtsbedekking.
Daar komt bij, dat verdachte – naar het oordeel van de rechtbank – samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] een grote/initiërende rol heeft gehad bij de onderhavige overval.
Hoewel de rechtbank in strafverminderende zin heeft meegewogen dat verdachte spijt heeft betuigd en de slachtoffers een excuusbrief heeft geschreven is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat in het onderhavige geval niet volstaan kan worden met de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank zal een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd opleggen. Gelet ook op de ernst van het feit, de (grote/initiërende) rol van verdachte, de verhouding met de aan de mededaders op te leggen straffen en de hoogte van de op te leggen straf aan verdachte, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zoals door de gedragsdeskundige en reclassering geadviseerd. Daarbij heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat verdachte reeds vaker is begeleid door reclassering en behandeling heeft genoten en dat
zulks niet heeft geleid tot het voorkomen van recidive.
Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast het bewezenverklaarde feit, ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal, zoals valt af te leiden uit het ter kennisneming van de rechtbank bij de stukken gevoegde dossier met parketnummer 07.064421-12. De verdachte heeft dit feit tegenover de politie bekend.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 9.273,50 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij, [slachtoffer 2], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 237,50 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade gevoegd in het strafproces.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht indien en voorzover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vordering voor wat betreft de portemonnee met het geschatte ontvreemde geldbedrag, de kluis en de armband af te wijzen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 10.773,50 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de benadeelde partij opgevoerde post betreffende de kluis onvoldoende onderbouwd.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het afpersen van de gouden armband ter waarde van € 4.600,- zal de rechtbank ook deze opgevoerde schadepost niet honoreren.
Derhalve is de hoogte van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 5.673,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij zal voor het meerdere niet ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.737,- gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering is met de door de benadeelde partij overlegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 1.737,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Schadevergoeding
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Zwolle, van een bedrag van € 5.673,50 (zegge: vijfduizend, zeshonderd en drieënzeventig euro en 50 eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of een van zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van
€ 5.673,50, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Zwolle, van een bedrag van € 1.737,- (zegge: éénduizend, zevenhonderd en zevenendertig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het primair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of een van zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van
€ 1.737,-, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012.
Mr. L.J.C. Hangx voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.