RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1384
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
beiden wonende te Dronten, verzoekers,
gemachtigde: mr.drs. TH.H. Meeuwis,
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
verweerder.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft verweerder het recht op uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 14 mei 2012 ingetrokken.
Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Op 10 juli 2012 hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te treffen het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat betaling van de bijstandsuitkering wordt voortgezet.
Het verzoek is ter zitting van 27 juli 2012 behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Hovius namens de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. J.W.N.A. Schmidt.
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daarover een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoekster ontvangt vanaf 6 augustus 2003 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Ziektewet en de Toeslagenwet. Met ingang van 1 juni 2010 ontvangen verzoekers een aanvullende uitkering op grond van de WWB naar de norm van gehuwden.
2.2. Verzoekster verricht gedurende 20 uur per week vrijwilligerswerk bij de stichting ‘[…]’ (hierna: de stichting) in Dronten.
2.3. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan verzoekers verstrekte uitkering. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is verweerder tot de conclusie gekomen dat verzoekers niet aan verweerder hebben opgegeven dat verzoekster deel uitmaakt van het bestuur van de stichting en maandelijks een vrijwilligersvergoeding ontvangt van € 50,00. Daarnaast is volgens verweerder geen sprake van een inzichtelijke boekhouding zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2.4. Verzoekers hebben betoogd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en berust op een gebrekkige motivering. Volgens verzoekers voldoet de door hen ondertekende verklaring van 14 juni 2012 niet aan de daaraan te stellen eisen. Het besluit is in strijd met de wet, de beginselen van fair play en detournement de pouvoir. Tot slot hebben verzoekers gewezen op de situatie van de penningmeester van de stichting die van verweerder geen toestemming heeft gekregen vrijwilligerswerk te verrichten.
3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.1. Omdat verzoekers sinds 14 mei 2012 geen aanvullende bijstandsuitkering meer ontvangen, kan aan verzoekers een spoedeisend belang niet worden ontzegd.
3.2. Aan de voorzieningenrechter ligt ter voorlopige beoordeling voor of verweerder het recht op bijstand terecht per 14 mei 2012 heeft ingetrokken.
3.3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
3.4. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat verzoekers de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden. Immers, vaststaat en door verzoekers niet weersproken, dat zij op de mutatieformulieren geen melding hebben gemaakt van de vrijwilligersvergoeding van verzoekster van € 50,00 per maand. Dat deze vergoeding niet is opgegeven omdat dit enkele jaren geleden met verweerder zou zijn besproken, zoals verzoekster stelt, doet aan het voorgaande niets af.
3.5. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het recht op bijstand vast te stellen is. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat op basis van de beschikbare financiële gegevens niet kan worden vastgesteld of verzoekers verkeren in bijstandsbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid van de WWB. Vooralsnog kan onvoldoende inzicht verkregen worden in de financiële situatie van verzoekers. De boekhouding van de stichting is weinig inzichtelijk. Het is niet duidelijk of alle giften en ingebrachte goederen op de juiste wijze worden geregistreerd. Verder worden door de stichting leningen verstrekt aan familieleden van verzoekster. Daarnaast is sprake van privégebruik van een auto en telefoon die op naam staat van de stichting. De door verzoekster ter zitting gegeven verklaring over het vorenstaande hebben de gerezen twijfels niet doen wegnemen.
3.6. Ten aanzien van de door verzoekers afgelegde en ondertekende verklaring van 14 mei 2012 overweegt de voorzieningenrechter dat alvorens deze verklaring werd opgesteld diverse gesprekken tussen verzoekers en de medewerkers van verweerder hebben plaatsgevonden. Ten tijde van ondertekening van deze verklaring hadden verzoekers al bijstand ingeroepen van een rechtsbijstandverlener en zijn op hun verzoek nog enkele aanpassingen in de verklaring opgenomen. De gevolgen van het ondertekenen van deze verklaring dienen dan ook voor risico van verzoekers te komen. In dit verband acht de voorzieningenrechter het met name van belang dat verzoekster op advies van haar advocaat wel geweigerd heeft de door haar op 16 april 2012 afgelegde verklaring ten overstaan van de sociaal rechercheur afgelegde verklaring te ondertekenen.
3.7. Voorts volgt de voorzieningenrechter verweerder in het standpunt dat de situatie van de heer […] niet vergeleken kan worden met de situatie van verzoekers. In de kwestie van de heer […] staan de werkzaamheden als vrijwilliger bij de stichting een urenuitbreiding bij […], en derhalve een vermindering van aanspraak op bijstand, in de weg. In de situatie van verzoekers ligt de nadruk op de weinig inzichtelijke boekhouding van de stichting en de daaruit voortvloeiende onduidelijkheid over de inkomsten van verzoekers.
3.8. Verder wordt door verweerder gesteld dat de omvang van de werkzaamheden van verzoekster bij de stichting het verkrijgen van regulier werk in de weg staan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit standpunt niet kan handhaven gelet op het door verweerder overgelegde medisch advies waarbij vrijwilligerswerk gedurende maximaal vijftien uur per week het maximaal haalbare is voor verzoekster.
3.9. Dat verweerder een dubbele agenda zou hebben en het doel van verweerder zou zijn om de stichting op te heffen, is een ongemotiveerde stelling van verzoekers waaraan de voorzieningenrechter voorbij zal gaan.
3.10. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekers geen nieuwe aanvraag bij verweerder hebben ingediend. Voor zover sprake is van gewijzigde omstandigheden ligt het op de weg van verzoekers daartoe een nieuwe aanvraag in te dienen, zodat ook opnieuw door verweerder kan worden beoordeeld of aan alle voorwaarden voor verlening van een bijstandsuitkering wordt voldaan. Dat verzoekers eerst de uitkomst van onderhavige procedure willen afwachten en geen vertrouwen hadden in de uitkomst van een nieuwe aanvraag, zoals zij ter zitting hebben verklaard, dient dan ook voor hun risico en rekening te komen.
4. Gelet op de bevindingen van verweerder valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken niet te verwachten dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.
5. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Tot slot geeft de voorzieningenrechter partijen mee, zoals ter zitting uitgebreid besproken, om door middel van mediation tot oplossing van het geschil te komen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzieningenrechter, en door haar en F. Arbeider als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012.
Afschrift verzonden op: 1 augustus 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.