ECLI:NL:RBZLY:2012:BX3682
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring klaagschrift inzake invordering rijbewijs na overschrijding alcoholnorm
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in een klaagschrift betreffende de invordering van het rijbewijs van de klager. De invordering vond plaats op 7 juni 2012, nadat het ademalcoholgehalte van de klager tijdens het besturen van een motorrijtuig was vastgesteld op 940 µg/l, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane norm van 570 µg/l. De officier van justitie besloot op 15 juni 2012 om het rijbewijs voor een periode van zeven maanden in te houden. Het klaagschrift werd op 2 juli 2012 ingediend, waarin de klager betoogde dat de officier van justitie als bestuursorgaan moet worden aangemerkt en dat de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van toepassing zijn op de bekendmaking van besluiten.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de klager niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid van de officier van justitie om het rijbewijs in te houden, zoals vastgelegd in artikel 164, lid 4, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), nauw verbonden is met de vervolging van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de invordering en inhouding van het rijbewijs een daad van vervolging zijn en dat de bepalingen van de AWB over de bekendmaking van besluiten niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de officier van justitie de beslissing om het rijbewijs in te houden binnen de gestelde termijn van 10 dagen kenbaar had moeten maken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarbij zij de rechtsgeldigheid van de inhouding van het rijbewijs bevestigde. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de klager, zoals zijn financiële situatie en het feit dat hij afhankelijk is van zijn scooter, maar concludeert dat deze omstandigheden niet voldoende zwaarwegend zijn om tot teruggave van het rijbewijs te besluiten. De rechtbank handhaafde het wettelijke uitgangspunt dat rijbewijzen van bestuurders met een ernstig vermoeden van rijden onder invloed kunnen worden ingevorderd en ingehouden.