RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650418-11 en 19.700651-10 (TUL) (P)
Uitspraak: 26 juli 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [jaar],
thans verblijvende [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G. Dankers.
De verdachte is (nadat de tenlastelegging op 12 juli 2012 is gewijzigd) ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 25 november 2011 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (ongeveer) 1000 euro en/of één of meer kassalades, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders, terwijl hij/zij, zijn/hun gezicht hadden bedekt met een bivakmuts, althans een daarop gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vasthad/hadden, de winkel zijn binnengegaan en/of (vervolgens) over de kassabalie is/zijn gesprongen en/of heeft/hebben geschreeuwd/geroepen: “Overval, Overval” en/of “ik wil geld, ik wil geld”, althans woorden en/of feitelijkheden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 25 november 2011 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 1000 euro en/of één of meer kassalades, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan het [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders, terwijl hij/zij, zijn/hun gezicht hadden bedekt met een bivakmuts, althans een daarop gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vasthad/hadden, de winkel zijn binnengegaan en/of (vervolgens) over de kassabalie is/zijn gesprongen en/of heeft/hebben geschreeuw/geroepen: “Overval, Overval” en/of “ik wil geld, ik wil geld”, althans woorden en/of feitelijkheden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsman van verdachte heeft nietigheid bepleit van het tweede gedeelte van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat voornoemd gedeelte van de tenlastelegging niet duidelijk en derhalve niet bewijsbaar is.
Met betrekking tot de door de raadsman betoogde partiële nietigheid van de tenlastelegging overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de tenlastelegging van een bepaald feit is vereist dat bepaalde geconcretiseerde gedragingen zijn omschreven en dat voor verdachte duidelijk is waar hij van wordt verdacht.
Na de wijziging van de tenlastelegging leest de rechtbank het door de raadsman bedoelde gedeelte van de tenlastelegging als volgt: verdachte is ten laste is gelegd dat het door verdachten gebruikt geweld en/of dreiging met geweld heeft bestaan uit “het dragen van een bivakmuts, althans een daarop gelijkend voorwerp en/of een mes vasthad/hadden”.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde gedragingen voldoende concreet en duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde passage in de tenlastelegging niet zodanig onduidelijk dat zij niet zou kunnen fungeren als grondslag voor de terechtzitting.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde dreiging met het mes. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het mes niet zwaaiend heeft gehanteerd, doch enkel in zijn hand heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank
Op 25 november 2011 heeft verdachte samen met zijn medeverdachte een overval gepleegd op een [slachtoffer 1]filiaal te Zwolle. Beide verdachten hadden zich onherkenbaar gemaakt met zelfgemaakte bivakmutsen en zijn het filiaal binnengegaan met een mes in de hand.
Nadat zij een kassalade en losse bankbiljetten hadden buitgemaakt hebben zij de winkel verlaten.
Met betrekking tot de door de raadsman bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde dreiging met het mes overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij, in vereniging, een overval heeft gepleegd op een filiaal van het [slachtoffer 1]. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met de medeverdachte op voorhand had afgesproken dat zij met een mes naar binnen zouden gaan.
De rechtbank heeft op afdrukken van de camerabeelden waargenomen dat verdachte in het filiaal van het [slachtoffer 1] op diverse momenten een mes in zijn hand heeft vastgehouden en dat mes recht voor zich heeft gehouden.
Gezien voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de intentie van verdachte geen andere is geweest dan van het mes gedurende de overval een bepaalde dreiging te doen uitgaan.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring van dreiging c.q. bedreiging niet is vereist dat de bedreigde zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. (Hoge Raad 26 april 1994, NJ 1994, 580).
De rechtbank komt tot het oordeel dat dreiging met het mes wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] ;
- Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] ;
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] ;
- Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] ;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte en
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Hij op 25 november 2011 in de gemeente Zwolle en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (ongeveer) 1000 euro en één kassalade, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en mededader, terwijl zij hun gezicht hadden bedekt met een bivakmuts en een mes vasthadden, de winkel zijn binnengegaan en (vervolgens) over de kassabalie zijn gesprongen en hebben geschreeuwd/geroepen: “Overval, Overval” en/of “ik wil geld, ik wil geld”, althans woorden en/of feitelijkheden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
Strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de officier gevorderd dat verdachte zich zal houden aan een meldingsgebod; zal deelnemen aan de gedragsinterventies CoVa+ en Leefstijltraining (kort) alsmede aan een behandelverplichting bij de AFPN te Assen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest bepleit zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met de behandeling en de trainingen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een langere gevangenisstraf volgens de deskundigen een contra-indicatie is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend rapport van Jeugdzorg & Reclassering van 2 mei 2012 waarin staat vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend Pro-Justitiarapport d.d. 3 mei 2012, uitgebracht door mw. drs. A.C. Dundas, GZ psycholoog.
Uit voornoemde rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken en misbruik van cannabis.
Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Aangenomen kan worden dat verdachte vanuit zijn gebrek aan zelfsturing, zijn beïnvloedbaarheid en gebrekkige gewetensontwikkeling heeft gehandeld. Verdachte heeft weinig inzicht in de gevolgen van zijn handelen en de gevolgen die dit kan hebben voor anderen. Verdachte dient derhalve als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De psycholoog adviseert, in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, een ambulante behandeling in een ambulant forensische psychiatrische setting alsmede begeleiding op het gebied van wonen, dagbesteding, financiën en vrije tijd.
De rechtbank onderschrijft de inhoud van de Pro-Justitiarapportage als hiervoor omschreven en maakt de inhoud daarvan tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het naar aanleiding van voornoemd psychologisch rapport, door Jeugdzorg & Reclassering op 5 juli 2012 opgestelde plan van aanpak, waarin wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldingsgebod;
- deelname aan gedragsinterventies CoVa+ en Leefstijltraining (kort) en
- een ambulante behandeling bij de AFPN te Assen.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 januari 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor gewelddelicten is veroordeeld.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen, waarbij voor een overval op een winkel met lichte bedreiging een gevangenisstraf van 24 maanden als uitgangspunt heeft te gelden.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank echter mee dat de omvang van de schade beperkt was en er geen sprake was van een professionele werkwijze. Voorts heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegenomen de getuigenissen van de getuigen-deskundigen ter terechtzitting waarin wordt geadviseerd zo spoedig mogelijk aan de voorgestelde behandeling en trainingen te beginnen.
Tot slot heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegenomen dat verdachte zijn spijt heeft betuigd in die zin dat hij de slachtoffers een excuusbrief heeft geschreven.
De rechtbank rekent het de verdachte echter zwaar aan dat hij, zonder zich op dat moment enige rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers, samen met medeverdachte is overgegaan tot het plegen van een gewapende overval.
Dergelijke feiten veroorzaken grote maatschappelijke onrust. De rechtbank is van oordeel dat dit soort geweld niet kan worden getolereerd, hetgeen in de op te leggen straf tot uitdrukking wordt gebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , heeft zich in de persoon van [persoon] met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 943,- gevoegd in het strafproces.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering in zijn geheel alsmede hoofdelijke oplegging van de schademaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu uit het voegingformulier niet valt af te leiden welk filiaal van [slachtoffer 1]. het betreft, alsmede dat de machtiging van de heer [persoon] niet door de bevoegde (rechts)persoon is verleend en zodoende niet rechtsgeldig is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van een bijgevoegd uittreksel uit het handelsregister vast dat [bedrijf] (die de betreffende volmacht zou hebben verleend) weliswaar enig aandeelhouder is van [slachtoffer 1], doch dat het uittreksel geen uitsluitsel geeft ten aanzien van de bevoegdheid van deze B.V. om [slachtoffer 1] in rechte te vertegenwoordigen – noch daargelaten dat evenmin is gebleken wie degene is geweest die namens deze B.V. het voegingformulier benadeelde partij in het strafproces heeft ondertekend.
Met de raadsman is de rechtbank derhalve van oordeel dat de machtiging van de heer [persoon] niet door de bevoegde (rechts)persoon is verleend en zodoende niet rechtsgeldig is.
De rechtbank zal de vordering derhalve niet ontvankelijk verklaren.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 20 april 2011, gewezen door de kinderrechter te Zwolle, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang – onder andere een werkstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 mei 2011. Bij vordering van 23 januari 2012 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen nu zij een werkstraf naast de gevorderde gevangenisstraf niet passend vindt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en subsidiair de proeftijd te verlengen.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, naast het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, toewijzing van de tenuitvoerlegging van een werkstraf geen toegevoegde waarde heeft.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging derhalve afwijzen.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 8 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich binnen 5 dagen na zijn invrijheidstelling of op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de AFPN te Assen of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- de verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa+-training en een Leefstijltraining (kort) aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventies door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven.
Schadevergoeding
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 19.700651-10 bij vonnis van de kinderrechter te Zwolle d.d. 20 april 2011 van 20 uren werkstraf voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Aldus gewezen door mr. A.M. van der Pal, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2012.
Mr. A.M. van der Pal voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.