ECLI:NL:RBZLY:2012:BX3542

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.663009-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van vuurwapen en dealen van harddrugs met vrijspraak voor poging tot moord

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 juli 2012, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het vierde ten laste gelegde feit, maar eiste wel een veroordeling voor de andere feiten. De verdediging pleitte voor vrijspraak van enkele feiten en beperkte de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen tot één patroon.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte van het vierde feit moest worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Voor de feiten 1, 2 en 3 achtte de rechtbank echter voldoende bewijs aanwezig, onder andere door de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het dealen van cocaïne, wat strafbaar is op grond van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn, en de persoon van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan gedragsinterventies en reclasseringstoezicht. De rechtbank motiveerde deze beslissing door te verwijzen naar de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis en de noodzaak om het reeds ingezette begeleidingstraject niet te frustreren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat, en de officier van justitie was ook aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663009-12 (P)
Uitspraak: 17 juli 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum],
wonende te [plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012 en 3 juli 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. B.C. van Haren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle een vuurwapen (een pistool geschikt voor het afvuren van munitie kaliber 7,65/.32) van categorie II en/of III en/of 5 patronen (kaliber 7.65/.32), althans munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 6 januari 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk heeft vervoerd/verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of één of meer andere personen, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander ([slachtoffer 1]) en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een patroon heeft afgevuurd, waarbij de kogel door de (voor)deur van de kamer nummer {nummer] in een voor kamerbewoning in gebruik zijnd pand waarin hij, verdachte, zich bevond, is geschoten en vervolgens door de (voor)deur van de tegenoverliggende kamer nummer [nummer] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één of meer personen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een patroon heeft afgevuurd, waarbij de kogel door de (voor)deur van de kamer nummer [nummer] in een voor kamerbewoning in gebruik zijnd pand waarin hij, verdachte, zich bevond, is geschoten en vervolgens door de (voor)deur van de tegenoverliggende kamer
nummer [nummer] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 4 ten laste gelegde en verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw van verdachte geconcludeerd tot bewezenverklaring van dit feit met dien verstande dat slechts het voorhanden hebben van één patroon bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit 3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte dient van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de andere ten laste gelegde feiten, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal van bevindingen ;
• Het proces-verbaal onderzoek wapen ;
• De bekennende verklaring van verdachte .
Ten aanzien van feit 2:
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2011 staat onder meer het volgende :
Op 1 november 2011 omstreeks 14:30 uur bevonden wij ons, verbalisanten, onopvallend in de onmiddellijke nabijheid van het winkelcentrum aan het [adres] te Zwolle. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag op genoemd winkelplein de mij ambtshalve bekende harddrugsgebruiker [persoon 2]. Ik zag dat [persoon 2] naar de telefooncel, schuin tegenover het [adres] reed. Ik zag dat [persoon 2] van zijn scootmobiel stapte en de telefooncel inliep. In zag dat hij een kort telefoongesprek voerde en binnen een minuut weer op zijn scootmobiel stapte en wederom naar het [adres] reed. Ik zag dat [persoon 2] daar zat te wachten. Vanuit mijn ervaring in drugszaken weet ik dat harddrugsgebrui[verbalisant 2] regelmatig gebruik maken van deze telefooncel om een drugsdealer te bellen. (…) Wij zagen dat hij om zich heen keek en onrustig gedrag vertoonde. (…) Wij hadden sterk de indruk, gelet op zijn gedrag, dat hij op een drugsdealer aan het wachten was. Tijdens het wachten kwam een ons onbekende blanke jongen in een blauw shirt met donker blauw petje bij [persoon 2] staan. Omstreeks 14:45 uur voegde de ons bekende harddrugsgebruiker [persoon 1] zich bij [persoon 2] en de ons onbekende jongen. Vervolgens zagen wij dat [persoon 1] naar de telefooncel aan de overzijde liep en een kort telefoongesprek voerde. Hierna voegde [persoon 1] zich weer bij [persoon 2] en de onbekende jongen. Ongeveer 5 minuten later zagen wij dat het drietal het plein verliet en het voet/fietspad achter het winkelcentrum opreed/opliep. (…) Omdat wij, verbalisanten, het vermoeden hadden dat zich in het parkje waar genoemd voet/fietspad doorloopt, een mogelijke drugsdeal zou gaan plaatsvinden, werd door ons direct post gevat in de directe omgeving. Wij zagen dat halverwege het parkje bij een bankje aldaar een donkere man en vrouw stonden. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag vanuit mijn positie dat dit de mij ambtshalve bekende [verdachte] was. (…) Wij zagen dat [persoon 2] en [persoon 1] naar de twee [personen] gingen. Er volgde een kort gesprek. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat tussen [persoon 1] en [verdachte] iets over en weer gegeven werd. Ook [persoon 2] had een kort contact met deze [verdachte]. De onbekende man met blauw shirt en petje stond op zo’n 10 meter afstand toe te kijken. Na dit korte contact verlieten [persoon 2] en [persoon 1] de twee [personen] en liepen/reden in de richting van het [adres]. De onbekende man voegde zich bij hen. Later bleek ons dat de [persoon 3] was. Zij is een nichtje van [verdachte] en heeft net als hij antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2012 staat onder meer het volgende :
De historische gegevens van de telefooncel aan het [adres] te Zwolle zijn opgevraagd. Uit de analyse blijkt het volgende: Op 1 november 2011 wordt om 14:33:45 en 14:33:51 uur vanuit bovengenoemde telefooncel twee keer 7 seconden gebeld naar telefoonnummer [nummer 1]. Uit onderzoek in de politiesystemen blijkt dat dit telefoonnummer gekoppeld is aan [persoon 3]. Ten tijde van de mogelijke drugsdeals door [verdachte] omschreven in het proces-verbaal bevindingen van collega [verbalisant 1] was [persoon 3] tevens aanwezig. [persoon 3] is de nicht van [verdachte]. (…) Op 1 november 2011 wordt om 14:45:01, 14:45:10, 14:49:41 en 14:49:49 uur vanuit bovengenoemde telefooncel 4 keer 12 seconden gebeld naar telefoonnummer [nummer 2]. Uit onderzoek in de politiesystemen is geen koppeling met dit telefoonnummer naar voren gekomen. Direct na deze telefoongesprekken zijn de personen die genoemd werden in het bovengenoemde PV bevindingen van collega [verbalisant 1] naar het parkje even verderop gegaan waar de vermoedelijke drugsdeal plaatsvond door [verdachte]. Het vermoeden is dat het telefoonnummer [nummer 2] het telefoonnummer van [verdachte] is.
Getuige [persoon 1] heeft op 26 januari 2012 onder meer het volgende verklaard :
U toont mij een politiefoto met hierop een jongen met vlechtjes. U vraagt mij of ik deze jongen ken. Ik weet niet hoe hij heet. Hij heeft gewoond op de [adres] te Zwolle. De bewuste dag kan ik mij niet goed meer herinneren. Wel weet ik dat ik samen met [persoon 2] naar deze jongen ben toegelopen om wat coke te kopen. Ik kan mij niet meer herinneren of ik hem hiervoor gebeld heb. (…) Ik heb toen bij hem voor 40 euro coke gekocht. Hij heeft mij de coke toen verstrekt. [persoon 2] heeft toen ook coke bij hem gekocht. Ik denk twee pakjes voor 20 euro dus. Ik heb vroeger wel coke bij hem gekocht. De laatste tijd niet. Hij zat toen vast. Volgens mij was dit de eerste keer weer sinds zijn vrijlating. (…) Opmerking verbalisanten: wij toonden getuige politiefoto nummer [nummer].
Getuige [persoon 2] heeft op 11 januari 2012 onder meer het volgende verklaard :
U toont mij een foto van een man [nummer]. Ik herken deze man; ik weet zijn naam niet. Ik weet wel dat hij cocaïne verkoopt, maar het is van slechte kwaliteit. Ik heb twee keer van deze man cocaïne gekocht, omdat ik eerste wilde weten hoe goed de kwaliteit was. Deze was niet best en daarom heb ik niet meer van hem gekocht. Er was nog wel een meisje bij hem en zij vertelde dat ik ook van haar cocaïne kon kopen. Ik weet wel dat de man van de foto ook aan anderen verkoopt, maar ik noem geen namen. Ik heb in de wijk [wijk], in de buurt van het winkelcentrum van hem gekocht. Ik zag de man in het park met een ander zitten en wist dat hij verkocht en heb hem toen benaderd. Ik was met nog twee andere kopers, maar ik noem geen namen. De anderen hebben ook van hem gekocht.
Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 3 juli 2012, als constatering van de voorzitter : Aan de getuigen [persoon 2] en [persoon 1] is een politiefoto van verdachte getoond.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Lijst van inbeslaggenomen goederen ;
• Het proces-verbaal van bevindingen ;
• Het rapport Identificatie van drugs en precursoren ;
• De bekennende verklaring van verdachte .
BEWEZENVERKLARING
De verdachte dient van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank acht dit niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle een vuurwapen (een pistool geschikt voor het afvuren van munitie kaliber 7,65/.32) van categorie III en 5 patronen (kaliber 7.65/.32), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 6 januari 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 1] en [persoon 2] en/of één of meer andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,32 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Met betrekking tot het wapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan de volgende gedragsinterventies: een cognitieve vaardigheidstraining en een arbeidsvaardighedentraining en een behandelverplichting indien blijkt dat alcohol en drugs voor problemen zorgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een pistool geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. In dit geval heeft verdachte niet alleen een vuurwapen voorhanden gehad, maar was het vuurwapen geladen en is het daarin besloten liggende risico verwezenlijkt doordat het wapen is afgegaan. Deze factoren zijn strafverzwarend.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs en het aanwezig hebben daarvan. Voor het verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende minder dan een maand en met enige regelmaat, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het dossier niet concreet blijkt van frequenter dealen dan op 1 november 2011.
Uitgaande van voormelde richtlijnen zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in de rede liggen. Gelet echter op het reclasseringsrapport d.d. 2 juli 2012 en de positieve verklaring ter terechtzitting afgelegd door C. Rijpma, als forensisch trajectbegeleider werkzaam bij Aubisque Holding BV te Wolvega, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaar, waarbij bijzondere voorwaarden zullen worden gesteld. Verdachte heeft namelijk tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis op een goede manier meegewerkt aan het toezicht en de begeleiding van reclassering. Hij is gestart met gedragsinterventies en staat open voor de begeleiding door Aubisque om gezamenlijk te zoeken naar een ander woonplek, werk danwel een opleiding en om zijn financiën te regelen. Een gevangenisstraf voor de duur langer dan het voorarrest van verdachte zou het reeds ingezette begeleiding- en behandelingstraject kunnen frustreren.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 15 maart 2012;
een psychologisch rapport over de persoon van verdachte d.d. 10 april 2012, opgemaakt door drs. D. Breuker, forensisch psycholoog;
een psychiatrisch rapport over de persoon van verdachte d.d. 26 april 2012, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus;
een reclasseringsadvies over de persoon van verdachte d.d. 11 april 2012, opgesteld door Verslavingszorg Noord Nederland;
een reclasseringsadvies over de persoon van verdachte d.d. 2 juli 2012, opgesteld door Reclassering Nederland;
de overige stukken in het persoonsdossier van verdachte.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 5 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer verdachte gedurende een proeftijd van twee jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich bij de reclassering zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan gedragsinterventies, bestaande uit een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en een arbeidsvaardigheden training (ARVA), waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan veroordeelde zullen worden gegeven;
- indien ten tijde van het toezicht blijkt dat alcohol en drugsproblematiek voor problemen zorgt, verdachte zich hiervoor zal laten behandelen bij een Forensische Polikliniek, zoals bijvoorbeeld JusTact, of een andere vergelijkbare kliniek.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2012.