ECLI:NL:RBZLY:2012:BX1679

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-650231-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens onvoldoende bewijs van roekeloosheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 april 2012, stond de verdachte terecht voor het ten laste gelegde feit van roekeloos rijgedrag, wat zou hebben geleid tot een verkeersongeval op 22 maart 2011 in Zwolle. De verdachte, bestuurder van een bromfiets, zou tijdens het voorsorteren om rechtsaf te slaan, niet achterom hebben gekeken en een andere bromfietser, het slachtoffer, hebben afgesneden. Dit zou hebben geleid tot een ongeval waarbij het slachtoffer ten val kwam en ribbreuken opliep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een veroordeling van de verdachte, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het slachtoffer daadwerkelijk had afgesneden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte een verkeersfout had begaan door niet goed om zich heen te kijken, dit niet voldoende was om te spreken van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte roekeloos had gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om verkeersveiligheid serieus te nemen, maar ook dat niet elke verkeersfout automatisch leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650231-11 (P)
Uitspraak: 2 april 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [geboortejaar],
wonende te [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J. Blanco-Lohman.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 22 maart 2011 in de gemeente Zwolle als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorvoertuig (bromfiets, [merk], kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, [adres], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het voorsorteren (om rechtsaf te slaan), althans wilde verdachte voorsorteren (om rechtsaf te slaan) en/of bij een abrupte stuurbeweging naar rechts en/of een snelle uitwijkmanoeuvre naar rechts, niet achterom heeft gekeken (of dit mogelijk was), en/of (vervolgens) een bestuurder ([slachtoffer]) van een bromfiets [merk], kenteken [kenteken]) die op dat moment (zeer kort/dicht) achteren/of nabij verdachte in gelijke richting reed, heeft (af)gesneden, waardoor die bestuurder ([slachtoffer]) van die bromfiets naar rechts is uitgeweken en/of (vervolgens) op/tegen de verhoogde rechter-stoeprand is aangereden en/of gebotst en/of (vervolgens) ten val is gekomen, waardoor die bestuurder van die bromfiets (genaamd [slachtoffer], geboren [geboortejaar]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ribbreuken, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 22 maart 2011 in de gemeente Zwolle als bestuurder van een voertuig (bromfiets, [merk], kenteken [kenteken]) daarmee rijdende op de weg, [adres], bij het voorsorteren (om rechtsaf te slaan) althans wilde verdachte voorsorteren (om rechtsaf te slaan) en/of bij een abrupte stuurbeweging naar rechts en/of een snelle uitwijkmanoeuvre naar rechts, niet achterom heeft gekeken (of dit mogelijk was), en/of (vervolgens) een bestuurder ([slachtoffer]) van een bromfiets ([merk], kenteken [kenteken]) die op dat moment (zeer kort/dicht) achter en/of nabij verdachte in gelijke richting reed, heeft (af)gesneden, waardoor die bestuurder ([slachtoffer]) van die bromfiets naar rechts is uitgeweken en/of (vervolgens) op/tegen de verhoogde rechter-stoeprand is aangereden en/of gebotst en/of (vervolgens) ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder overlegging van een pleitnota, vrijspraak bepleit van zowel hetgeen primair als subsidiair ten laste is gelegd.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van haar cliënt niet zodanig roekeloos, (aanmerkelijk) onvoorzichtig of onoplettend is geweest dat sprake is geweest van verwijtbaar gedrag in de zin van de artikelen 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waardoor het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit, overtreding van art. 5 WVW 1994, concludeert de raadsvrouw eveneens tot vrijspraak omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer heeft (af)gesneden.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte wordt overtreding van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verweten. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Vast staat dat verdachte als bestuurder van een tweewielig motorvoertuig op 22 maart 2011 op de [adres] in Zwolle bij het voorsorteren om rechtsaf te slaan niet achterom heeft gekeken.
Door deze manoeuvre, het naar rechts voorsorteren, is een andere bestuurder van een snorfiets, te weten [slachtoffer], naar rechts uitgeweken en ten val gekomen. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de val letsel, te weten ribbreuken, opgelopen.
Bij de politie op 22 maart 2011 en ter terechtzitting op 19 maart 2012 heeft verdachte verklaard dat vóór hem een fietser op de weg reed die hij pas laat zag. Verdachte heeft daardoor afgeremd, zijn knipperlicht aangedaan en vervolgens naar rechts gestuurd om voor te sorteren om rechts af te slaan. Verdachte hoorde na deze manoeuvre achter zich een klap. Toen verdachte omkeek zag hij een man op een snorfiets op de grond liggen. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard de man achter zich niet te hebben gezien.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men, vanwege de in acht te nemen zorgvuldigheid in het verkeer, goed om zich heen dient te kijken om te controleren of er achterop- of tegemoetkomend verkeer is, alvorens voor te sorteren om van rijbaan te veranderen. Dit heeft verdachte niet gedaan.
Echter, uit de enkele verklaring van verdachte en het slachtoffer wordt onvoldoende duidelijk hoe precies de omstandigheden waren waaronder verdachte zijn stuurbeweging naar rechts maakte en het achter hem rijdende slachtoffer zich genoodzaakt zag om uit te wijken. Hierdoor is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, dat verdachte het slachtoffer daadwerkelijk heeft gesneden en/of dat er door toedoen van verdachte voor het slachtoffer daadwerkelijk noodzaak bestond om uit te wijken naar rechts. Verdachte heeft hier zelf niet over kunnen verklaren, omdat hij het zelf niet heeft waargenomen. De verklaring van het slachtoffer over dit cruciale onderdeel van de tenlastelegging wordt onvoldoende ondersteund door ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht daardoor onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte het slachtoffer heeft gesneden.
Gelet op het voorgaande kan verdachte aldus worden verweten dat hij zonder (voldoende) te kijken heeft voorgesorteerd om rechtsaf te slaan.
Verdachte heeft zich hiermee weliswaar gedragen in strijd met voornoemde gedragsnorm en aldus een verkeersfout begaan, maar gelet op de aard van de verkeersovertreding en de gegeven omstandigheden, acht de rechtbank het handelen van verdachte niet dusdanig, dat kan worden gesproken van aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend handelen in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Gezien hetgeen de rechtbank met betrekking tot de verkeerssituatie en het handelen van verdachte onder het primair ten laste gelegde heeft vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat de algemene gedragsnorm voor verkeersveilig gedrag op de weg, door het rijgedrag van de verdachte wel is geschonden.
Hetgeen echter hiervoor is overwogen over het verkeersgedrag van verdachte geeft evenmin aanknopingspunten om hetgeen onder subsidiair is tenlastegelegd bewezen te verklaren.
De rechtbank zal verdachte tevens van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Nu de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken, behoeft hetgeen door de verdediging ter zake is aangevoerd geen nadere bespreking.
BESLISSING
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. F. Koster en E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2012.