ECLI:NL:RBZLY:2012:BX1678

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-650296-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens onoplettendheid zonder aanmerkelijke schuld

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 8 mei 2011 in Luttenberg betrokken was bij een verkeersongeval, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 april 2012 uitspraak gedaan. De verdachte, als bestuurder van een fiets, werd beschuldigd van roekeloos en onvoorzichtig gedrag, wat zou hebben geleid tot een aanrijding met een tegemoetkomende fietser, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie eiste een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte achterom keek om te zien of de groep waarmee hij fietste nog bij elkaar was. Dit leidde tot een stuurbeweging naar links, waardoor hij op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtkwam en in botsing kwam met de andere fietser. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichting om rechts te houden, maar dat het ongeval het gevolg was van een enkel moment van onoplettendheid.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte een verkeersfout had begaan, er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet. De enkele stuurbeweging naar links, voortkomend uit het achterom kijken, werd niet als een gevaarzettende gedraging aangemerkt. Daarom werd de verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de context en de omstandigheden van het handelen van de verdachte in verkeerszaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650296-11 (P)
Uitspraak: 2 april 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [geboortejaar],
wonende te [adres[.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Staijen, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.M. Schoo.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 08 mei 2011 te Luttenberg, gemeente Raalte, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, [adres], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, achterom te kijken en daarbij ene stuurbeweging naar links te maken, waardoor hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, althans te ver naar links is gereden, waardoor hij tegen een hem tegemoetkomende fietser, te weten [Slachtoffer] is gebotst/gereden, waardoor die [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een breuk in het neusbot en/of een breuk in de oogkas en/of een scheur in het jukbeen en/of een wond aan het (rechter)onderbeen en/of schouder/nekletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 mei 2011 te Luttenberg, gemeente Raalte, [adres], achterom heeft gekeken en daarbij een stuurbeweging naar links heeft gemaakt waardoor hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, althans te ver naar links is gereden, waardoor hij tegen een hem tegemoetkomende fietser is gebotst/gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en hetgeen subsidiair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat één ogenblik van onoplettendheid onvoldoende is om te kunnen spreken van roekeloosheid, zeer onvoorzichtig of onoplettend gedrag waardoor het kernbestanddeel in de tenlastelegging, te weten “schuld”, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt zich niet bewust was van de gevaarzettende handeling terwijl dit blijkens de toelichting op de Wegenverkeerswet 1994 wel het geval moet zijn. Derhalve kan naar de mening van de raadsman ook het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Subsidiair beroept de raadsman zich ten aanzien van dit feit op een strafuitsluitingsgrond, avas, waardoor zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte wordt een overtreding van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verweten. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid.
Vast staat dat verdachte als bestuurder van een racefiets op 8 mei 2011 [adres] Raalte met een groep aan het fietsen was. Toen de groep de top van [adres]bereikte heeft verdachte achterom gekeken om te zien of de groep nog bij elkaar was. Doordat verdachte achterom keek heeft hij een stuurbeweging gemaakt naar links.
Door deze manoeuvre is verdachte op de andere weghelft terecht gekomen alwaar hij in botsing is gekomen met een tegemoetkomende fietser, te weten [Slachtoffer], waardoor die [Slachtoffer] ten val is gekomen.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van de val letsel, te weten onder andere een hersenschudding en diverse breuken, opgelopen.
Bij de politie op 1 juli 2011 en ter terechtzitting op 19 maart 2012 heeft verdachte verklaard dat hij, bij het bereiken van de top van [adres], achterom keek. Verdachte heeft daardoor, naar eigen zeggen, onbewust naar links gestuurd. Op dat moment hoorde verdachte iemand “pas op tegen” roepen. Op dat moment kwam verdachte in botsing met een tegemoetkomende fietser. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard de fietser niet te hebben gezien.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om als bestuurder zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990)
De rechtbank overweegt echter, dat het ongeval heeft plaatsgevonden in een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte en dat uit de stukken in het dossier niet kan worden opgemaakt dat verdachte zich in aanzienlijke mate onvoorzichtig heeft gedragen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte zich hiermee weliswaar heeft gedragen in strijd met voornoemde verkeersregel en aldus een verkeersfout heeft begaan, maar gelet op de aard van de verkeersovertreding en de gegeven omstandigheden, acht de rechtbank het handelen van verdachte niet dusdanig, dat moet worden gesproken van aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend handelen in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte zal dan ook van het primaire worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Gezien hetgeen de rechtbank met betrekking tot de verkeerssituatie en het handelen van verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel een verkeersregel heeft geschonden.
De stuurbeweging naar links is evenwel een zodanig onbewust gevolg geweest van het achterom kijken, dat de enkele stuurbeweging, ondanks de verstrekkende gevolgen die hierdoor zijn opgetreden, op zichzelf niet als een gevaarzettende gedraging in de zin van artikel 5 van de Wegensverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt. Het achterom kijken als zodanig kan in zijn algemeenheid ook niet als een gevaarzettende of hinderlijke gedraging worden aangemerkt. Dit leidt tot het oordeel dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken, behoeft hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen nadere bespreking.
BESLISSING
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. F. van der Maden en E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2012.