ECLI:NL:RBZLY:2012:BX1657

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650340-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en belediging door TBS-gestelde in Forensisch Psychiatrisch Centrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en belediging. De verdachte, die onder de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) staat, heeft op 18 augustus 2011 in Balkbrug geprobeerd een beveiligingsmedewerker van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht van het leven te beroven door deze met een kapot glas in het gezicht te steken, wat resulteerde in een slagaderlijke bloeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn verklaring dat het een ongeluk was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, gezien zijn eerdere gewelddadige verleden en de omstandigheden van het delict.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van belediging, omdat hij op 18 oktober 2011 urine tegen een medewerker gooide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze belediging en dat zijn gedrag getuigde van een gebrek aan respect voor de medewerkers van de kliniek.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van één jaar geëist, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, en de rechtbank volgde deze eis. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag in 20 termijnen te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de noodzaak van zorgvuldige rechtsbijstand voor kwetsbare verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/650340-11
Uitspraak: 3 juli 2012
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. J.P. Scheffer, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) ad € 1.000,00, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 18 augustus 2011 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
(slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) met een (scherp)
stuk glas in het gezicht/hoofd en/of in de hals/nek, althans in het
(boven)lichaam, heeft gesneden en/of gestoken (met een slagaderlijke bloeding
als gevolg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 augustus 2011, te Balkbrug, althans in de gemeente
Hardenberg, aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (een slagaderlijke bloeding), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
met een (scherp) stuk glas in het gezicht/hoofd en/of in de hals/nek, althans
in het (boven)lichaam, heeft gesneden en/of gestoken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 augustus 2011, te Balkbrug, althans in de gemeente
Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een (scherp)stuk glas in het gezicht/hoofd en/of in
de hals/nek, althans in het (boven)lichaam, heeft gesneden en/of gestoken (met
een slagaderlijke bloeding als gevolg), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij, op of omstreeks 18 oktober 2011 te Balkbrug, althans in de gemeente
Hardenberg, opzettelijk beledigend (slachtoffe 2) en/of (slachtoffe 3), in diens/dier
tegenwoordigheid urine in het gezicht en/of tegen het lichaam heeft gegooid,
althans (een) handeling(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking.
BEWIJS
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit in het bijzonder het navolgende.
Salduz
De raadsman heeft bepleit dat sprake is geweest van schending van de in de zogeheten Salduz-jurisprudentie omschreven waarborgen. Hij heeft aangevoerd dat deze zaak te vergelijken is met een in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (hierna: de Aanwijzing) als A-categorie omschreven zaak, zodat verdachte om die reden geen afstand van het recht op consultatiebijstand had kunnen doen en de raadsman over het verhoor van verdachte had moeten worden ingelicht, vooral nu verdachte (als TBS-gestelde) reeds lange tijd door deze raadsman wordt bijgestaan.
De rechtbank volgt de raadsman in dit verweer.
Van belang acht de rechtbank dat het onderscheid dat in de Aanwijzing is gemaakt tussen A-, B-, en C zaken erop is gebaseerd dat naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, zwaardere eisen gesteld moeten worden aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand.
In deze zaak betreft het de verdenking van een levensdelict met een strafbedreiging van meer dan twaalf jaar gevangenisstraf. Verder is verdachte wegens zijn persoonlijkheid, reeds blijkend uit het historisch overzicht dat is opgenomen in de thans voorhanden zijnde psychiatrische en psychologische rapportages, een kwetsbaar persoon. Die kwetsbaarheid wordt nog eens versterkt door het feit dat verdachte als TBS-gestelde in zijn doen en laten al sinds 2005 beperkt is. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte vanaf 18 augustus 2011 (de dag waarop het incident zou hebben plaatsgehad) tot en met 25 augustus 2011 (de dag van verhoor) in een separeercel heeft verbleven. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte vervolgens via het luikje is geboeid, geboeid naar de luchtplaats is gebracht en vervolgens geboeid is verhoord in het bijzijn van twee verbalisanten en drie medewerkers Geïntegreerde Veiligheid. Daarnaast acht de rechtbank nog van belang dat de mate waarin thans publieke belangstelling bestaat voor incidenten met TBS-gestelden en de justitiële reactie daarop mede maakt dat er voor verdachte zeer grote belangen op het spel staan, hetgeen eens te meer diens kwetsbare positie onderstreept.
Gelet op deze bijzondere omstandigheden had de politie naar het oordeel van de rechtbank verdachtes raadsman – van wie de gegevens bekend zijn (bij de TBS-kliniek) omdat hij verdachte al geruime tijd bijstaat – van het voorgenomen verhoor op de hoogte moeten stellen en had de politie onder deze omstandigheden niet zonder meer genoegen moeten nemen met het feit dat verdachte aangaf geen raadsman te willen consulteren. Deze schending van het recht op consultatiebijstand brengt met zich dat de door verdachte in het politieverhoor van 25 augustus 2011 afgelegde verklaring voor het bewijs moet worden uitgesloten.
Gelet evenwel op de door verdachte, in het bijzijn van diens raadsman, ter terechtzitting afgelegde verklaring staat het uitsluiten van het bewijs van hetgeen verdachte bij voormeld politieverhoor heeft verteld niet aan bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde in de weg. In dat verband is het navolgende van belang.
Opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het door hem kapot geslagen glas niet naar het hoofd van (slachtoffer) heeft gericht, maar dat hij (slachtoffer) per ongeluk in het gezicht heeft geraakt, terwijl hij een zwaaiende beweging met zijn arm maakte met het kapotte glas in zijn hand.
Voor zover verdachte met deze verklaring heeft willen zeggen dat hij (slachtoffer) niet opzettelijk in het gezicht heeft gestoken gaat de rechtbank voorbij aan dit verweer.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte ter terechtzitting (in het bijzijn van zijn raadsman) heeft verklaard dat hij boos is geworden, dat hij vervolgens in zijn kamer expres een glas heeft kapotgemaakt, dat hij heeft gezegd dat hij rustig was, dat hij vervolgens tevoren heeft bedacht: “als ze de deur opendoen vlieg ik erop af” en dat hij direct (slachtoffer) heeft aangevallen toen (slachtoffer) en (slachtoffer 4) zijn kamer binnenkwamen.
De rechtbank acht voorts, naast de verklaring van (slachtoffer) - dat verdachte op hem afgekomen is met zijn arm/hand - , ook redengevend de verklaring van getuige (slachtoffer 4) die heeft verklaard dat verdachte na het openen van de deur twee passen uit zijn kamer zette en vervolgens hard uithaalde met een dik glas naar het hoofd van (slachtoffer).
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan verdachte met een kapot glas in zijn hand zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd van (slachtoffer). Door aldus te handelen bestaat de aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen, in het bijzonder de halsslagader, worden geraakt, wat zeer wel de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door deze handelwijze van verdachte,heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou overlijden. Gegeven het feit dat verdachte zijn daad tevoren heeft doorgedacht en daarbij ook weloverwogen keuzes heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat gezegd moet worden dat verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van (slachtoffer).
Voor wat betreft het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij geen grond ziet te twijfelen aan de juistheid van de door aangever (slachtoffe 2).en de getuigen (getuige 1) en (getuige 2) afgelegde verklaringen. Verdachtes ontkenning valt daar niet mee te rijmen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op 18 augustus 2011 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met
dat opzet die (slachtoffer) met een (scherp) stuk glas in het gezicht/hoofd heeft gesneden (met een slagaderlijke bloeding als gevolg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 18 oktober 2011 te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, opzettelijk beledigend (slachtoffe 2) in diens tegenwoordigheid urine tegen het lichaam heeft gegooid.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Eenvoudige belediging,
strafbaar gesteld bij artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de gedragingen en uitlatingen van verdachte worden afgeleid dat er sprake is geweest van een zekere mate van bewustheid van handelen. Immers, verdachte heeft nagedacht over het laten binnenkomen van de veiligheidsmedewerkers, heeft vervolgens een glas kapot gemaakt en is met dat glas, direct nadat de deur van zijn kamer was geopend, op (slachtoffer) afgevlogen. De omstandigheid dat bij verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, waarvoor verdachte in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt behandeld,, doet daaraan niet af. Een en ander betekent dat verdachtes handelen tot op zekere hoogte als verwijtbaar kan worden gezien. De rechtbank ziet geen grond aan te nemen dat er sprake is geweest van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de aard en ernst van in het bijzonder het onder 1 bewezen verklaarde feit, mede in aanmerking genomen de dwangverpleging die verdachte sinds 2005 ondergaat in het kader van de aan verdachte opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder het onder 1 bewezen verklaarde feit zwaar aan omdat verdachte dit feit heeft gepleegd in de kliniek waar hij behandeld wordt voor (onder meer) zijn agressieproblematiek.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict jegens (slachtoffer), die in zijn functie van beveiligingsmedewerker binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, na toestemming van verdachte diens kamer wilde betreden. (slachtoffer) is direct na het openen van de kamerdeur door verdachte aangevallen met een kapot glas, waardoor in zijn gelaat een slagaderlijke bloeding is veroorzaakt. Dit bleek potentieel dodelijk letsel en (slachtoffer) heeft verschillende operaties moeten ondergaan. Tengevolge van de door verdachte aan (slachtoffer) toegebrachte diepe snijwond heeft (slachtoffer) een groot blijvend zichtbaar en daardoor ontsierend litteken in het gelaat opgelopen.
Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid ondervinden, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Dat dit ook nu het geval is blijkt onder meer uit de schriftelijke toelichting van de directeur van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, de werkgever van (slachtoffer), welke toelichting deel uitmaakt van de vordering benadeelde partij van (slachtoffer).
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een uiterst verwerpelijke vorm van belediging door zijn urine tegen het lichaam van een medewerker van Veldzicht te gooien, hetgeen getuigt van zeer respectloos handelen ten opzichte van zijn beveiligers/begeleiders.
De rechtbank stelt vast dat verdachtes strafrechtelijk verleden met name betrekking heeft op geweldsmisdrijven en dat de bij beslissing van 30 maart 2011 voor de tijd van 2 jaar verlengde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eveneens is opgelegd ter zake van poging tot doodslag.
De rechtbank heeft ook zonder actuele persoonlijkheidsrapportage voldoende redenen om aan te nemen dat verdachte onder vergelijkbare omstandigheden als ten tijde van het onderhavige misdrijf opnieuw een soortgelijk delict zal kunnen plegen.
De rechtbank ziet daarin aanleiding om de officier van justitie te volgen in zijn strafeis om de proeftijd op 5 jaar te bepalen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 mei 2012;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoeksrapport d.d. 6 december 2011, uitgebracht door drs. T. den Boer, psychiater;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoeksrapport d.d. 16 december 2011, uitgebracht door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.000,00 gevoegd in het strafproces.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer) als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Gezien de draagkracht van verdachte zal de rechtbank bepalen dat het bedrag van € 1.000,00 in 20 éénmaandelijkse termijnen mag worden betaald.
BESLISSING
Het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 primair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van vijf jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te Hardenberg, van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten,die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van
€ 1.000,00, ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de verdachte het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 1.000,00 mag voldoen in 20 éénmaandelijkse termijnen.
Aldus gewezen door mr. A.M. van der Pal, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2012.