ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0080

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/660100-11 en 07/607171-07 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op politieambtenaar tijdens verkeerscontrole

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 juni 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 23 april 2011 in Almere een politieagent met zijn auto heeft aangereden. De verdachte had een stopteken gekregen van de agent, maar besloot om gas te geven en op de agent in te rijden. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade heeft geprobeerd de agent om het leven te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was en niet goed kon zien door pepperspray die de agent had gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de daad van de verdachte niet het gevolg was van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar van een eerder genomen besluit om de agent te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de auto van de verdachte gelast, aangezien deze is gebruikt bij het gepleegde feit. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, de agent.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660100-11 en 07.607171-07 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 19 juli 2011 en vervolgd op
13 oktober 2011, 27 december 2011 en 22 maart 2012. Op 7 juni 2012 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een tweetal wijzigingen tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met de door hem bestuurde auto is ingereden op die [slachtoffer], waarbij verdachte de snelheid van die auto aanmerkelijk heeft verhoogd en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een strafoplegging mocht of zou kunnen volgen:
hij op of omstreeks 23 april 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (hoofdagent, politie Flevoland), zijnde een ambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met de door hem bestuurde auto is ingereden op die [slachtoffer], waarbij verdachte de snelheid van die auto aanmerkelijk heeft verhoogd en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Verbalisant [slachtoffer] is werkzaam bij de politie Flevoland als hoofagent. Hij is ambtshalve met verdachte bekend, omdat hij regelmatig met collega’s bij hem aan de deur kwam om openstaande boetes te innen.
Op 23 april 2011 heeft [slachtoffer] verdachte, terwijl verdachte in een personenauto over de Distelweg in Almere reed, staande gehouden voor een controle van persoon en voertuig. Op enig moment is verdachte echter weggereden en heeft er een aanrijding plaatsgevonden tussen de auto die verdachte bestuurde en [slachtoffer]. [slachtoffer] is daarbij op de motorkap van de auto terecht gekomen en vlak voor de auto op de grond terecht gekomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven. Zij heeft daartoe gewezen op het feit dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij door hem ertoe werd gedwongen hem iets aan te doen en verdachte vervolgens achteruit is gereden en vol gas op [slachtoffer] is ingereden. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op de teksten met doodsverwensingen aan het adres van [slachtoffer] welke in de auto van verdachte zijn gevonden en de eerdere uitlatingen en gedragingen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer]. Daar verdachte [slachtoffer] dodelijk wilde verwonden is er naar het oordeel van de officier van justitie sprake van onvoorwaardelijk opzet en is het leerstuk van de voorwaardelijke opzet in deze zaak niet van toepassing.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is allereerst betoogd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Hij heeft daartoe gewezen op het feit dat de snelheid van verdachte lager moet hebben gelegen dan 12 kilometer per uur, zoals uit de uitgevoerde rijproeven naar voren is gekomen, gezien de staat van de auto en het feit dat verdachte geen geoefend testrijder is. Ook wijst de raadsman erop dat [slachtoffer] beschermende kleding droeg en er slechts sprake was van gering letsel.
Voorts heeft de raadsman gewezen op het zogenaamde Porsche-arrest. Daar het veel voorkomt dat bestuurders van auto’s zichzelf dood rijden tegen een boom en verdachte vlak naast een boom tot stilstand is gekomen, is het naar het oordeel van de raadsman niet aannemelijk dat de verdachte de kans op de koop heeft toegenomen dat hij zelf zou komen te overlijden. Daar niet kan worden bewezen dat een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer] zou komen te overlijden heeft de raadsman vrijspraak van zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag bepleit.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het niet de intentie van verdachte was om [slachtoffer] te raken. Hij was bang en wilde wegkomen.
De raadsman heeft ten slotte betoogd dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte heeft ontkend dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij hem iets aan wilde toen. Ten aanzien van de in de auto aangetroffen teksten heeft de raadsman opgemerkt dat deze lijken op de teksten van een klein kind. Het is onduidelijk wanneer deze zijn geschreven en het is niet aannemelijk dat op het moment dat deze werden geschreven verdachte al zat te broeden op de wijze waarop hij [slachtoffer] van het lezen zou gaan beroven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het op ambtseed opgemaakte proces verbaal van bevindingen van [slachtoffer] komt het volgende naar voren.
Op 23 april 2011 is verbalisant [slachtoffer] belast met de algemene basis politiezorg. Op de Distelweg te Almere geeft hij de hem ambtshalve bekende verdachte met zijn dienstmotor een stopteken. Als verdachte stopt zet hij zijn motor voor de auto van verdachte, zodat verdachte ten tijde van de controle niet weg kan rijden. [slachtoffer] vraagt de centralist direct om assistentie, omdat verdachte eerder agressief tegenover politieambtenaren is geweest. Vervolgens vraagt [slachtoffer] aan verdachte door het openstaande raam aan de bijrijderszijde om inzage van zijn rijbewijs. Na enige discussie laat verdachte zijn rijbewijs vluchtig aan [slachtoffer] zien. Als [slachtoffer] verdachte nogmaals om zijn rijbewijs vraagt hoor hij verdachte zeggen: “Ik wil je niets doen, maar je dwingt me ertoe, ik kan niet anders”. [slachtoffer] vraagt dan aan de centralist met spoed een extra auto te sturen en loopt voor de auto van verdachte langs naar de bestuurderszijde van de auto. Hij ziet dan dat verdachte een beweging maakt naar de versnellingspook en twee meter achter uit rijdt. Hij roept nog tegen verdachte dat hij moet blijven staan, maar hij ziet dan dat verdachte hem aankijkt en hoort dat hij het gas volledig intrapt waardoor hij met volle vaart recht op hem af komt. [slachtoffer] probeert dan nog op zij te stappen, maar voelt dat de auto hem tegen zijn linkerbeen raakt. Hij komt op de motorkap van de auto terecht en komt vervolgens vlak voor de auto van verdachte op de grond terecht. Terwijl hij op de grond ligt hoort hij nog dat het gas wordt ingetrapt en ziet hij dat de wielen blijven draaien. [slachtoffer] is vervolgens opgestaan en ziet dat de auto van verdachte in de bossages hangt en het verdachte niet meer lukt de auto uit de bossages te krijgen. Hij is naar verdachte toegelopen om hem aan te houden en heeft verdachte toen gepepperd. Verdachte weet op dat moment echter te ontkomen en rent weg.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weg wilde rijden, omdat hij bang was en opeens werd gepepperd door [slachtoffer]. Omdat hij niet goed kon zien door de pepperspray en [slachtoffer] voor zijn auto langs liep heeft hij hem niet goed kunnen ontwijken.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Het relaas van [slachtoffer] is op ambtseed opgemaakt en wordt bovendien ondersteund door de verklaring van [getuige]. Zij verklaart dat ze vanachter het raam ziet dat een agent naar de auto van verdachte toe loopt. Ze ziet dat de agent even aan de passagierskant van de auto staat. Bij de rechter-commissaris verklaart ze dat er toen op het oog rustig werd gesproken. Over het gebruik van pepperspray op dat moment verklaart ze niet. Als de agent voor de auto langs loopt ziet ze dat dat de auto begint te rijden en de agent op de motorkap terecht komt. Ze ziet dat de auto in de richting van de bossages rijdt en daarin tot stilstand komt. Ze ziet dat de agent aan de achterzijde van de bossages van de motorkap afvalt.
Bij de rechter commissaris verklaart zij dat dat de auto ineens hard achteruit ging en toen hard naar voren reed. Ze verklaart dat ze echt de indruk kreeg dat de man de politieagent wilde raken met zijn auto. Ze verklaart dan ook dat ze heeft gezien dat de politieman weer is opgestaan en naar de auto toeliep. Ze denkt dat ze de politieman toen ook met iets zag spuiten.
Gezien het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer] en de verklaringen van [getuige] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte willens en wetens op [slachtoffer] is ingereden.
Dat verdachte daarmee het doel had om [slachtoffer] te doden volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de in de auto van verdachte aangetroffen teksten. In een opschrijfboekje waarvan verdachte heeft verklaard dat deze van hem is en het zijn handschrift is staat geschreven dat hij wenst dat [slachtoffer] dood gaat. Op een envelop die ook in de auto van verdachte is aangetroffen en waarop met hetzelfde handschrift is geschreven staat over [slachtoffer]: “ Ik hoop en wens dat ik durf of de moed krijg om hem te doden.”
Uit het proces verbaal van bevindingen van [slachtoffer] volgt dat hij toen hij een aantal maanden eerder bij verdachte aan de deur was om boetes te innen verdachte tegen hem heeft gezegd: “De volgende keer dat je hier weer aan de deur komt blijft er maar één van ons leven”.
De rechtbank kan gelet op deze feiten en omstandigheden tot geen andere conclusie komen dan dat de daad van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar van een op enige tijd tevoren genomen besluit om [slachtoffer] te doden. Blijkens de bovengenoemde uitlatingen en gedragingen van verdachte heeft hij reeds voor 23 april 2011 het idee opgevat [slachtoffer] te doden. Toen hij op 23 april 2011 door [slachtoffer] werd staande gehouden heeft hij gezien zijn uitlating dat [slachtoffer] hem er toe dwong hem iets aan te doen besloten ook te handelen naar dit idee en is hij op [slachtoffer] ingereden. Aldus heeft verdachte in het - weliswaar korte - tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan tijd gehad zich te beraden over het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Daar de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte toen hij op [slachtoffer] inreed het doel had hem te doden en derhalve zijn ‘volle’ opzet op de dood van [slachtoffer] was gericht, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daadwerkelijk zou komen te overlijden. Deze vraag is immers eerst aan de orde indien bezien wordt of sprake is van voorwaardelijk opzet.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 23 april 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met de door hem bestuurde auto is ingereden op die [slachtoffer], waarbij verdachte de snelheid van die auto aanmerkelijk heeft verhoogd en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Poging tot moord.
7 STRAFBAARHEID
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van een absoluut ondeugdelijke poging niet kan worden gesproken, nu niet kan worden gezegd dat de poging van verdachte om [slachtoffer] te doden geen enkele kans van slagen heeft gehad. Immers, verdachte had [slachtoffer] kunnen overrijden als hij anders was terecht gekomen of had hem kunnen pletten tussen de auto en de boom waar verdachte vlak naast tot stilstand is gekomen. Het feit en verdachte zijn dan ook strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het feit dat verdachte het feit heeft begaan tegen een politieambtenaar die bezig was met de uitoefening van zijn werkzaamheden en de grote persoonlijke gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft gehad. Voorts heeft de officier van justitie bij de formulering van haar eis meegewogen dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor geweld tegen politie en hij geen inzicht heeft willen geven in zijn persoon en mogelijke problematiek.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt de eis van de officier van justitie bijzonder hoog te vinden. Hij heeft erop gewezen dat in de meeste gevallen waar sprake is van een poging tot doodslag op een agent gevangenisstraffen tussen de 6 maanden en één jaar worden opgelegd. De raadsman heeft één zaak gevonden waarbij daadwerkelijk letsel was bij de agent. Verdachte werd in die zaak veroordeeld voor een poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Gelet op het geringe letsel in dit geval acht hij een eis van 6 jaren gevangenisstraf niet passend. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 23 april 2011 getracht om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven door doelbewust met een auto op hem in te rijden. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte [slachtoffer] reeds eerder had bedreigd toen deze bij hem aan de deur kwam in verband met openstaande boetes. Op 23 april 2011 had [slachtoffer] verdachte staande gehouden en was als politieambtenaar werkzaam gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven is één van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft bewust getracht [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, te ontnemen.
Het handelen van verdachte heeft, zoals uit de slachtofferverklaring naar voren is gekomen, bij het slachtoffer een diepe indruk gemaakt en hij ondervindt hier nog steeds de gevolgen van.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank als strafverhogende factoren meegewogen dat verdachte het feit heeft gepleegd jegens een politieambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was. Gezagsdragers, die zorgen voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid op straat, zijn immers kwetsbaarder aangezien zij zich niet gemakkelijk kunnen onttrekken aan hun taak. Ook heeft het handelen van verdachte bij zowel buurtbewoners als collega’s van het slachtoffer voor gevoelens van onveiligheid gezorgd. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, aangezien zo de taak van politieambtenaren om de maatschappij veiliger te maken wordt ondermijnd.
Voorts komt uit de documentatie van verdachte naar voren dat hij reeds twee maal eerder voor geweld jegens politieambtenaren is veroordeeld.
Verdachte is opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Hij heeft echter niet meegewerkt aan onderzoek. Hierdoor en wegens het gebrek aan overige informatie is het niet mogelijk gebleken een stellige uitspraak te doen over de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Doordat de rechtbank hierdoor niets omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte kan vaststellen, kan hiermee geen rekening worden gehouden in strafverminderende zin bij het bepalen van de op te leggen straf. Nu dit haar grondslag vindt in een gebrek aan medewerking van verdachte, dient dat ook geheel voor zijn rekening te blijven.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden.
9 BESLAG
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp, te weten de personenauto, moet worden verbeurd verklaard, omdat met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het bewezen verklaard feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst onder 2 tot en met 14 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij op het standpunt gesteld dat deze weinig onderbouwd is. Hij acht de toewijzing van een bedrag van € 500,- als voorschot redelijk. Het overige deel van de vordering kan via de civiele rechter eventueel nog worden gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank, gezien de inhoud van de schriftelijke slachtoffer verklaring, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
11 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
Daar de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.607171-07 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend, dient de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht, niet ontvankelijk te worden verklaard in deze vordering.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33a en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 10 mei 2012 onder 1 vermelde voorwerp, te weten de personenauto;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 10 mei 2012 onder 2 tot en met 13 vermelde voorwerpen;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 23 april 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.000,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.607171-07 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mrs. G. Blomsma en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2012.