ECLI:NL:RBZLY:2012:BW8643

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/85
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor zorgwoningen in Dronten; belangenafweging van buurtbewoners en zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning aan Omega Zorg voor het gebruik van woningen aan het Waterfront in Dronten voor zorg en kantoor. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vrezen voor overlast en een verstoring van hun woonomgeving door de zorginstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Dronten bij de verlening van de vergunning onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de buurtbewoners. De rechtbank oordeelt dat het college had moeten onderzoeken of de zorgwoningen over de stad verspreid konden worden om de overlast voor de omwonenden te beperken. De rechtbank heeft de vergunning vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de eisers te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vergoed en het griffierecht terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral wanneer deze invloed hebben op de woonomgeving van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/85
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eisers]
beide wonende te Dronten,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
verweerder,
en
Omega Zorg,
gevestigd te Lelystad, belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan Omega Zorg (hierna: belanghebbende) voor het gebruiken van woningen voor zorg en kantoor op de percelen Waterfront 11 (zorg), 13 (zorg) en 19 (zorg en kantoor) te Dronten.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 20 december 2011 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is belanghebbende in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Belanghebbende heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Verweerder heeft op 15 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 19 april 2012 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Hegger. Belanghebbende is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer J. Meulenbroek.
Overwegingen
1. Belanghebbende is een erkende zorgaanbieder en heeft een aantal woningen aan
Het Waterfront te Dronten gehuurd. Op 17 mei 2011 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor voormelde omgevingsvergunning. Daarna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.
Ingevolge de vigerende bestemmingsplannen “Zuidwest woonkern Dronten” en de
“2e wijziging Educalaan” rust op de percelen Waterfront 11 en 13 de bestemming “Bijzondere doeleinden, klasse C met bijbehorende erven (BDC)”.
Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften in samenhang met de toelichting bij de
“2e wijziging Educalaan” zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor gebouwen van bijzondere aard, zoals scholen, kerken, verenigingsgebouwen, kantoorgebouwen en gebouwen voor sociale en culturele doeleinden met de daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen, andere bouwwerken, andere werken, tuinen en speelterreinen.
Ingevolge het bestemmingsplan “Zuidwest woonkern Dronten” rust op het perceel Waterfront 19 de bestemming “Openbaar groen, plantsoen of berm”.
Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor parken, plantsoenen, bermstroken en andere tot onder meer de woonwijk behorende groenvoorzieningen.
Artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is om, nadat de bestemmingen van het plan zijn verwezenlijkt, gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of voor doeleinden, welke strijdig zijn met de uit het plan voortvloeiende bestemming van die gronden en opstallen.
Op 19 februari 2008 heeft verweerder de functie wonen toegestaan en vrijstelling verleend van de voorschriften van de bestemmingsplannen “ Zuidwest woonkern Dronten” en de
“2e wijziging Educalaan” ten behoeve van de bouw van 74 woningen nabij
Havenkom/ Educalaan te Dronten.
3. Niet in geschil is dat het gebruik van voormelde woningen ten behoeve van zorggerelateerd wonen en het gebruik als kantoor strijdig is met de planvoorschriften.
Tevens is niet in geschil dat verweerder bevoegd was onder toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor een besluit te nemen ten behoeve van het gebruik van voormelde woningen als kantoor en voor zorggerelateerd wonen. Beoordeeld dient te worden of artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor tevens als grondslag kan dienen voor het gebruik van de bij de woningen behorende tuinen. Daarnaast ligt ter beoordeling of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.1. Eisers stellen zich onder meer op het standpunt dat artikel 4, aanhef en onderdeel 9 bijlage II Bor niet kan dienen als grondslag voor de verleende omgevingsvergunning omdat dit artikel slechts ziet op bouwwerken en niet op rondom de bouwwerken gelegen gronden. De tuinen behorende bij de panden Waterfront 11, 13 en 19 vallen derhalve niet binnen de reikwijdte van dit artikel.
3.1.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de tuinen inherent is aan het toegestane gebruik van de panden als zorgwoning. Ongeacht de bestemming dient van de toegelaten functie van de panden te worden uitgegaan. Een andere uitleg van artikel 4, negende lid bijlage II Bor zou leiden tot een dusdanige beperking van de afwijkingsmogelijkheden dat daarmee alsnog de toegestane gebruikswijziging van de bouwwerken illusoir wordt.
3.1.3. De rechtbank overweegt dat het gebruik van de tuinen door de bewoners van de woning en hun begeleiders inherent is aan en ten dienste staat van het toegestane gebruik van zorggerelateerd wonen (vgl. ABRvS 20 april 2011, LJN BQ1895). De rechtbank is daarom van oordeel dat, ongeacht de bestemming, van de toegelaten functie van het pand moet worden uitgegaan.
3.2. Eisers hebben voorts betoogd dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming. Eisers wijzen er in dit verband op dat zij dagelijks grote overlast ondervinden van zowel de cliënten als de medewerkers van de zorginstelling terwijl de gemeente geen overlastbeperkende voorwaarden aan de vergunning heeft verbonden. Door de vergunningverlening is de concentratie van zorgwoningen te groot geworden waardoor eisers het gevoel hebben op een instellingsterrein te wonen. Bovendien leidt de vergunningverlening tot precedentwerking waardoor de zorginstelling haar kleinschalig karakter volledig zal verliezen. Tot slot merken eisers op dat de wenselijkheid van de vergunningsverlening uitgebreid had moeten worden besproken en dat verweerder had moeten kijken naar alternatieve locaties.
3.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank gelet op artikel 8:69 Awb aan het argument van eisers met betrekking tot het verbinden van voorwaarden aan de vergunning voorbij dient te gaan omdat dit punt in de bestuurlijke fase niet eerder aan de orde is gesteld. Dat er in de toekomst sprake zal zijn van precedentwerking wordt door verweerder betwist omdat een besluit in een concreet geval niet leidt tot een verplichting voor verweerder om in de toekomst meerdere woningen aan het Waterfront een zorgbestemming te geven. Verweerder heeft grondig overwogen of de belangen van de reeds aanwezige bewoners van het Waterfront door de komst van de gevraagde alternatieve woonvorm niet zodanig worden aangetast, dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een onaanvaardbare situatie ontstaat en is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is.
Het gaat hier - aldus verweerder - om een alternatieve woonvorm die ruimtelijk gezien veel gelijkenis vertoont met de toegestane reguliere woonvormen zodat niet valt in te zien dat door het toestaan van de gevraagde woonfunctie de belangen van eisers onevenredig zwaarder worden aangetast dan wanneer de in het geding zijnde woningen zouden worden bewoond door reguliere bewoners. Verweerder voert tot slot aan dat hij in beginsel geen onderzoek naar mogelijke alternatieven hoeft te verrichten als het project waarvoor vergunning wordt gevraagd op zich aanvaardbaar is. Dit is alleen anders indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van dergelijke alternatieven is - aldus verweerder - niet gebleken.
3.2.2. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om aan het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden. Het verbinden van voorwaarden aan de vergunning is door eiser naar voren gebracht in het kader van de belangenafweging, welke grond reeds in de bestuurlijke fase naar voren is gebracht. De rechtbank zal derhalve overgaan tot een rechtmatigheidtoets van de door verweerder verrichte belangenafweging. De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt dat verweerder bij het nemen van een besluit alle rechtstreeks betrokken belangen dient te inventariseren en af te wegen.
Belanghebbende is een organisatie die zich bezighoudt met het verlenen van zorg en diensten aan mensen met beperkingen en psychische problematiek. Van de zestien woningen gelegen aan het Waterfront worden er zeven gebruikt door belanghebbende. Het gebruik van vier van de zeven woningen valt binnen de woonfunctie en zijn daarom door belanghebbende bij de besluitvorming en de belangenafweging buiten beschouwing gelaten. De woningen van eisers zijn gelegen naast de door belanghebbende gebruikte woningen.
Ter zitting hebben eisers de overlast die zij ervaren nader toegelicht. De overlast is niet uitsluitend afkomstig van de drie vergunde woningen maar ook van de overige woningen die door de zorginstelling worden gebruikt. De geluidsoverlast bestaat onder meer uit het voeren van harde gesprekken, vloeken, schelden en ruzies zowel overdag als ’s nachts. Ook zijn er cliënten die ’s nachts gamen terwijl het raam open staat en wordt er voortdurend met deuren gesmeten. De door belanghebbende aangestelde begeleiders bespreken hun werk en cliëntdossiers in de tuin waardoor eisers eens te meer het gevoel hebben op een zorginstellingsterrein te wonen. De klachten worden door belanghebbende niet betwist.
Anders dan verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat de overlast mede gelet op
de problematiek van de cliënten van belanghebbende en de relatief hoge concentratie van de door de zorginstelling gebruikte woningen, wezenlijk verschilt van overlast die men ervaart bij reguliere bewoning. Omega heeft pas na de toekenning van de omgevingsvergunning en de ingebruikname van de woningen onderzoek verricht naar de overlast. Verweerder heeft in het geheel geen onderzoek verricht naar mogelijke overlast.
Een zorgvuldige belangenafweging had hier naar het oordeel van de rechtbank daarom behoren mee te brengen dat verweerder zowel de mogelijke overlast als de concentratie van alle door belanghebbende gebruikte woningen aan het Waterfront bij zijn beoordeling had betrokken. Verweerder had in die zin het belang van de buurtbewoners om te wonen in een reguliere woonomgeving mee moeten wegen en onderzoek moeten doen naar een mogelijke spreiding van de zorgwoningen over de stad. Nu verweerder dit heeft nagelaten, kan het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12, eerste lid, van de Awb geen stand houden.
4. Het beroep wordt gegrond verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, die worden begroot op € 874,00. Verder dient verweerder eisers het betaalde griffiegeld van
€ 152,00 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 december 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,00;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep