RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660312-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juni 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 27 maart 2012. Op 1 juni 2012 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.E.F. Poppe en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2011 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meermalen in diens hoofd en/of nek en/of hals en/of schouder en/of rug en/of zij en/of (elders) in diens (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
[slachtoffer] (hierna: aangever) is met een pedoseksuele achtergrond geplaatst in de Oostvaarderskliniek te Almere. Ook verdachte verblijft vanwege een veroordeling voor een geweldsdelict in dezelfde kliniek.
Op 13 december 2011 omstreeks 21.10 uur krijgt de politie de melding te gaan naar de Oostvaarderskliniek, waar even daarvoor een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse gekomen treffen verbalisanten [slachtoffer] gewond aan. Hij blijkt meerdere malen te zijn gestoken en is vervoerd naar het ziekenhuis. Van medewerkers van de kliniek horen verbalisanten dat aangever heeft gezegd dat hij door verdachte is gestoken. Verdachte is diezelfde avond nog aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft getracht om aangever van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken.
Dat het verdachte is geweest die aangever de steekverwondingen heeft toegebracht, volgt naar het oordeel van de officier van justitie uit de verklaringen van aangever, [getuige 1] en [getuige 2].
Uit verschillende feiten en omstandigheden leidt de officier van justitie af dat sprake is geweest van voorbedachten rade. Zij wijst onder meer op het feit dat men in een TBS-kliniek niet de vrije beschikking heeft over een mes. Verdachte heeft aldus met een doel het mes achtergehouden. Voorts wijst de officier van justitie op het gedrag van verdachte op de bewuste avond. Verdachte heeft 7 minuten in het rookhok gestaan en meerdere mensen laten passeren. Wanneer aangever langsloopt wordt hij door verdachte in zijn rug aangevallen en meerdere malen gestoken.
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het steken heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft aangevoerd dat er maar twee objectieve omstandigheden zijn die voor een eventuele bewezenverklaring van voorbedachten rade van belang kunnen zijn, te weten het aanwezig hebben van het mes en het gedurende enkele minuten buiten staan in het rookhok.
De raadsman is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte het mes bij zich heeft gedragen niets zegt, als niet kan worden bewezen met welk doel hij dat mes bij zich heeft gedragen. Dat valt uit het dossier niet af te leiden. Er zijn meerdere redenen denkbaar om een mes achter te willen houden, bijvoorbeeld vanwege mogelijke bedreigingen of omdat men er simpelweg een appel mee wil snijden. Dat verdachte een mes bij zich had, is aldus niet redengevend voor de voorbedachten rade. Ook kan uit het feit dat verdachte gedurende enkele minuten in het rookhok heeft gestaan niet worden afgeleid dat hij aangever heeft staan opwachten en dat dus sprake was van voorbedachten rade.
De raadsman betoogt dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling, met name gezien de psyche van verdachte.
Aldus is naar het oordeel van de raadsman geen objectief bewijs voorhanden dat sprake is geweest van voorbedachten rade.
Het oordeel van de rechtbank
Aangever is op 13 december 2011 in de Oostvaarderskliniek te Almere meermalen gestoken. Hij heeft daarbij steekverwondingen opgelopen aan zijn hoofd, nek, schouder en flank.
Aangever heeft verklaard dat hij tot 20.55 uur heeft geklaverjast in de soos en toen met [getuige 3] naar buiten is gelopen. Hij zag toen verdachte in het rookhok staan. Aangever heeft verklaard dat ze verdachte passeerden en er geen contact tussen hen was. Aangever zag dat verdachte achter hen aan kwam lopen vanuit het rokershok. Toen aangever zich op een gegeven moment bukte om zijn veters te strikken, voelde hij ineens twee klappen op zijn rug. Hij voelde ook klappen op de linkerkant van zijn hoofd ter hoogte van zijn slaap. Hij hoorde het knarsen. Het waren harde klappen. Hij voelde vocht langs zijn hoofd. Hij keek om en zag dat het verdachte was die hem sloeg. Aangever kon verdachte bij zijn nek pakken, maar zag dat verdachte door ging met slaan richting zijn hoofd. Hij riep tegen verdachte dat hij moest stoppen. Verdachte reageerde hier niet op. Vervolgens wist verdachte zich los te wurmen uit de greep van aangever. Aangever heeft verdachte toen twee keer in het gezicht geslagen. Verdachte reageerde hier niet op en ging gewoon door. Aangever zag toen dat verdachte iets tussen zijn vingers had. Het leek op een mes. Hij had toen geen kracht meer en heeft om hulp geroepen. Hij zag toen dat [getuige 1] verdachte vastpakte en van hem aftrok. Hij is toen naar voren gelopen en in het voorgebouw in elkaar gestort.
De getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] bevestigen deze verklaring van aangever.
[getuige 2] zag buiten stoeiende mensen. Hij zag dat aangever werd aangevallen door verdachte. Hij zag dat verdachte met zijn rechterhand slaande bewegingen maakte naar het gezicht van aangever en dat het gezicht van aangever onder het bloed zat. Hij hoorde aangever roepen: “Ik word gestoken”.
Toen zag hij dat [getuige 1] verdachte van aangever aftrok en hem vervolgens bij aangever wegtrapte.
[getuige 3] verklaart dat hij samen met aangever vanuit de soos terug naar de afdelingen liep. Hij zag iemand in de rokersruimte staan. Deze persoon kwam steeds sneller achter hen aan en hij zag dat de man aangever op zijn nek sprong. Hij verklaart dat hij dacht dat de jongen aangever aan het stompen was, maar dat het toch anders klonk. Uiteindelijk zag hij dat [getuige 1] hen uit elkaar haalde. Aangever zat toen helemaal onder het bloed.
[getuige 1] zat in de computerruimte in het voorgebouw. Toen hij daar weg liep, zag hij buiten twee mensen met elkaar worstelen. Hij hoorde dat het slachtoffer een noodkreet maakte: “Ik ga dood”.
De man bovenop maakte stekende bewegingen naar het hoofd en de hals van het slachtoffer. Hij zag de angst in de ogen van het slachtoffer. Hij hoorde ook een raar geluid. Alsof je hoorde dat er werd gestoken in vlees. Hij zag toen allemaal bloed op het hoofd van het slachtoffer. Hij pakte verdachte vast, terwijl verdachte met zijn rechterhand nog stekende bewegingen maakte. Met zijn andere arm had hij het slachtoffer vast. Verdachte had het slachtoffer zo stevig vast dat [getuige 1] hem niet gemakkelijk los kreeg. Hij pakte met zijn andere hand zijn schouder. Hij zette zijn been af op het slachtoffer om de verdachte los te krijgen. Dat lukte en hij gooide de verdachte van het slachtoffer af. Hij heeft niet gezien dat de verdachte een wapen had, maar zag wel heel veel bloed op het slachtoffer.
Gelet op bovenstaande verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die aangever meermalen heeft gestoken. Uit het feit dat in een container bij de afdeling van verdachte een mes met bloed erop wordt aangetroffen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever met een mes moet hebben gestoken. Het mes lijkt van de afdeling Meresteijn afkomstig te zijn, waar een mes uit een messenblok blijkt te ontbreken.
Uit de aangifte en de getuigenverklaringen volgt dat verdachte meermalen met grote kracht op aangever zijn hoofd, nek en romp heeft ingestoken. Het heeft [getuige 1] grote moeite gekost om verdachte van aangever af te krijgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk aangever van het leven heeft willen beroven.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte aangever met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven of dat zijn handelen het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Uit de camerabeelden volgt dat verdachte voordat hij achter aangever aan is gelopen en hem heeft gestoken zeven minuten in het rookhok heeft gestaan. Op dat moment moet hij het mes reeds bij zich hebben gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm duiden op een handelen ter uitvoering van een op enig moment tevoren genomen besluit. Verdachte staat immers met een mes op zak gedurende zeven minuten in het rokershok. Er passeren meerdere mensen, maar verdachte blijft staan. Als aangever langs komt loopt verdachte direct achter hem aan, zonder dat er enige interactie tussen hem en aangever is geweest die bij verdachte een gemoedsopwelling zou kunnen hebben bewerkstelligd als gevolg waarvan hij heeft gehandeld. Daarbij komt dat verdachte ook niet heeft verklaard dat van een zodanige gemoedsopwelling sprake is geweest.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande niet aannemelijk dat verdachte het mes vanwege bijvoorbeeld bedreigingen of het schillen van een appel bij zich heeft gedragen. De rechtbank kan gelet op deze feiten en omstandigheden, met name de doelgerichtheid waarmee verdachte bij het verschijnen van aangever met een mes achter hem aanloopt, hem van achteren aanvalt en meermalen steekt, tot geen andere conclusie komen dan dat de daad van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar van een op enige tijd tevoren genomen besluit om aangever te steken. Aldus heeft verdachte in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan tijd gehad zich te beraden over het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat verdachte handelde met voorbedachten rade vanwege het feit dat uit het dossier volgt dat aangever met een pedoseksuele achtergrond in de Oostvaarderskliniek verbleef. Verdachte heeft er ter terechtzitting duidelijk blijk van gegeven een hekel te hebben aan pedoseksuelen. Ook door andere getuigen in het dossier is verklaard dat verdachte een uitgesproken hekel had aan pedofielen.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, acht de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig en heeft zij ook de overtuiging bekomen, dat verdachte handelde met voorbedachten rade.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 13 december 2011 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes in diens hoofd en nek en schouder en zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte geen inzicht in zijn beweegredenen heeft willen geven en aldus geen uitspraken kunnen worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Aldus zal verdachte volledig toerekeningsvatbaar moeten worden geacht. De officier van justitie rekent het verdachte zwaar aan dat hij het feit heeft gepleegd binnen een TBS kliniek waar mensen worden behandeld en zich veilig moeten voelen. Daar verdachte reeds een TBS-maatregel heeft opgelegd gekregen en niet gemotiveerd was voor behandeling, dienen naar het oordeel van de officier van justitie de strafdoelen van vergelding en beveiliging van de maatschappij voorop te staan en is de maximaal op te leggen straf van 20 jaar gevangenisstraf op zijn plaats.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte geen straf op te leggen en de rechtbank gevraagd om te gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.
De raadsman heeft erop gewezen dat dient te worden gestraft naar de mate van schuld. Nu bij verdachte niet kan worden vastgesteld in hoeverre de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zijn ziekelijke stoornis bij het delict een rol hebben gespeeld, is het onjuist om aan verdachte ter vergelding een langdurige gevangenisstraf op te leggen.
De raadsman heeft erop gewezen dat naast vergelding algemene en speciale preventie strafdoelen zijn. De raadsman heeft betoogd dat deze strafdoelen het best gediend zijn bij een behandeling van verdachte, nu de psychiater concludeert dat behandeling noodzakelijk is om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Bovendien hoort verdachte naar het oordeel van de raadsman gezien zijn problematiek niet in een reguliere gevangenis thuis.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 december 2011 in de Oostvaarderskliniek in Almere getracht om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes te steken.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven is één van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft getracht [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, te ontnemen.
Er is over de persoon van verdachte gerapporteerd door een psycholoog en een psychiater. De psycholoog concludeert dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Gezien verdachtes weigering deel te nemen aan psychologisch testonderzoek en zijn niet coöperatieve houding kan door de psycholoog op basis van hetgeen bekend is niet vastgesteld worden of en in hoeverre verdachtes pathologie een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde.
De psychiater concludeert ook dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, te weten simulatie, misbruik van middelen en ADHD. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ook de psychiater kan geen harde uitspraken doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid, daar de medewerking van verdachte beperkt is geweest. Hij acht het meest waarschijnlijk dat de pathologie van verdachte maximaal in licht verminderde mate heeft doorgewerkt in het steekincident.
De psychiater rapporteert voorts dat hij inschat dat verdachte terug wil naar de TBS, omdat hij deze wil exploiteren als springplank naar de maatschappij. Ook de psycholoog geeft aan dat men aan verdachtes bereidheid tot behandeling niet teveel waarde dient te hechten, nu er geen sprake is van probleembesef.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niets kan worden vastgesteld over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en gezien het feit dat verdachte binnen een korte tijd in een TBS setting is gerecidiveerd, opnieuw oplegging van de TBS-maatregel niet aan de orde kan zijn.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Hof Leeuwarden als uitgangspunt genomen, nu het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor moord. Het Hof Leeuwarden geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van moord een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Nu het echter bij een poging is gebleven, dient gelet op het bepaalde in artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht naar het oordeel van de rechtbank een uitgangspunt van ruim 9 jaren gevangenisstraf te gelden.
Doordat de rechtbank gezien de conclusies van de psycholoog en psychiater niets omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte kan vaststellen, kan hiermee geen rekening worden gehouden in strafverminderende zin bij het bepalen van de op te leggen straf. Nu dit haar grondslag vindt in een gebrek aan medewerking van verdachte, dient dat ook geheel voor zijn rekening te blijven.
Ook andere strafverminderende factoren acht de rechtbank niet aanwezig.
Strafverhogend werkt echter, naar het oordeel van de rechtbank, het feit dat sprake is geweest van een poging tot een kille afrekening, waarbij sprake is geweest van een relatief lange periode van beraad. Verdachte heeft immers een mes achter gehouden en heeft in het rookhok op aangever staan wachten. Vervolgens heeft hij hem op lafhartige wijze meermalen in zijn rug gestoken. De rechtbank is ervan overtuigd dat dit voor aangever heel anders was afgelopen als [getuige 1] niet had ingegrepen en verdachte met veel kracht van hem had afgetrokken.
Voorts werkt strafverhogend dat het feit in de Oostvaarderskliniek, maar ook in andere TBS klinieken, voor grote onrust en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd.
Ten slotte werkt strafverhogend het feit dat verdachte reeds eerder voor ernstige geweldsdelicten is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden.
Het feit dat deze gevangenisstraf 6 jaar lager uitvalt dan door de officier van justitie geëist wordt verklaard uit het feit dat de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank voor een poging tot moord buitengewoon hoog is en zij, anders dan de officier van justitie, de geldende oriëntatiepunten als uitgangspunt heeft genomen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende dagboek en de aan hem toebehorende ansichtkaart, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van zijn dagboek en een ansichtkaart.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2012.