ECLI:NL:RBZLY:2012:BW7118

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183494 / HZ ZA 11-384
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake studieovereenkomst en zorgovereenkomst tussen ouders en internationale school

In deze zaak vorderde eiser, voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van zijn kind, betaling van een bedrag van EUR 23.057,96 van gedaagde, de Stichting Internationale School Eerde, in verband met een studieovereenkomst en een zorgovereenkomst. De procedure begon met een tussenvonnis op 6 juli 2011 en een comparitie op 12 oktober 2011. De partijen hadden een overeenkomst gesloten voor de opleiding van het kind voor het schooljaar 2009-2010. Eiser had in totaal EUR 32.900,00 en EUR 14.100,00 betaald voor schoolgeld en verblijfskosten. Eiser vorderde terugbetaling van schoolgeld en andere kosten na het tussentijdse vertrek van het kind uit de school op 15 februari 2010, waarbij hij zich beriep op een bepaling in de overeenkomst die restitutie bij tussentijdse beëindiging zou toestaan.

Gedaagde verweerde zich door te stellen dat de overeenkomst expliciet bepaalde dat bij tussentijdse beëindiging de volledige kosten van het schooljaar verschuldigd waren. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat het vertrek van het kind in overeenstemming met de schoolleiding had plaatsgevonden. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af met uitzondering van een creditnota die gedaagde aan eiser had gestuurd, die nog niet was voldaan.

Met betrekking tot de zorgovereenkomst oordeelde de rechtbank dat er geen vergelijkbare regeling bestond voor tussentijdse beëindiging. De rechtbank concludeerde dat de kosten gerelateerd aan de zorgovereenkomst vanaf 15 februari 2010 niet verschuldigd waren, omdat gedaagde onvoldoende had aangetoond dat de zorg nog werd verleend. Eiser kreeg uiteindelijk EUR 8.840,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 183494 / HZ ZA 11-384
Vonnis van 22 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van
[kind],
beiden wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K. Steenbergen-van Straten,
tegen
de stichting
STICHTING INTERNATIONALE SCHOOL EERDE,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Arslan.
Partijen zullen hierna eiser, c.q. [kind], en gedaagde, c.q. "Eerde" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2011
- de gelijktijdig genomen akten uitlating aan beide zijden d.d. 11 januari 2012, met het verzoek vonnis te wijzen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben voor het schooljaar 2009-2010 (1 augustus tot en met 31 juli) een overeenkomst gesloten voor de opleiding van [kind], hierna de 'studieovereenkomst'.
2.2. In de studieovereenkomst is onder meer het navolgende bepaald:
5) Beëindiging
(... )
d) Schadevergoeding
ii)" Eerde" gaat de meeste verplichtingen en uitgaven voor het hele schooljaar aan. Er zijn om die redenen geen (gedeeltelijke) vergoedingen of reducties mogelijk in geval van een tussentijds einde van de overeenkomst. Dit geldt ook bij het intrekken van de inschrijving door de ouders of de leerling na 1 mei jl. of bij afwezigheid van de leerling van school om andere redenen dan het einde van de overeenkomst.
(...)
6) Verwijdering en schorsing van de leerling
(...)
d) Mochten ouders, respectievelijk verzorgers gedurende het schooljaar beslissen het kind van school te halen dan dienen de kosten voor een heel schooljaar (te) worden voldaan.
Wanneer echter het tussentijdse vertrek plaatsvindt in overeenstemming met de schoolleiding dan zijn slechts die kosten die het kind per kwartaal (zie punt 2) op de internationale school Eerde heeft doorgebracht, verschuldigd.
2.3. Naast deze studieovereenkomst hebben partijen vanwege de eetstoornis (anorexia) van [kind] ook een 'zorgovereenkomst' gesloten, waarbij gedaagde als zorgverlener optrad. Ter zake is een behandelingsplan opgesteld, waarin onder meer staat vermeld dat [kind] wekelijks vanuit de GGZ-Zwolle psychologische ondersteuning ontvangt. Voorts is in het behandelingsplan het ondersteuningsaanbod van gedaagde omschreven.
2.4. Eiser heeft op 26 juni 2009 betaald een bedrag ad EUR 32.900,00, bestaande uit 'academic fee' (schoolgeld), 'boarding fee' (verblijf op het internaat en individuele zorg en activerende begeleiding van [kind]) en 'standing advance'(voorschot) en op 13 januari 2010 EUR 14.100,00, namelijk het resterende gedeelte aan 'academic fee' en 'boarding fee' alsmede 'examination fee'.
2.5. De individuele zorg en activerende begeleiding die is opgenomen in de 'boarding fee' is in twee delen vooraf door eiser voldaan en bedroeg wekelijks 2 x EUR 260,00. Deze begeleiding werd gedeeltelijk vergoed in het kader van het persoonsgebonden budget (PGB). Voor het gedeelte van het schooljaar dat in 2010 valt (1 januari tot en met 13 juli) heeft het Zorgkantoor een bedrag ad EUR 5.799,80 toegekend aan PGB.
2.6. Op 5 februari 2010 heeft tussen partijen een gesprek plaats gevonden in verband met de gezondheidstoestand van [kind]. Per email van 7 februari 2010 en ook nadien heeft eiser aan gedaagde daaromtrent nader bericht.
2.7. Met ingang van 1 maart 2010 is [kind] opgenomen in een psychiatrische kliniek te Tienen, waaruit zij op 28 mei 2010 is ontslagen. In verband daarmee is het PGB per 1 maart 2010 geëindigd. Het Zorgkantoor heeft bij brief d.d. 16 augustus 2010 het voor [kind] teveel ontvangen PGB teruggevorderd.
2.8. Gedaagde heeft eiser een credit-nota d.d. 15 juli 2010 gestuurd, waarop staan vermeld: 'standing advance' ad EUR 1.000,00, 'examination fee' ad EUR 900,00 minus 'travel costs' ad EUR 60,28, in totaal per saldo EUR 1.839,72.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van EUR 23.057,96, inclusief buitengerechtelijke kosten ad EUR 800,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2011 en proceskosten met nakosten.
3.2. Omdat de opleiding en de inwoning en begeleiding van [kind] vanaf 15 februari 2010 zijn beëindigd, claimt eiser over de resterende 17 weken van het schooljaar terugbetaling van het vooraf betaalde schoolgeld en de 'boarding fee': naar rato 17/39 x EUR 42.000,00 = EUR 18.307,69 alsmede het examengeld ad EUR 1.500,00 en de waarborgsom ad EUR 1.000,00, derhalve in totaal EUR 20.807,69.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Zij beroept zich in het bijzonder op artikel 5 sub d van de studieovereenkomst dat bepaalt dat bij tussentijdse beëindiging de volledige kosten van het schooljaar verschuldigd zijn.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Met betrekking tot de studieovereenkomst
4.1. Het beroep van eiser op onvoorziene omstandigheden faalt, omdat de studieovereenkomst expliciet een regeling bevat voor het geval van een tussentijdse beëindiging; artikel 12 bevat eveneens een regeling onder het kopje Ziekte, medicatie. Aldus valt niet in te zien dat de mogelijkheid van ziekte door partijen niet in hun afspraken is verdisconteerd. Niet in geschil is dat gedaagde een particuliere school betreft - en dus niet uit de openbare kas wordt bekostigd - zodat een beroep op de hardheidsclausule Uitvoeringsbeleid Les- en cursusgeldwet 2000, welke wet betrekking heeft op uit de openbare kas bekostigd onderwijs, reeds uit dien hoofde geen doel kan treffen, gelijk gedaagde terecht betoogt.
4.2. Volgens eiser heeft het tussentijdse vertrek van [kind] "in overeenstemming" met de schoolleiding van gedaagde plaatsgevonden, in welk geval blijkens artikel 6 sub d van de studieovereenkomst wel restitutie van vooraf betaalde schoolkosten dient plaats te vinden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Nog daargelaten dat eiser ter comparitie heeft erkend dat er geen formele opzegging is geweest, blijkt uit zijn mail van 8 februari 2010 (en de overige als productie B en D in het geding gebrachte mails) veeleer het tegendeel, waar hij schrijft:
Afhankelijk van het gesprek in Tienen bekijkt [kind] of zij op woensdagavond terug gaat voor school.
Wij vertrouwen erop dat u op deze manier voldoende bent ingelicht en dat u [kind] waar nodig begeleidt en ondersteunt in haar proces om zelf stappen te zetten voor haarzelf en haar toekomst.
4.2.1. Hoewel eiser ter comparitie heeft aangegeven dat hij bovenstaande passage niet heeft geschreven vanuit een juridisch uitgangspunt, laat dit onverlet dat hieruit bezwaarlijk is af te leiden dat gedaagde in de zin van gemeld artikel 6 sub d (uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend) heeft ingestemd met het tussentijdse vertrek van [kind], waarvoor te minder aanleiding is vanwege het bepaalde in artikel 5 sub d van de studieovereenkomst, waarin immers de reden van het niet restitueren wordt toegelicht, te weten dat gedaagde de meeste verplichtingen en uitgaven voor het hele schooljaar aangaat. Dat gedaagdes beroep hierop onaanvaardbaar zou zijn, vermag de rechtbank niet in te zien, ook niet in het licht van het - door eiser in de dagvaarding (randnummers 21 en 22) gememoreerde en in de brief van gedaagde d.d. 29 juli 2010 (productie 15) bevestigde - feit dat de heer Van der Zwan tijdens het gesprek op 5 februari 2010 heeft gezegd dat Eerde geen verantwoordelijkheid meer wilde aanvaarden voor de gezondheidstoestand van [kind].
4.2.2. De financiële kant van de (afwikkeling van de) studieovereenkomst en de verantwoordelijkheid voor de verslechterende gezondheid van [kind] - waarvan gesteld noch gebleken is dat die verslechtering aan gedaagde zou zijn toe te rekenen - staan naar het oordeel van de rechtbank in zoverre los van elkaar.
4.3. De op de studieovereenkomst gebaseerde vorderingen van eiser dienen bij gevolg te worden afgewezen, met dien verstande dat gedaagde het in rechtsoverweging 2.8 gemelde totaalbedrag van de credit-nota alsnog aan eiser moet voldoen, indien zij dat nog niet zou hebben gedaan.
Met betrekking tot de zorgovereenkomst
4.4. Het vorenstaande geldt echter niet voor de - zowel qua inhoud als strekking van de studieovereenkomst te onderscheiden - zorgovereenkomst, ter zake waarvan geen sprake is van een met voormelde artikelen 5 en 6 vergelijkbare regeling voor het geval de zorgovereenkomst tussentijds wordt beëindigd.
4.4.1. Hoewel ook deze overeenkomst niet met zoveel woorden is opgezegd, staat tussen partijen vast dat [kind] vanaf 15 februari 2010 feitelijk niet meer in het instituut van gedaagde verbleef. Het standpunt van eiser dat de betreffende - niet met de studie verband houdende -zorg en begeleiding vanaf gemelde datum niet meer zijn verleend, is door gedaagde onvoldoende gemotiveerd weersproken. Weliswaar heeft gedaagde aangevoerd dat 'werknemers van ISE tot eind maart 2010 (op afstand) zich nog intensief bezig (hebben) gehouden met de begeleiding van [kind]', doch die stelling is op geen enkele wijze gedocumenteerd onderbouwd en ook overigens, daargelaten de toen mogelijk verleende steun bij de voorbereiding van haar examen (waar de zorgovereenkomst geen betrekking op heeft) en de uit menselijk oogpunt te verwachten belangstelling, niet aannemelijk geworden.
4.4.2. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aan de zorgovereenkomst gerelateerde kosten vanaf 15 februari 2010 niet verschuldigd zijn, althans dat het onverkort inroepen van deze afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - mede gelet op het feit dat ook het PGB voor [kind] vanwege haar opname elders is geëindigd - onaanvaardbaar zou zijn.
4.5. De door eiser becijferde totale kosten ad EUR 8.840,00 zijn niet door gedaagde weersproken, zodat deze voor toewijzing gereed liggen, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2010. Nu het in dezen niet gaat om een handelsovereenkomst, betreft het de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
Met betrekking tot de proceskosten
4.6. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen een bedrag van EUR 8.840,00 (achtduizendachthonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.