RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/651161-11, (P)
07/650192-11 ter berechting gevoegd,
07/650288-11 ter berechting gevoegd.
Uitspraak: 5 april 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres),
thans verblijvende (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012 en 22 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G. Dankers.
De verdachte is - na wijziging tenlastelegging d.d. 15 februari 2012 en 22 maart 2012 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 november 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 1)), tegen een been, althans tegen het lichaam heeft geschopt of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 01 november 2011 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (Stanley)mes, althans een scherp voorwerp in de arm en/of in de hals van die (slachtoffer 2) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 november 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 2)), met een (Stanley)mes, althans
een scherp voorwerp in de arm en/of in de hals heeft gestoken en/of gesneden,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.
hij op of omstreeks 06 november 2011 in de gemeente Zwolle, toen de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die politieambtenaren verdachte trachtte(n) te geleiden en/of één van die politieambtenaren te bijten.
4.
hij op of omstreeks 25 mei 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 5)), bij de keel, althans om de nek heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of op de grond heeft gegooid of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
5.
hij op of omstreeks 11 juni 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 6)), op/tegen het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Niet bewezen kan worden dat verdachte gepoogd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan (slachtoffer 2), omdat verdachte een daartoe ondeugdelijk middel gehanteerd heeft. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een mes in zijn handen had. Daar waar verdachte in zijn verklaringen het woord “mes” gebruikt, heeft hij bedoeld de houder van een Stanleymes. Er is niet gebleken dat er daadwerkelijk een mes uit de houder stak en - indien dat het geval was - of verdachte zich hier bewust van was. Er is geen sprake was van opzet dan wel voorwaardelijk opzet van verdachte. Voorts kan niet bewezen worden dat de twee snijwonden bij (slachtoffer 2) het gevolg zijn van de actie van verdachte. Verdachte heeft geen stekende maar een zwaaiende beweging gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van onder 1 ten laste gelegde
Op 6 november 2011 heeft (hulpverlener) namens het slachtoffer (slachtoffer 1) als zijnde zijn teamleider van (hulpverleningsinstantie) tegenover de verbalisant onder meer het volgende verklaard:
“(…) Daarna vertelde de hulpofficier dat patiënt was aangehouden en tevens de reden daarvan. De hulpofficier kon echter zijn verhaal niet afmaken, omdat de patiënt overmatig verbaal agressief werd richting hulpofficier. (…) Patiënt keek mij recht in de ogen aan en op dat moment trapte patiënt gericht met zijn voet naar mijn kruis. (…) Patiënt raakte mij vol op mijn linkerbovenbeen en schampte mijn scrotum. Hetgeen een flinke pijnscheut tot gevolg had. (…)
Op 6 november 2011 hebben verbalisanten (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) verdachte aangehouden waarover zij onder meer het volgende relateren:
“(…) Op zondag 6 november 2011 omstreeks 02:55 uur hebben zij, verbalisanten (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4), verdachte (verdachte) met toestemming van de officier van justitie Brunsveld, in de hulpverleningsinstantie (hulpverleningsinstantie) aan de (adres) buiten heterdaad aangehouden ter zake mishandeling.(…) Wij verbalisanten zagen dat hij de man in het kruis raakte. (…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van (slachtoffer 1) zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van onder 2 primair ten laste gelegde
Op 2 november 2011 heeft (slachtoffer 2) aangifte gedaan en verklaarde onder meer het volgende:
“(…) Op dinsdag 1 november 2011 was ik ook op deze afdeling aan het werk. (…) Ik zag dat (verdachte) wit wegtrok in zijn gezicht en ik zag dat hij vervolgens naar mij toe kwam lopen. Ik zag dat hij mij probeerde te slaan. Hij stond half achter mij en ik draaide mij half om en probeerde hem met mijn linkerarm af te weren. Ik zag vervolgens dat hij een stanleymes pakte, dat op een tafeltje lag dat achter mij stond. Ik zag vervolgens dat hij stekende bewegingen in mijn richting maakte met het mes. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand hield. Het ging allemaal heel snel en ik heb alleen geprobeerd om mij af te weren. Toen ik het mes zag dacht ik alleen nog maar dat ik moest zien weg te komen. Ik kon echter geen kant op. Ik hoorde ook dat iemand schreeuwde dat hij een mes had en hierop waren er al heel gauw collega’s ter plaatse die hem van mij aftrokken. Ik zag toen pas dat ik sneden cq schrammen op mijn linkerarm had en in mijn hals. (…)”
De verdachte heeft op 22 maart 2012 ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik kwam achter mijn tafel vandaan en ik ben richting de tafel van (slachtoffer 2) gelopen. Het mes lag op een tafel waar ik langs liep onderweg naar hem. (…) We hebben tegen elkaar aan lopen walsen. Uit reactie heb ik het mes gepakt. Vanuit een ooghoek heb ik een zwaai naar hem gemaakt. Ik heb het stanleymes niet uitgestoken. (…)”
Op 7 november 2011 heeft (getuige 1) als getuige een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik was op dinsdag 1 november 2011 omstreeks 14:30 uur aan het werk als werkbegeleider bij de werkgroep Werkelaar gevestigd aan (adres). (…) Ik hoorde op een gegeven moment geschreeuw. Ik liep op dat moment met meerdere collega’s op de afdeling. Ik zag dat een van mijn collega’s in de richting van (verdachte) liep. Ik zag dat (verdachte) stond bij de tafel waar (slachtoffer 2) zat. Ik zag dat (verdachte) een stanleymes, dan wel afbreekmes in zijn rechterhand vast had. (…) Ik ben tussen (verdachte) en (slachtoffer 2) gesprongen en heb getracht ze uit elkaar te halen. Dit ging mij goed af. Ik zag dat een andere collega van mij probeerde het mes uit handen van (verdachte) te pakken. Ik zag dat (verdachte) alleen het heft in zijn hand vast had en de mesjes los vasthield. Hoe dat kon weet ik niet. Ik heb (verdachte) twee meter achteruit weten te duwen. Vervolgens kreeg hij echter voor elkaar om langs mij heen te glippen en weer richting (slachtoffer 2) te gaan. Hij was op dat moment nog steeds kwaad. Ik hoorde hem zeggen: “Ik steek je hartstikke dood” of woorden van gelijke strekking.(…)
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van opzet dan wel voorwaardelijk opzet, mede door de stoornis die bij verdachte is vastgesteld. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Verdachte is na een scheldpartij met (slachtoffer 2) op die (slachtoffer 2) toegelopen. Na een lichamelijke confrontatie door, zoals verdachte heeft verklaard, met de bovenlichamen tegen elkaar aan te bewegen, heeft verdachte in één beweging een stanleymes van een tafel gepakt. Uit diverse verklaringen blijkt dat verdachte nadien de houder en mesjes in één van zijn handen had. Daarbij komt dat er bij (slachtoffer 2) letsel, te weten krasverwondingen, zijn waargenomen. Bij de politie heeft verdachte op de vraag “Volgens de aangever en getuigen zou jij (slachtoffer 2) hebben aangevallen. Jij zou hem hebben geprobeerd te slaan. Klopt dit?” geantwoord met de woorden “Ik heb hem getracht te slaan met een stanleymes”. Vervolgens heeft hij onder meer verklaard: “Een volgende keer gaat hij er hartstikke aan” en “Ik heb thuis nog een mesje liggen. Die is wat bot, maar die moet ik nog slijpen. Dan vermoord ik hem”. De rechtbank maakt hier uit op dat niet gezegd kan worden dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Uit de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte blijkt dat hij zich ervan bewust is geweest dat hij een voorwerp in zijn hand had, wat voor een voorwerp dit was – een (stanley)mes – en voorts dat hij zich tot op zekere hoogte realiseerde wat hij met een mes zou kunnen doen. Het verweer dat het opzet heeft ontbroken in verband met een psychische stoornis bij verdachte slaagt dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een (Stanley)mes, zonder te kijken, een horizontale zwaaibeweging te maken ter hoogte van het hoofd-halsgebied van aangever in samenhang met de door verdachte geuite bedreiging, hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever in de hals zou raken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot verdachtes inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van diens handelen volgt dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals vitale delen, de slagaders, bevinden, waarvan insnijding zeer ernstige gevolgen kan hebben.
De voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van (een) ernstige verwonding(en) aan aangever dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, namelijk het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, bewust heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van (slachtoffer 2) zoals onder 2 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van onder 3 ten laste gelegde
Op 6 november 2011 hebben verbalisanten (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) verdachte aangehouden waarover zij onder meer het volgende relateren:
“(…) Op zondag 6 november 2011 omstreeks 02:55 uur hebben zij verbalisanten (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) verdachte (verdachte), met toestemming van de officier van justitie Brunsveld, in de hulpverleningsinstantie (hulpverleningsinstantie) aan (adres) buiten heterdaad aangehouden ter zake mishandeling. Tijdens de aanhouding verzette (verdachte) zich hevig. Hij bewoog opzettelijk in tegengestelde richting als waar wij verdachte trachten te bewegen. Nadat verdachte geboeid was hebben wij, verbalisanten hem via de gang naar ons dienstvoertuig vervoerd. (…) Verdachte bleef zich verzetten. In het dienstvoertuig probeerde hij te trappen. Wij verbalisanten hebben de verdachte in ons dienstvoertuig gelegd en ik verbalisant (slachtoffer 3) ben boven op hem gaan zitten om hem in bedwang te houden. (…) Wij verbalisanten hebben verdachte uit het dienstvoertuig getild waarbij verdachte mij verbalisant (slachtoffer 4) wilde bijten. Hij deed dit terwijl ik hem onder de oksels wilde pakken. Hij maakte een zijwaartse beweging met zijn hoofd en probeerde mij te bijten. Hij had mijn broek tussen zijn tanden en ik kon net op tijd mijn been wegtrekken. (…)”
Verdachte heeft op 6 november 2011 een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik werd een beetje boos gisteravond. (…) Ik heb een hekel aan de politie want de vorige keer hebben zij mijn horloge vernield. Weer strubbelingen, een gevecht en de auto in. Ik weet nog dat ik een politieman in zijn been gebeten heb in het gevecht. Ik wilde niet mee. Gewoon zo vervelend mogelijk doen. Ik had in de separeercel bij het eerste voorval de handboeien al om gekregen. Ik kon dus al niet meer slaan. Alleen schoppen en bijten.(…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederspannigheid zoals onder 3 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op 25 mei 2011 heeft (slachtoffer 5) aangifte van mishandeling gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op woensdag 25 mei 2011 omstreeks 21:00 uur zat ik met andere jongeren aan de waterkade nabij het cultuurhuis te Zwolle. (…) Wij zaten daar met enkele jeugdigen toen wij zagen dat er een man aan kwam lopen. (…) Hierna liep hij naar andere jongens en vroeg aan hen: “wat zou je doen als ik je zou klappen?”. (…) Ik zag dat er toen gevochten werd tussen die man en enkele jongens uit de groep. (…) Ik zag toen dat die man uit het water kwam en op mij af kwam lopen. Ik liep toen achteruit omdat ik niet wist wat de man ging doen. Ik had namelijk al gezien dat hij agressief was. Toen ik stopte pakte de man mij met zijn arm om mijn keel. Ik viel hierdoor op de grond. Ik kon op dat moment ook geen lucht meer krijgen. Toen ik op de grond lag, viel die man boven op mij. Dit deed mij erg veel pijn. Ik heb hierdoor ook letsel opgelopen in mijn hals en op mijn rug. (…)
Op 25 mei 2011 heeft (getuige 2) een verklaring afgelegd met betrekking tot zijn aangifte. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op woensdag 25 mei 2011, omstreeks 21:00 uur stond ik samen met een aantal vrienden voor het cultuurhuis aan de Werkerlaan te Zwolle. (…) Ik zag dat hij op (slachtoffer 5) liep. Hij liep recht op (slachtoffer 5) af. Op het moment dat de man bijna bij (slachtoffer 5) was, zag ik dat hij plotseling (slachtoffer 5) vastpakte. Ik zag dat hij dit deed in een wurggreep, met zijn rechterarm. Hierop gooide de man (slachtoffer 5) op de grond en bleef hij (slachtoffer 5) vasthouden en bovenop hem liggen in de wurggreep. Ik vond dat de man eng uit zijn ogen keek. (…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van (slachtoffer 5) zoals onder 4 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op 12 juni 2011 heeft (slachtoffer 6) aangifte van mishandeling gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op zaterdag 11 juni 2011, tussen 22:00 uur en 22:10 uur, bevond ik mij in de separeercel van de psychiatrische instelling (hulpverleningsinstantie). (…) (verpleegkundige), een verpleegkundige van de instelling, ging weg bij mijn cel. Ik had wat gescholden. (…) (verpleegkundige), ging weg en ineens begon (verdachte) tegen mij te schelden. (…) (verdachte) heeft op een bepaald moment een pasje af kunnen pakken van de verpleging. Hij kwam bij mij in de cel en hij begon mij te trappen en te slaan. Hij probeerde mijn strot dicht te knijpen. Ik heblast van mijn buik, rug en mijn stomp (been). (verdachte) heeft mij met kracht en opzettelijk geslagen en geschopt. (…) Ik voelde een pijn op plaatsen waar hij mij raakte. Ik heb een opgezwollen rechteroog, last van de maag en rug en ik heb een plek op mijn stomp.(…)
De verdachte heeft op 22 maart 2012 ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik zat op 11 juni 2011 in de separeercel naast (slachtoffer 6). Ik heb (slachtoffer 6) geslagen. Ik ben handtastelijk geweest zeg maar. (…)”
Op 12 juni 2011 heeft (getuige 3) een verklaring als getuige afgelegd. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ben werkzaam bij (hulpverleningsinstantie). (…) Gisteravond ben ik getuige geweest van een mishandeling. (…) Ik heb de camera van de separeercel van (slachtoffer 6) aangezet. Ik zag dat (verdachte) in de cel was. Ik zag dat (slachtoffer 6) op de grond lag en dat (verdachte) op hem aan het inslaan was met zijn armen en handen. Op dat moment was het hectisch. (…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van (slachtoffer 6) zoals onder 5 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair, 3, 4, en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 06 november 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 1)), tegen een been heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2 primair
hij op 01 november 2011 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (Stanley)mes, althans een scherp voorwerp in de arm en in de hals van die (slachtoffer 2) heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 06 november 2011 in de gemeente Zwolle, toen de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, althans vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die politieambtenaren verdachte trachtten te geleiden en/of één van die politieambtenaren te bijten.
4.
hij op 25 mei 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 5)), bij de keel, althans om de nek heeft vastgepakt en vastgehouden en op de grond heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
5.
hij op 11 juni 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 6)), op/tegen het lichaam heeft geschopt, getrapt, gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; .
Van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1.
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
2. primair
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het
Wetboek van Strafrecht.
3.
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
5.
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht
gevorderd het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betoogd dat de rechtbank bij een vrijspraak voor het onder 2 primair ten laste gelegde geen TBS maatregel met dwangverpleging kan opleggen, omdat de overige feiten niet voldoen aan de vereisten voor het opleggen van een TBS maatregel met dwangverpleging. De rechtbank kan bij de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte de maatregel van artikel 37 Wetboek van Strafrecht opleggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 10 januari 2012 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten in de afgelopen vier jaren.
Uit het rapport d.d. 20 januari 2012 van het psychologisch onderzoek van drs. A.J. Klumpenaar, GZ-psycholoog, blijkt dat bij verdachte sprake is van de stoornis van Asperger. Daarnaast is er sprake van een psychotische ontregeling. Vanwege de stoornis van Asperger op het gebied van ToM (Theory of Mind) ontbreekt het empathisch vermogen bij verdachte. Het empathisch vermogen is een belangrijke rem voor agressief gedrag en deze rem ontbreekt bij verdachte. De hiermee samenhangende gewetensontwikkeling is eveneens beperkt. De psychotische achterdocht wordt zichtbaar bij oplopende druk. Vanuit het feit dat hij de wereld niet begrijpt, geeft hij een eigen invulling en verklaring aan gebeurtenissen waarbij hij de grenzen van de realiteit overschrijdt. Hij interpreteert de werkelijkheid op een paranoïde psychotische wijze. Langzaam maar zeker glijdt betrokkene steeds verder af in een psychose. Het geheel aan problemen blijkt een explosieve mix te zijn waardoor verdachte bij herhaling overgaat tot gerichte en ongerichte agressie. Hij denkt niet na over de gevolgen op lange termijn en handelt in agressieve impulsdoorbraak. De ernst van de stoornis is van dien aard dat het gedrag van verdachte daar volledig door wordt bepaald. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat er sprake is van ontoerekeningsvatbaarheid.
De psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser heeft verdachte onderzocht en concludeert in het rapport d.d. 29 januari 2012 eveneens dat er sprake is van een syndroom van Asperger. De delicten waar verdachte van wordt verdacht passen binnen de problematiek die hij al jarenlang vertoond. Door zijn paranoïde psychose ontwikkelt hij achterdocht naar bepaalde personen, of heeft hij betrekkingswanen waarin hij toevallig gedrag van de ander op zichzelf betrekt en als bedreigend interpreteert. Vervolgens en daarmee samenhangend is hij niet in staat, door zijn autisme spectrum stoornis, het gedrag van de ander goed in te schatten en om het effect van zijn gedrag op de ander aan te voelen vooral de emotionele kant niet. Zijn rigide en gepreoccupeerde denken maken dat hij slecht kan relativeren of problemen op kan lossen zonder gebruik van agressie. De autisme stoornis en de paranoïde psychotische stoornis spelen een overheersende rol in het gedrag van verdachte wat leidt tot de conclusie: ontoerekeningsvatbaar.
Het recidivegevaar bij verdachte wordt door de psycholoog en de psychiater als zeer groot geschat. Het is de verwachting dat verdachte een langdurige behandeling nodig heeft in een kliniek die voldoende beveiliging en behandeling kan bieden. Hij is vanwege zijn agressie niet te handhaven binnen een FPA, omdat daar te weinig beveiliging mogelijk is. De psychiater acht het niet mogelijk om de kans op herhaling via een ambulante behandeling of een klinische behandeling binnen de reguliere GGZ te verkleinen. Bij het huidige onderzoek is hij niet in staat tot een delictanalyse en zijn er geen betrouwbare afspraken met hem te maken. Hij wordt overspoeld door zijn psychotische beleven.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren - indien wettelijk toegestaan - een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. Indien de strafmaat dit niet toelaat adviseren zij een artikel 37 plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis echter is dit voor de duur van één jaar, wat een veel te korte termijn is om met verdachte iets te kunnen bereiken.
De reclassering Nederland heeft in haar rapport d.d. 15 maart 2012 zich aangesloten bij de conclusies van de psychiater en de psycholoog en adviseert tevens aan verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog, de psychiater en de reclassering op de door hen genoemde gronden over en maakt hun oordeel tot het hare. De rechtbank concludeert verder dat op basis van de rapporten van de psycholoog en de psychiater een zekere mate van verwijtbaarheid van het door verdachte gepleegde strafbare feit kan worden aangenomen, wat er ook toe heeft geleid verdachte strafbaar te achten.
De rechtbank stelt voorts vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Bij de verdachte bestond immers ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarnaast betreft één van de feiten waaraan verdachte schuldig is bevonden - poging tot zware mishandeling - een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging eist.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2012.