ECLI:NL:RBZLY:2012:BW3235

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/654018-11 (tvt 07/686224-11)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling door een minderjarige in Deventer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 april 2012, is de verdachte, een minderjarige, beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 oktober 2011 in Deventer, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. Het slachtoffer, aangeduid als slachtoffer 1, heeft verklaard dat hij door de verdachte met een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn hoofd is geslagen. De politie vond een luchtdrukpistool in de nabijheid van de plaats delict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, waarbij hij met een ijzeren staaf op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een celdeur in het politiebureau en opzetheling van een bromfiets. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft besloten tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en het risico op herhaling. De benadeelde partij, regiopolitie IJsselland, werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met inachtneming van zijn achtergrond en de rapportages van gedragsdeskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/654018-11 (P)
07/686224-11 (ter berechting gevoegd)
Uitspraak: 5 april 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(naam verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 26 januari 2012 en 22 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Kloosterboer, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G. Dankers.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2011 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (slachtoffer 1) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer 1) krachtig op/tegen het hoofd, althans in/tegen de nek, heeft getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens) één of meermalen (met gebalde vuisten) in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of (vervolgens) krachtig één of meermalen met een (metalen) luchtdrukwapen op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de nek van die (slachtoffer 1) heeft geklemd en/of geklemd gehouden en/of (daarbij) die (slachtoffer 1)
in een (nabij gelegen) vijver en/of singel heeft getrokken en/of (vervolgens) het hoofd van die (slachtoffer 1) onder water heeft geduwd en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (vervolgens) die (slachtoffer 1) heeft verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2011 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer 1) krachtig op/tegen het hoofd, althans in/tegen de nek, heeft getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens) één of meermalen (met gebalde vuisten) in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of (vervolgens) krachtig één of meermalen met een (metalen) luchtdrukwapen op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de nek van die (slachtoffer 1) heeft geklemd en/of geklemd
gehouden en/of (daarbij) die (slachtoffer 1) in een (nabij gelegen) vijver en/of singel heeft getrokken en/of (vervolgens) het hoofd van die (slachtoffer 1) onder water heeft geduwd en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (vervolgens) die (slachtoffer 1) heeft verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 te (pleegplaats) in een Justitiële Jeugdinrichting, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, genaamd (slachtoffer 2), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde (slachtoffer 2) krachtig met een metalen slagvoorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 te (pleegplaats) in een Justitiële Jeugdinrichting, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten (slachtoffer 2), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, krachtig in diens vinger heeft gebeten en/of (vervolgens) krachtig met een metalen slagvoorwerp op/tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2011 te (plaats) in het bureau van politie, gelegen aan de (straat), opzettelijk en wederrechtelijk (een onderdeel van) een celdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Regiopolitie IJsselland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
4.
hij op of omstreeks 10 september 2011 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Peugeot, type Ludix v.v.k. (kenteken)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2011 op één of meer tijdstippen gelegen tussen omstreeks 16.00 uur tot en/of 22.45 uur, in de gemeente(n) Deventer en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, een bromfiets (merk Peugeot, type Ludix, v.v.k. (kenteken)) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3, en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat hooguit eenvoudige mishandeling bewezen kan worden en dat verdachte vrijgesproken moet worden het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verklaringen in het dossier spreken elkaar tegen waardoor geen duidelijk beeld weer te geven is van het incident. Voorts merkt de raadsvrouw op dat het water ter plaatse kennelijk zo ondiep is, gelet op de verklaring van de getuige (getuige 1) dat hij tot zijn knieën in het water stond, dat het slachtoffer er kon staan en er geen gevaar was voor verdrinking. Er is onvoldoende wettig bewijs dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven omdat enkel bewezen kan worden dat hij het slachtoffer in zijn nek heeft geschopt.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde acht de raadsvrouw het opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen en daarom moet verdachte voor het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het onder 3 ten laste gelegde kan bewezen worden in die zin dat een klepje van de celdeur is gevallen.
De raadsvrouw bepleit vrijspraak voor het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de bromfiets heeft gestolen dan wel dat hij wist dat deze gestolen was. Verdachte heeft de bromfiets gekocht voor € 150,- en hij was niet op de hoogte van de benodigde papieren in Nederland.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van onder het 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Op 17 oktober 2011 heeft (slachtoffer 1) aangifte gedaan van poging tot doodslag en onder meer het volgende verklaard:
“(…) Vandaag, maandag 17 oktober 2011, in de middag was ik in het centrum van Deventer. (…) Ik heb toen (vriend verdachte) en (verdachte) aangesproken. (…) Meteen daarop zag en voelde ik dat ik door (verdachte) tegen mijn kin werd geschopt. (…) Deze trap deed mij erg veel pijn op mijn kin. Ik zei toen tegen (verdachte) waarom hij dat deed. Meteen daarop zag en voelde ik, dat ik door (verdachte) een vuistslag kreeg op mijn rechterwang en vervolgens op mijn linkerwang. Deze twee vuistslagen deden mij veel pijn. (…) Ik stond snel op en ik pakte (verdachte) vast met mijn armen om zijn middel. (verdachte) had zijn armen vrij. Ik keek omhoog naar (verdachte) en ik zag dat hij met het pistool in zijn handen mij op mijn achterhoofd sloeg. Ik voelde drie klappen op mijn achterhoofd. (…) Ik probeerde te staan en ik zag en ik voelde dat ik een kopstoot op mijn voorhoofd kreeg van (verdachte). Door alle klappen en de kopstoot werd ik helemaal duizelig. (…) ”
Uit de letselrapportage van GGD IJsselland d.d. 18 oktober 2011 van forensisch arts mw. W.L.J.M. Duijst blijkt dat (slachtoffer 1), geboren op (geboortejaar) , op het hoofd een rode verkleuring van ongeveer vier centimeter doorsnede met daarop een drietal licht bloedende wonden van ongeveer een halve centimeter doorsnede. Achter het linkeroor bevindt zich een oppervlakkige wond van ongeveer een halve centimeter doorsnede. Op het voorhoofd bevindt zich een forse buil van drie bij vier centimeter met daarop een scheurverwonding van ongeveer een centimeter lang en een millimeter breed. De wangen zijn beiderzijds gezwollen, iets rood en pijnlijk. Op de linkerwang bevindt zich een bloeduitstorting van ongeveer 3 millimeter doorsnede, met daarop een krasverwonding van enkele millimeters lengte. Op de buik bevindt zich een oppervlakkige kras van ongeveer 10 centimeter. Op de linkerarm, rechterpols, rechter handrug, linkerknie en linker scheenbeen bevinden zich schaafwonden. Het beschreven letsel aan het hoofd en gezicht kunnen veroorzaakt worden door direct inwendig stomp geweld zoals slaan, stompen of stoten. De schaaf- en kraswonden kunnen veroorzaakt worden door met enig geweld over een ruw oppervlak te schuren, zoals een muur of de grond. Het letsel is niet langer dan enkele uren voorafgaand aan de beoordeling ontstaan. De beschreven letsels, alsmede het verspreid over het hele lichaam voorkomen hiervan, kunnen passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
Op 22 maart 2012 heeft verdachte ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…)Ik word wel (verdachte) genoemd.(…) Ik heb (slachtoffer 1) twee keer geschopt tegen het hoofd toen hij op de grond lag.(…) We hebben ruzie gehad en we hebben gevochten. (…) Ik heb hem met mijn vuist geslagen op zijn gezicht en zijn kin.”
Op 19 oktober 2011 heeft (getuige 2) een verklaring als getuige afgelegd en verklaarde hiertoe onder meer het volgende:
“(…) Maandagmiddag 17 oktober 2011 was ik in het park bij het busstation. Ik was samen met (slachtoffer 1) en met (vriend). In het park kwam ik (vriend verdachte) en (verdachte) tegen. De bijnaam van (verdachte) is (verdachte). (…) Toen gingen (slachtoffer 1) en (verdachte) vechten. Ik zag dat (verdachte) een trap gaf aan (slachtoffer 1). Volgens mij kwam deze trap tegen zijn schouder. (…) Hierop dat ik dat (verdachte) (slachtoffer 1) met zijn vuisten in zijn gezicht sloeg. (…) Ik zag toen dat (verdachte) iets in zijn handen had. Ik kon niet goed zien wat, maar het was zwart van kleur. (verdachte) had het in zijn vuist vast en het stak onder zijn vuist uit. Ik zag dat (verdachte) hiermee op het hoofd sloeg van (slachtoffer 1). Ik zag dat (verdachte) iets van drie keer (slachtoffer 1) op het hoofd sloeg met dit voorwerp. (…)”
Op maandag 17 oktober 2011 heeft de politie melding gekregen van een vechtpartij. Ter plaatse heeft aangever tegenover de verbalisant verklaard dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn hoofd zou zijn geslagen. Verbalisanten hebben gezocht naar het vuurwapen. Zij hebben een bruin kapje - dat op een handgreep van een vuurwapen leek - gevonden. Verbalisant (verbalisant 1) zag dat het kapje op een afstand van circa dertig centimeter van een goudkleurig horloge met een bruin polsbandje lag. Op circa anderhalve meter afstand van de plek waar de verbalisanten het bruine kapje en het horloge hebben gevonden lag een zwart luchtdrukpistool tussen de beschoeiing. Verbalisanten zagen dat het pistool bruine handgrepen had en dat een van de handgrepen miste. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het horloge dat is aangetroffen in het park waar het incident heeft plaats gevonden van hem is. In zijn fouillering zijn bij verdachte drie pluimpjes aangetroffen waarvan verdachte heeft erkend dat deze van hem zijn.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat zowel verdachte als aangever op enig moment tijdens hun worsteling in het water terecht zijn gekomen. Uit de verklaringen in het dossier kan niet eenduidig en met zekerheid worden opgemaakt dat verdachte aangever met opzet in het water heeft gegooid en vervolgens aangever onder water heeft geduwd dan wel gehouden. Voorts is ook niet duidelijk geworden of verdachte al dan niet geholpen heeft om aangever uit het water te helpen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van onder het 2 primair ten laste gelegde
Op 7 november 2011 heeft (slachtoffer 2) aangifte gedaan en verklaarde hiertoe onder meer het volgende:
“(…) Ik doe aangifte van eenvoudige mishandeling en bedreiging, welke op 31 oktober 2011 heeft plaatsgevonden in de jeugdinstelling te Lelystad waar ik als groepsleider werkzaam ben. (…) Ineens had (verdachte) een voorwerp te pakken, waarmee hij kennelijk opzettelijk en met kracht, op ons in begon te slaan. Ik zag namelijk dat (verdachte) zijn rechterarm ophief en met het voorwerp op mij insloeg. In ieder geval heeft hij mij eenmaal op het hoofd kunnen slaan. Ongeveer 8 centimeter boven mijn linkeroor, ontstond daardoor een barstwondje in de huid. Door de klap voelde ik onmiddellijk pijn en het wondje bloedde. (…) Na later bleek het een dubbelgevouwen gordijnroede(…)”
Op 22 maart 2012 heeft verdachte ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Het klopt dat ik (slachtoffer 2), op 31 oktober 2011 in de jeugdgevangenis, met de roede heb geslagen.(…)”
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een ijzeren staaf van circa 75cm lang met kracht te slaan tegen het hoofd van aangever, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd-hals gebied vitale delen bevinden (ogen, slagaders, de slapen), waarvan het er krachtig op inslaan een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept.
De voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zware verwonding(en) aan aangever dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, zwaar lichamelijk letsel bij aangever, bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling zoals onder 2 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van onder het 3 ten laste gelegde
Op 22 oktober 2011 heeft (politieambtenaar) namens de regiopolitie IJsselland aangifte gedaan en verklaarde onder meer het volgende:
“(…) Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. (…) Op woensdag 19 oktober 2011 zat de (verdachte), geboren (geboortejaar), in cel 17 van het politiebureau aan (adres). Vanaf 15:00 uur tot ongeveer 16:30 uur heeft de (verdachte) onophoudelijk tegen de binnenkant van de separatiecel 17 aangetrapt waardoor uiteindelijk de langwerpige klep aan de buitenkant van de celdeur afbrak.(…)”
Op 22 maart 2012 heeft verdachte ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Het klopt dat ik, op 19 oktober 2011 op het politiebureau te (plaats)_, tegen de celdeur heb getrapt.(…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling zoals onder 3 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van onder het 4 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bromfiets op 10 september 2011 heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zoals onder 4 primair ten laste is gelegd.
Op 10 september 2011 kregen verbalisanten via de meldkamer de melding dat een persoon op een snorscooter op de A50 zou rijden en staande was gehouden door overige weggebruikers. Via de meldkamer is geïnformeerd naar de personalia op het kenteken van de bromscooter. Deze stond op naam van (benadeelde 1) geregistreerd en na telefonisch contact deelde deze mee dat zijn bromscooter was weggenomen.
Op 22 maart 2012 heeft verdachte ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…)Ik heb de brommer op 10 september 2011 gekocht voor € 150,- van ene (fonetische naam) Hij wilde er in eerste instantie € 400,- voor hebben, maar zoveel geld heb ik niet. (…) Ik denk niet dat iedereen hier scooters op straat koopt. In Somalië doen we dat wel, maar daar heb je niet zulke winkels als hier.(…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de bromfiets zoals onder 4 subsidiair ten laste is gelegd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 subsidiair
hij op 17 oktober 2011 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer 1) krachtig tegen het hoofd heeft getrapt en vervolgens meermalen met gebalde vuisten tegen het gezicht heeft geslagen en vervolgens krachtig meermalen met een metalen luchtdrukwapen op het hoofd heeft geslagen en vervolgens zijn, verdachtes, arm om de nek van die (slachtoffer 1) heeft geklemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 primair
hij op 31 oktober 2011 te Lelystad in een Justitiële Jeugdinrichting, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, genaamd (slachtoffer 2), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde (slachtoffer 2) krachtig met een metalen voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 19 oktober 2011 te Deventer in het bureau van politie, gelegen aan de (straat), opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, toebehorende aan Regiopolitie IJsselland, heeft beschadigd.
4.
hij op 10 september 2011in de gemeente Deventer, een bromfiets (merk Peugeot, type Ludix, v.v.k. (kenteken)) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1. Subsidiair.
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Primair.
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Subsidiair.
Opzetheling, strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte een beroep gedaan op noodweer met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging. Aangever heeft verdachte een klap gegeven waarop verdachte heeft gereageerd. Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op haar requisitoir vindt de officier van justitie dat er geen sprake is van een noodweersituatie.
Het standpunt van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat het door verdachte toegepaste geweld was geboden ter noodzakelijke verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd oplegging van een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd toewijzing van de vorderingen benadeelde partijen (slachtoffer 1) en de regiopolitie IJsselland van een bedrag groot respectievelijk € 2.787,52 en € 351,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd bij oplegging van een straf deze gelijk te houden aan de duur van de voorlopige hechtenis. Bovendien is verdachte minderjarig en first offender. Daarnaast blijkt uit de rapportages dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en uit een andere cultuur komt. De raadsvrouw wijst op de beschikking tot uithuisplaatsing, mocht de rechtbank niet willen besluiten tot het vrijlaten van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1) moet worden afgewezen subsidiair niet ontvankelijk worden verklaard gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij. Voorts is de vordering niet van dergelijk eenvoudige aard dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding.
De vordering van de benadeelde partij regiopolitie IJsselland moet worden afgewezen omdat de bijgevoegde factuur niet specifiek genoeg is met betrekking tot de kosten van de reparatie van de betreffende celdeur. Voorts blijkt niet dat de (indiener) bevoegd is tot het indienen van de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het pro justitia rapport d.d. 23 december 2011en het aanvullend rapport d.d. 30 januari 2012 van mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater;
- het pro justitie rapport d.d. 2 januari 2012 en het aanvullend rapport d.d. 12 maart 2012 van drs. mw.D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 november 2011 en haar brief d.d. 15 maart 2012;
- het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 27 januari 2012.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit de psychologische en psychiatrische onderzoeksrapporten komt verdachte naar voren als een onthechte, in alle opzichten (didactisch, sociaal, emotioneel) verwaarloosde adolescent die als minderjarige asielzoeker in Nederland is beland en zich hier gaandeweg is gaan onttrekken aan leiding en gedragsproblemen is gaan vertonen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, in de zin van een hechtingsstoornis. Tevens is er sprake van een gedragsstoornis en een zeer zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte heeft vanuit zijn zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling een egocentrische manier van denken, een sterke neiging vijandige of agressieve bedoelingen bij anderen waar te nemen en een zeer beperkt inlevingsvermogen. Verdachte lijkt niet in staat te zijn eigen gedrag in te schatten en de consequenties en het ontoelaatbare van zijn handelen te overzien. Verdachte beschouwt een en ander niet als verkeerd en toont ook geen enkele vorm van empathie met het slachtoffer. Verdachte is krenkbaar en wordt snel overprikkeld, overspoeld en overvraagd. Daarbij is zijn geweten gebrekkig bijsturend en heeft verdachte een gebrekkige verinnerlijking van normen en waarden. Op grond van de overwegingen kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt. Het risico op herhaling moet als groot worden ingeschat.
De rapporteurs adviseerden - na alleen kennis te hebben genomen van het onder 1 ten laste gelegde - in eerste instantie tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Na het opstellen van deze rapportages hebben zij kennis genomen van de stukken betrekking hebbende op de andere drie ten laste gelegde feiten en hebben zij hun adviezen aangepast, met dien verstande dat thans het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd. De psychiater is van mening dat dergelijk agressief gedrag van verdachte binnen het civielrechtelijk kader van een gesloten jeugdzorginstelling niet hanteerbaar zal zijn, omdat de veiligheid voor zijn omgeving niet afdoende gewaarborgd kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de gedragsdeskundigen niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en eenduidig wijzen op een noodzakelijke keuze voor de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater op de door hen genoemde gronden over en maakt hun oordeel tot het hare. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen aan verdachte van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdi¬gen eist en voorts dat bedoelde maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikke¬ling van verdachte.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij (slachtoffer 1) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.787,52 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer 1) als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 712,52 (€ 500 immateriële en € 212,52 materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal daarom deels - tot het bedrag van € 712,52 - worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij regiopolitie IJsselland heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 351,50 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij regiopolitie als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is evenwel met de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De hoogte van de schade is niet genoegzaam komen vast te staan. De ter adstructie van de schade bij de vordering gevoegde factuur vermeldt een totaalbedrag voor de reparatie van twee celdeuren, waarbij niet is gespecificeerd welke schade en tot welk bedrag is toe te rekenen aan de reparatie van de door verdachte vernielde deur. De benadeelde partij is derhalve niet ontvankelijk in zijn vordering.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust, naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 27, 36f, 57, 77a, 77g, 77h, 77s van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 primair en 4 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Benadeelde partijen
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 1), wonende te (plaats)_, van een bedrag van € 712,52 (zegge: zevenhonderdentwaalf euro en tweeënvijftig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat een bedrag van
€ 712,52, ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 1) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij regiopolitie IJsselland, gevestigd te Deventer, niet ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. S.M. Milani en H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2012.