ECLI:NL:RBZLY:2012:BW3231

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-663590-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïneverkoop

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 april 2012, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen en afleveren van cocaïne aan meerdere personen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 december 2011. De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende getuigen in overweging genomen, die bevestigden dat zij drugs van de verdachte hebben gekocht. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft op basis van de verzamelde bewijsmiddelen geoordeeld dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat een lichtere straf niet passend zou zijn, gezien de impact van cocaïne op de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte heeft erkend problemen te hebben met cocaïnegebruik, maar heeft geweigerd mee te werken aan een klinische behandeling. De rechtbank heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 180,00 verbeurd verklaard, omdat dit door de verdachte is verkregen via de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/663590-11(P)
Uitspraak: 5 april 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(VERDACHTE),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (woonadres),
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G. Dankers.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk heeft vervoerd/verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (benadeelde 1) en/of (benadeelde 2) en/of (benadeelde 3) en/of (benadeelde 4) en/of (benadeelde 5) en/of één of meer andere personen, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 6 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft veroordeling van verdachte gevorderd wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat enkel het verstrekken van drugs aan (benadeelde 1) en (benadeelde 2) in de periode van september 2011 tot en met november 2011 bewezen kan worden verklaard en verdachte voor het overige dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de overige ten laste gelegde afnemers is er naar de mening van de raadsman onvoldoende overtuigend bewijs nu de getuigen niet betrouwbaar zijn. De getuigen, drugsgebruikers, zijn als waren zij verdachten op het politiebureau gehoord. Zij hebben maar één doel voor ogen gehad, en dat is zo snel mogelijk het politiebureau verlaten. Het is voorstelbaar dat zij hebben verklaard wat de verbalisant graag wilde horen, om zo snel weg te kunnen. De getuigen hebben ongeloofwaardig verklaard. De raadsman merkt op dat uit het observatieverslag blijkt dat slechts zes keer iemand de woning van verdachte heeft betreden, wat voor een drugsdealer heel weinig zou zijn in een periode van een maand.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 6 december 2011 is (benadeelde 1) als verdachte aangehouden ter zake overtreding van de Opiumwet nadat het vermoeden was ontstaan dat hij drugs had gekocht van verdachte. (benadeelde 1) heeft op 6 december 2011 hiertoe een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)
V = Bij wie koop je je cocaïne?
A = Bij (verdachte), een Antilliaanse man die woont in de buurt van de (winkel). (…)
V = Hoe lang koopt je al van (verdachte)?
A = Al een tijdje, ik denk sinds zomer 2011. Ik denk iets eerder sinds mei 2011. (…)
V = Heb je ook nog andere kopers bij (verdachte) gezien?
A = Ja ik zie wel eens anderen. (…) Hij verkoopt maar aan 1 koper tegelijk. De andere koper moet dan wachten in de gang.
V = Hoe ziet (verdachte) er uit?
A = (omschrijving verdachte). (…)”
Op 6 december 2011 (benadeelde 2) als verdachte aangehouden ter zake overtreding van de Opiumwet nadat het vermoeden was ontstaan dat zij drugs had gekocht van verdachte. (benadeelde 2) heeft op 6 december 2011 een verklaring afgelegd. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)
V: Hoe kom je aan die drugs?
A: Via een dealer.
V: meerdere dealers?
A: Nee, deze ene, (dealer 2) gaat altijd naar binnen en haalt het. Het is een donkere jongen die (dealer1) wordt genoemd. Hij is een donkere jongen met rasta haar. (…)
A: Wanneer ben je voor het laatst bij (dealer 1) geweest?
V: Net, voordat ze ons, mij en (dealer 2), hebben opgepakt. (…)
A: Hoe vaak en sinds wanneer kopen jullie bij (dealer 1)?
A: Dat is een goeie, een beste tijd al. Ik denk een jaar. We gebruiken nog niet zo lang. Ik weet het niet precies. We kopen ongeveer 1 of 2 keer in de week bij (dealer 1). (…)”
Op 8 december 2011 heeft (benadeelde 3) een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik werd gebeld door een Antilliaan die “(dealer 1)” genoemd wordt. Ik wilde van hem voor 50 euro cocaïne kopen. Voor dit geld krijg ik van hem bolletje coke. (…)
V: wij tonen je nu een politiefoto met hierop een donkere man met zwart haar. Ken je deze man?
A: Ja dat is (dealer 1) waarover ik zojuist met u sprak en waar ik mijn coke koop. (…)
Ik denk dat ik sinds de laatste anderhalf jaar regelmatig coke bij hem koop.(…)”
Op 12 december 2011 heeft (benadeelde 4) een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ken (verdachte). (…) Ik doe wel eens boodschappen voor hem. Ik krijg dan wel eens een bolletje van hem. Ik heb af en toe wel eens wat gekocht. (…)
V = Hoe lang krijg/koop je cocaïne van hem?
A = Ik denk zes maanden. (…)”
Op 11 december 2011 heeft (benadeelde 5) een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard.
“(…)
V = Bij wie bestel dan wel koop je cocaïne?
A = Ik noem hem altijd (dealer 1). (omschrijving) Hij woont in (woonplaats). (…)
De foto die u mij toont is de man die ik in mijn verklaring (dealer 1) noem. Bij hem heb ik cocaïne gekocht. Ik noem hem ook wel eens (dealer 1). (…)
Medio juni van dit jaar heb ik voor het eerst van hem gekocht. (…)”
Gelet op het gegeven dat meerdere getuigen verklaard hebben dat zij meermalen drugs gekocht hebben van verdachte over een periode gelegen van begin 2011 tot en met zijn aanhouding, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, namelijk dat er sprake is geweest van drugsdealen door verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
- Het proces-verbaal relaas van verbalisant d.d. 3 januari 2012;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 maart 2012 .
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan (benadeelde 1) en (benadeelde 3) en (benadeelde 4) en (benadeelde 5), een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 6 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voorts heeft zij gevorderd verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 180,00 aangezien verdachte dit door het onder 1 ten laste gelegde feit heeft verkregen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een gevangenisstraf bepleit die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis met eventueel een fors deel voorwaardelijk. Het inbeslaggenomen geldbedrag dient aan verdachte worden teruggegeven gelet op de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de randcriminaliteit en het overlastgevende gedrag waaraan verslaafden zich veelal schuldig maken. De handel in deze verdovende middelen houdt dit gedrag mede in stand en vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Wel zal de rechtbank ten voordele van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat naar haar oordeel is gebleken van een kortere periode van dealen dan in de tenlastelegging is opgenomen. Uit de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank gebleken dat verdachte vanaf circa mei 2011 tot aan december 2011 drugs heeft verkocht, aldus een periode van circa 6 maanden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 februari 2012;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 30 januari 2012 uitgebracht door Verslavingszorg Noord Nederland.
Mede gelet op het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf niet meer aan de orde is. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zijn problemen met cocaïnegebruik erkent en dat hij daarvoor een ambulante behandeling zou willen ondergaan. Gelet op de ernst van de afhankelijkheidsproblematiek (jarenlang vrijwel dagelijks gebruik van cocaïne en cannabis), de beperkte motivatie en houding van verdachte en het verloop van eerdere reclasseringstoezichten, schat de reclassering in dat een ambulante behandeling, zelfs onder justitiële voorwaarden, te vrijblijvend zal zijn. Zij adviseert dan ook een klinische behandeling, maar verdachte wil hier niet aan meewerken.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 180,00 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp dient te worden verbeurdverklaard, omdat deze aan verdachte toebehoren en de rechtbank van oordeel is dat verdachte deze door middel van het onder 1 bewezen verklaarde feit verkregen heeft.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Beslag
De rechtbank verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 180,00.
Aldus gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2012.