ECLI:NL:RBZLY:2012:BW3201

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.996564-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding in vuurwerkdelicten wegens onduidelijke tenlastelegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 maart 2012, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk in bezit hebben en/of verhandelen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. De tenlastelegging omvatte twee periodes waarin de verdachte zou hebben gehandeld, maar de rechtbank constateerde dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging te vaag was, omdat deze niet specifiek vermeldde welke soorten en hoeveelheden vuurwerk het betrof. Dit gebrek aan duidelijkheid maakte het voor de verdachte onmogelijk om zich adequaat te verdedigen.

De verdediging voerde aan dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat de omschrijving van de feiten onvoldoende was. De officier van justitie daarentegen stelde dat de dagvaarding in samenhang met het dossier moest worden gelezen en dat het niet noodzakelijk was om het vuurwerk specifiek te benoemen. De rechtbank oordeelde echter dat de tenlastelegging niet aan de vereisten voldeed, omdat de verdachte niet kon begrijpen welke concrete gedragingen hem werden verweten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de dagvaarding nietig, omdat deze niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid en begrijpelijkheid. Dit vonnis benadrukt het belang van een duidelijke en specifieke tenlastelegging in strafzaken, zodat verdachten in staat zijn zich adequaat te verdedigen tegen de beschuldigingen die tegen hen zijn ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht – Meervoudige Economische Strafkamer
Parketnummer : 07.996564-11 (P)
Uitspraak : 6 maart 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. W.H. Frank.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2011 t/m 6 december 2011, in de gemeente Hardenberg en/of (elders) in Nederland, al dan niet opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld;
2.
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 t/m 23 december 2010, in de gemeente Enschede en/of Wierden en/of (elders) in Nederland, al dan niet opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld.
VOORVRAGEN
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering hieraan stelt en dat de dagvaarding om die reden nietig dient te worden verklaard. Volgens de raadsvrouw is op basis van de dagvaarding niet duidelijk van welke feiten haar cliënt wordt verdacht, nu in de tenlastelegging niet is beschreven welke soort en hoeveelheid vuurwerk het betreft. De dossiers bevatten informatie met betrekking tot verschillende partijen vuurwerk en het is volgens de raadsvrouw onduidelijk welke partijen vuurwerk onder de aan haar cliënt ten laste gelegde feiten vallen. De raadsvrouw heeft betoogd dat het op basis van de tenlastelegging onduidelijk is tegen welke feitelijkheden haar cliënt zich moet verdedigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het door de raadsvrouw gevoerde preliminaire verweer op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen. Sinds het Vuurwerkbesluit op 4 juli 2010 ingrijpend is gewijzigd is het volgens de officier van justitie niet langer noodzakelijk om in de tenlastelegging de term professioneel vuurwerk te specificeren door het aangetroffen vuurwerk te benoemen. Daarbij komt dat een tenlastelegging volgens de officier van justitie niet op zichzelf staat. Deze moet in samenhang worden gelezen met het bijbehorende dossier, waarin de feiten en de periode die het betreft zijn terug te vinden.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Uit de jurisprudentie blijkt dat bij de uitleg van deze bepaling voortdurend in het oog moet worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De eis van “opgave van het feit” wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk. Een van de factoren die een rol speelt bij het begrip “duidelijk en begrijpelijk” is de vraag of er bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen verdachte worden verweten.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige tenlastelegging voor elk van de betreffende feiten voor wat betreft de aanduiding in tijd volstaat met de vermelding van een meer algemeen omschreven periode en voorts dat een omschrijving van het vuurwerk met een onderverdeling daarvan naar categorie en het gewicht per categorie ontbreekt. De rechtbank acht in dit geval met name een ernstig gebrek dat in de tenlastelegging niet is omschreven hoeveel kilo vuurwerk van welke categorie het betreft mede omdat de richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten sinds de wijziging van het Vuurwerkbesluit uitgaat van gewicht per categorie. Dit klemt te meer nu de onderzoeksdossiers meerdere verdachten betreffen, meerdere incidenten en pleegplaatsen bevatten en verschillend vuurwerk beschrijven. Bij de in de tenlastelegging in meer algemene termen verwoorde beschuldiging levert bestudering van de dossiers niet zonder meer duidelijkheid op waarin de concrete verdenking bestaat.
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat het verweer van verdachte dat het hem op basis van de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is van welke concrete gedragingen hij wordt verdacht, doel treft. De dagvaarding voldoet daarmee niet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt. De rechtbank zal de dagvaarding dan ook nietig verklaren.
BESLISSING
De rechtbank verklaart de dagvaarding nietig.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2012.