RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.652018-11 (P)
Uitspraak: 23 februari 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 9 februari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Broeksema, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G. Dankers.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 10 september 2011 te Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (benadeelde) van het leven te beroven, met dat opzet die (benadeelde) met de hals (van een stuk geslagen) bierfles, althans met glas, in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 10 september 2011 te Kampen aan een persoon genaamd (benadeelde), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk met de hals (van een stuk geslagen) bierfles, althans glas, in/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die (benadeelde) te steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 10 september 2011 te Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (benadeelde), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (benadeelde) met de hals (van een stuk geslagen) bierfles, althans met glas, in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 10 september 2011 te Kampen (benadeelde) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (stukje) van een bierfles, althans glas, opgepakt en/of in haar handen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Hou je mond anders duw ik dat ding in je strot" en/of "Zal ik je hiermee steken" en/of "Die gooi ik naar je kop toe", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. Verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd, omdat voorwaardelijk opzet ontbreekt nu uit de stukken niet blijkt dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever zou overlijden als gevolg van de actie van verdachte. Het is immers onduidelijk hoe diep de wond was en of, als deze wond een stuk lager was ontstaan, de halsslagader geraakt zou zijn.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemde feiten ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging doodslag, bepleit dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet omdat zijn cliënte nooit de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (aangever) (benadeelde) ten gevolge van haar handelen zou kunnen komen te overlijden. Zijn cliënte heeft niet op de slagader gericht. Volgens de raadsman is het uitgesloten dat door een wond in het gezicht zoals door zijn cliënte is veroorzaakt, er een kans op overlijden ontstaat. De raadsman heeft betoogd dat het niet intreden van de dood niet het gevolg is van het feit dat zijn cliënte toevallig, buiten haar wil om, de slagader niet raakte, maar van het feit dat ze daar niet gestoken heeft.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit, bedreiging, heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman kan er alleen sprake zijn van bedreiging als bij het slachtoffer van de bedreiging een redelijke vrees is ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Volgens de raadsman was daarvan geen sprake. De opmerkingen van zijn cliënte maakten aangever immers niet bang.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Feit 1
Aangever heeft verklaard dat hij op 10 september 2011 met een aantal personen, waaronder verdachte, in/bij het tunneltje bij het Pieter Zandt College te Kampen was. Volgens aangever liep hij naar verdachte toe nadat zij hem had uitgescholden. Aangever zag vervolgens dat verdachte een fles naar hem gooide, welke fles tegen de muur kapot spatte. Toen aangever daarop naar verdachte toeliep, zag en voelde hij dat verdachte zijn gezicht raakte met glas .
Verdachte heeft verklaard dat zij het kapotte bierflesje al eerder had zien liggen en dat zij het heeft opgezocht en opgeraapt. Volgens verdachte heeft zij vervolgens tegen aangever gezegd dat hij zijn mond moest houden en dat zij anders dat ding in zijn strot zou duwen. Aangever bleef volgens verdachte toen doorgaan en zei “kom maar op, dat durf je toch niet”. Verdachte heeft verklaard dat zij toen naar aangever is toegelopen met het kapotte bierflesje in haar hand. Toen ze vlak voor hem stond heeft ze rechtuit gestoken en hem in zijn gezicht geraakt . Ter terechtzitting heeft zij verklaard niet gericht te hebben gestoken, maar zo boos te zijn geweest dat zij heeft gestoken zonder te kijken.
Getuige (getuige 1) heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de hals van het flesje pakte, deze op keelhoogte van aangever hield en dat ze met dat flesje in de richting van aangever ging. Hij zag dat verdachte met de hals van het flesje in de linkerwang van aangever (benadeelde) stak .
Getuige (getuige 2) heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de hals van het bierflesje van de grond raapte en dat ze boos in de richting van aangever liep met de hals van het flesje in haar rechterhand. Hij zag dat verdachte direct naar (benadeelde) toe liep en hem in zijn gezicht stak met de hals van het bierflesje .
Getuige (getuige 3) heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangever met de gebroken flessenhals in zijn gezicht stak. Hij zag dat verdachte met haar rechterarm een zwaaiende beweging richting het gezicht van aangever (benadeelde) maakte .
De afgebroken flessenhals waarmee verdachte heeft gestoken had aan de afbreekzijde puntvormige glasdelen .
Als gevolg van de steek met de gebroken flessenhals had aangever een bloedende wond van circa 6 centimeter lang in zijn gezicht, welke wond gehecht diende te worden. Volgens de forensisch arts zal de gehechte wond in het gezicht van aangever een blijvend litteken achterlaten .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een gebroken flessenhals, zonder te kijken, recht voor uit te steken in de richting van het hoofd-halsgebied van aangever, in samenhang met de door verdachte geuite bedreiging de flessenhals in de strot van aangever te zullen duwen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aangever in de hals zou raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat glas een scherp en gevaarlijk materiaal is en dat zich in de hals vitale delen, de slagaders, bevinden, en dat krachtige insnijding daarvan een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept.
De rechtbank overweegt dat het niet aan verdachtes handelen toe te schrijven is dat de flessenhals in het gezicht van aangever terecht is gekomen en niet in zijn hals. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard in een waas te hebben gestoken, zonder te kijken..
De voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan aangever dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van aangever, heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat zij het bovenste stukje van het bierflesje heeft opgeraapt en tegen aangever heeft gezegd dat hij zijn mond moest houden en dat zij anders dat ding in zijn strot zou duwen .
(getuige 4) heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte op het moment dat zij het bierflesje oppakte zoiets zei van “die gooi ik naar je kop toe”. (getuige 4) heeft tevens verklaard dat verdachte, nadat ze de hals van het bierflesje had opgepakt, zei; “zal ik je hier mee steken” of zoiets .
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake was van bedreiging omdat aangever zich niet daadwerkelijk bedreigd voelde. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor bewezenverklaring van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Anders dan de raadsman heeft betoogd is volgens de Hoge Raad niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt.
In het onderhavige geval heeft verdachte in een opgelopen ruzie gedreigd een gebroken flessenhals in de strot van aangever te duwen terwijl zij op korte afstand van verdachte stond en in haar hand de betreffende flessenhals vasthield en toonde. De rechtbank is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat er een redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de gebroken flessenhals inderdaad zou gebruiken om aangever te steken. Dat aangever deze bedreiging niet serieus nam, zodat er bij aangever geen werkelijke vrees is opgewekt, doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde, zoals omschreven in na te noemen bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
zij op 10 september 2011 te Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (benadeelde) van het leven te beroven, met dat opzet die (benadeelde) met de hals van een stuk geslagen bierfles, in/tegen het gezicht, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 10 september 2011 te Kampen (benadeelde) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stukje van een bierfles, opgepakt en daarbij dreigend de woorden toegevoegd : "Hou je mond anders duw ik dat ding in je strot" en/of "Zal ik je hiermee steken" en/of "Die gooi ik naar je kop toe", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1.
Poging doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een werkstraf van 120 uren met aftrek van voorarrest;
- 1 maand jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringscontact, ook als dat inhoudt de lange variant van Tools4you en de maatregel Hulp en Steun en een proeftijd van twee jaren.
Met betrekking tot de benadeelde partij heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd de vordering van de benadeelde partij (benadeelde) tot een bedrag van € 800,-- toe te wijzen voor de geleden materiële en immateriële schade. De officier van justitie heeft betoogd dat de reiskosten gemaakt door de ouders van (benadeelde) niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu zij niet als slachtoffers zijn aan te merken..
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank rekening dient te houden met het feit dat aangever ook een grote rol heeft gespeeld in het conflict, alsmede dat zijn cliënte first offender is, zij een goede dag-invulling heeft, zij zich heeft gehouden aan de voorwaarden van de schorsing van haar bewaring en zij veel spijt heeft van haar daad. Volgens het rapport van de Jeugdreclassering gaat het goed met zijn cliënte en heeft zij verantwoordelijkheid genomen voor haar daden. Zij heeft het slachtoffer niet alleen per brief haar spijt betuigd, maar heeft dit ook (nogmaals) in persoon gedaan. Volgens de raadsman kan zijn cliënte zich vinden in het strafadvies van de Jeugdreclassering. De raadsman heeft betoogd dat de 35 uren die de training Tools4U beslaat van het aantal door de officier van justitie geëiste uren werkstraf moeten worden afgetrokken.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij (benadeelde) niet betwist. Hij heeft verklaard dat zijn cliënte bereid is het gehele bedrag per direct te voldoen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft op 10 september 2011 na aangever te hebben bedreigd met een gebroken flessenhals in de richting van aangever gestoken en aangever hierbij in het gezicht geraakt. Verdachte heeft door haar gedragingen welbewust een levensbedreigend gevaar voor aangever in het leven geroepen. Verdachtes gewelddadige gedrag betekent een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van aangever, nu hij niet alleen geconfronteerd werd met een levensbedreigende aanval, maar hij ook een litteken in zijn gezicht aan het voorval overhoudt en daardoor de rest van zijn leven nog dagelijks met het voorval zal worden geconfronteerd. De rechtbank weegt dit alles ten nadele van verdachte mee in de strafmaat.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft in strafverminderende zin voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte zowel schriftelijk als mondeling spijt heeft betuigd aan het slachtoffer, alsook met haar jeugdige leeftijd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een verdachte betreffende psychologisch onderzoek van H.R.J. ter Borg, GZ-psycholoog, opgemaakt op 28 november 2011.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat bij verdachte sprake is van externaliserende gedragsproblematiek, waaronder incidenteel impulsregulatie problemen, naast oppositioneel-opstandige uitingen, die zich in diagnostische zin laten omschrijven als ‘versterkte faseproblematiek’. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht. Volgens dit onderzoek kan de kans op herhaling worden verminderd door behandeling. Een ambulante aanpak gericht op emotieregulatieproblematiek en delictbeheersing zou voor verdachte passend zijn. Dit zou kunnen door aanmelding voor een Tools4U training. Tevens wordt een voorwaardelijke straf geadviseerd zodat verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde een soort vertrouwenspersoon krijgt die haar ondersteunt en bij wie ze met problemen terecht kan.
De Jeugdreclassering heeft op 8 februari 2012 een Adviesrapportage Jeugdreclassering uitgebracht waarin een taakstraf, die ten dele uitgevoerd dient te worden in de vorm van de leerstraf Tools4U, lange variant, alsmede een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun voor de duur van één jaar geadviseerd worden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank op 8 februari 2012 bericht dit advies van de Jeugdreclassering te ondersteunen.
De bewezen verklaarde poging doodslag is een ernstig strafbaar feit en rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat verdachte minderjarig is en dat er strafverminderende omstandigheden zijn, zoals hiervoor uiteengezet, en zal om die reden volstaan met het opleggen van een taakstraf, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank is hiervoor tot een andere kwalificatie gekomen dan de officier van justitie. Zij ziet hierin echter geen reden om boven de eis van de officier van justitie uit te gaan. De rechtbank zal echter wel, op verzoek van de Jeugdreclassering, de leerstraf Tools4U opleggen als hoofdstraf en niet als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf in de vorm van de training Tools4U passend en geboden. Hierbij acht de rechtbank voorts een voorwaardelijke straf noodzakelijk. Op die manier heeft verdachte een stok achter de deur, die haar ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het advies van GZ-psycholoog Ter Borg, voornoemd, en de adviesrapportage Jeugdreclassering d.d. 8 februari 2012, zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun opleggen, zodat verdachte hierbij begeleiding kan worden geboden.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
Aangezien de hoogte van de schade, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, door verdachte niet is betwist, is deze genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 918,93, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 918,93 ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde).
TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 36f, 57, 77a, 77h, 77i, 77m, 77n. 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 90 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 45 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de leerstraf Tools4U gedurende 35 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 17 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand.
De jeugddetentie zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering, ook als dat inhoudt de maatregel Hulp & Steun, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De rechtbank draagt deze instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde), wonende te (woonplaats), van een bedrag van € 918,93 (zegge: negenhonderdachttien euro en drieënnegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 september 2011, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 918,93, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. L.J.C. Hangx en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2012.