vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 189456 / HL ZA 11-926
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. F.W.G. Ambagtsheer te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Fellinger te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rochdale en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juni 2009 voor de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton;
- de akte overlegging productie, tevens wijziging van eis van Rochdale;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in (voorwaardelijke) reconventie;
- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie;
- de akte vermeerdering van eis van Rochdale;
- de antwoordakte van [gedaagde];
- de akte uitlating van Rochdale;
- het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, van 31 augustus 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. [gedaagde] is in 1984 in dienst getreden van de Beheersstichting Patrimonium (hierna: Patrimonium), een samenwerkingsverband van een aantal woningbouwcorporaties, in de functie van adjunct-directeur.
2.2. Per 1 januari 2004 is Patrimonium gefuseerd met Rochdale, (eveneens) een woningcorporatie. De gefuseerde stichtingen zijn verder gegaan onder de naam Rochdale.
2.3. [gedaagde] is op 16 februari 2004 door de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) benoemd tot voorzitter van de Raad van Bestuur (hierna: RvB) van de gefuseerde stichtingen. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 13.775,97 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en emolumenten.
2.4. De RvC is volgens de statuten van Rochdale bij uitsluiting bevoegd de beloningen van de leden van de RvB vast te stellen. Voor de voorbereiding van die vaststelling was door de RvC uit haar midden een remuneratiecommissie ingesteld, bestaande uit de heren [A] (toenmalig voorzitter van de RvC) en [B] (toenmalig lid van de RvC).
2.5. In het najaar van 2008 verschenen in een landelijk dagblad (de Telegraaf) diverse publicaties over onregelmatige gedragingen van [gedaagde]. Op 24 oktober 2008 is daarover door de RvC gesproken met [gedaagde]. Omdat [gedaagde] in de visie van de RvC niet afdoende kon antwoorden op de gerezen vragen over zijn handelen, is hij na afloop van dat gesprek door de RvC met onmiddellijke ingang geschorst.
2.6. De schorsing is door de RvC aan [gedaagde] bevestigd in een brief van
27 oktober 2008.
2.7. Rochdale heeft op 29 oktober 2008 Deloitte Forensic & Dispute Services (hierna: Deloitte) opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar mogelijke onregelmatigheden in het handelen van [gedaagde]. Deloitte heeft op 28 januari 2009 haar eerste rapport uitgebracht: Deelrapport I inzake feitenonderzoek bestuursvoorzitter Rochdale.
2.8. De RvC heeft op 30 januari 2009 met [gedaagde] een aantal zaken uit dat rapport besproken. Na een schorsing van die vergadering heeft de RvC als haar conclusies (onder meer) meegedeeld:
- dat er geen besluitvorming door de RvC is aangetroffen op grond waarvan het vroegpensioen van [gedaagde] is opgehoogd van 75% naar 85%;
- dat aan [gedaagde] prestatiebeloning is uitgekeerd over 2006, 2007 en 2008 zonder dat daaraan een besluit van de RvC ten grondslag lag;
- dat uit het rapport van Deloitte het overall beeld oprees dat [gedaagde] in zijn functie niet het juiste voorbeeld gaf dat in een maatschappelijke organisatie als Rochdale juist van een bestuursvoorzitter mag worden verwacht. Daarbij is onder andere gewezen op het gebruik van de zakelijke creditcard.
2.9. Aansluitend heeft de RvC de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] met onmiddellijke ingang opgezegd en de salarisbetalingen gestaakt.
2.10. [gedaagde] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en in kort geding
aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon. Bij vonnis van 16 maart 2009 heeft de
voorzieningenrechter die vordering afgewezen.
2.11. Op 13 maart 2009 heeft Rochdale aangifte bij de politie gedaan tegen [gedaagde].
2.12. Tegen [gedaagde] is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek ingesteld terzake verschillende strafbare feiten, waaronder verduistering (art. 322 Sr.), het aannemen van giften (art. 328ter, lid 1, Sr.) en het opzettelijk openbaar (laten) maken van een onware balans, winst- en verliesrekening e.d. (art. 336 Sr.). Rochdale heeft (op de voet van artikel 51d Sv.) inzage gekregen in (enkele) stukken uit dat onderzoek.
2.13. Rochdale heeft na daartoe op 28 mei 2009 verkregen verloven conservatoire (derden)beslagen gelegd onder en ten laste van [gedaagde].
2.14. Rochdale heeft bij dagvaarding ter zitting van de kantonrechter te Lelystad gevorderd om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.125.448,00, bij aanvullende akte nader gepreciseerd op een bedrag van € 1.128.148,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2009, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.15. De vordering is gebaseerd op aansprakelijkheid van [gedaagde] voor door Rochdale geleden schade op de voet van het bepaalde in artikel 7:661 BW.
2.16. Bij akte vermeerdering van eis, genomen na dupliek in reconventie (en nadat een eerder bepaald pleidooi geen doorgang had gevonden), heeft Rochdale, onder verwijzing naar een bij die akte gevoegd memorandum van het advocatenkantoor Allen & Overy met bijlagen, haar vordering vermeerderd met een bedrag van € 5.139.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 februari 2011.
2.17. De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 augustus 2011 de verdere behandeling van de vordering die door Rochdale is ingesteld bij akte vermeerdering van eis in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de civiele sector van de rechtbank.
3. Het geschil
3.1. Rochdale vordert bij eisvermeerdering veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.139.435,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Rochdale vordert bij eisvermeerdering € 5.139.435,00 met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
4.1.1. Blijkens het memorandum is [gedaagde] aansprakelijk wegens onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder (art. 2:9 BW). Daarnaast kan de aansprakelijkheid ook worden gegrond op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en/of aansprakelijkheid als werknemer op de voet van artikel 7:661 BW, althans is sprake geweest van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde].
4.1.2. [gedaagde] heeft opzettelijk laakbaar gehandeld door financiële gunsten aan te nemen, waardoor Rochdale is benadeeld. Rochdale voert ter onderbouwing het volgende aan.
4.1.3. Het vastgoedbedrijf Multi Development B.V. (hierna: Multi) heeft op 4 december 2003 door middel van een spoedoverboeking een bedrag van € 188.355,00 overgemaakt naar een door [gedaagde] (en zijn echtgenote) bij een Spaanse bank aangehouden rekeningnummer. Een dag na die overboeking heeft [gedaagde] namens Rochdale het zogenoemde "Bruggebouw" aangekocht van Multi.
4.1.4. Door voormelde overboeking kon Multi niet alleen de koop sluiten, maar verkreeg zij ook een betere verkoopprijs.
4.1.5. Het nadeel van Rochdale kan worden begroot op het door [gedaagde] genoten voordeel, derhalve op een bedrag van € 188.355.00.
4.1.6. Het vastgoedbedrijf Nawon Holding B.V. (hierna: Nawon) heeft in de periode dat [gedaagde] voorzitter van de RvB was, verschillende vastgoedtransacties verricht met Rochdale. Nawon en/of haar directeur hebben in die periode verschillende financiële gunsten verleend aan [gedaagde].
4.1.7. Deze gunsten bestonden uit het verstrekken van verschillende "leningen". Het ging daarbij om geldverstrekkingen zonder zakelijk karakter, waarop door [gedaagde] niet werd afgelost en ook geen rente betaald hoefde te worden. De "leningen", bij elkaar opgeteld een bedrag van € 1.255.000,00, kunnen daarmee als schenkingen worden gekwalificeerd.
4.1.8. Door die gunsten aan [gedaagde] is Rochdale benadeeld. Op 28 november 2006 hebben Nawon en [gedaagde] namelijk een deal gesloten met betrekking tot de levering van 2000 Lelystadse woningen door Rochdale aan Nawon vóór 31 december 2008. Indien de levering niet op tijd zou plaatsvinden zou Nawon een korting van € 3.000.000,00 krijgen op haar rekening-courant lening bij Rochdale. Bij tijdige levering zou de rekening-courant lening met € 3.000.000,00 toenemen. Rochdale bezat de woningen echter niet en heeft, zoals bij het sluiten van de deal ook al zo goed als vast stond, niet tijdig kunnen leveren, waardoor zij voor € 3.000.000,00 is benadeeld.
4.1.9. In totaal bedraagt het nadeel voor Rochdale, aanknopend ook bij het door [gedaagde] genoten voordeel, een bedrag van € 4.255.000,00.
4.1.10. Het sloopbedrijf Deto Beheer (hierna: Deto) en aan haar gelieerde (rechts)personen hebben verschillende transacties verricht met Rochdale in de periode dat [gedaagde] voorzitter was van de RvB.
4.1.11. Door Deto en de daaraan gelieerde rechtspersonen zijn aan [gedaagde] verschillende financiële gunsten verleend in de vorm van leningen waarop door [gedaagde] niet hoefde te worden afgelost en waarover hij ook geen rente hoefde te betalen, en in de vorm van het om niet ter beschikking stellen van auto's.
4.1.12. In totaal gaat het om voordelen voor [gedaagde] tot een bedrag van € 696.080,00. Rochdale heeft hierdoor schade geleden, welke kan worden becijferd op het door [gedaagde] genoten voordeel.
4.2. [gedaagde] voert daartegen aan, dat van onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder dan wel aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW dan wel artikel
7:661 BW geen sprake was. Meer specifiek stelt [gedaagde] het volgende.
4.2.1. Betwist wordt dat de spoedoverboeking van Multi verband houdt met de aankoop van het "Bruggebouw". Van benadeling van Rochdale is dan ook geen sprake.
4.2.2. De aan [gedaagde] verstrekte leningen dienen te worden terugbetaald. De overeenkomst met Nawon van 28 november 2006 was gebaseerd op een plausibel plan, waar Rochdale ook beter van had kunnen worden.
4.2.3. Na het vertrek van [gedaagde] heeft Rochdale die overeenkomst ook verder afgehandeld, in plaats van die te vernietigen zoals voor de hand had gelegen indien [gedaagde] daadwerkelijk onbevoegd zou hebben gehandeld.
4.2.4. Betwist wordt dat Deto gunsten heeft verleend aan [gedaagde] die tot gevolg hebben gehad dat er voor Rochdale ongunstiger transacties tot stand zijn gekomen dan mogelijk was geweest.
4.3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.4. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering, stellende dat die vermeerdering in strijd is met een goede procesorde dan wel misbruik van procesrecht oplevert.
4.5. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vermeerdering niet in strijd is met een goede procesorde, nu [gedaagde] door die vermeerdering niet onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt. Daarbij heeft de kantonrechter mede van belang geacht, dat [gedaagde] in het verdere verloop van de procedure zo nodig nog gelegenheid geboden zal kunnen worden om zijn standpunt met betrekking tot de vermeerderde vordering nader uiteen te zetten.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat partijen inderdaad de gelegenheid moet worden geboden om zich nader over de zeer substantiële vermeerdering van eis uit te laten. Het debat over de vermeerderde vordering is tot nog toe immers beperkt gebleven tot de akte eisvermeerdering van Rochdale en de antwoordakte van [gedaagde].
4.7. Rochdale zal zich bij conclusie kunnen uitlaten over de punten 6-12 van de antwoordakte van [gedaagde]. Voorts zal Rochdale nader mogen toelichten op welke grond zij voor wat betreft haar schade (gedeeltelijk) aanknoopt bij het door [gedaagde] beweerdelijk genoten voordeel en op welke grond zij naast dat gestelde voordeel tevens het door haar geleden nadeel vordert.
4.8. [gedaagde] zal bij conclusie van antwoord op de conclusie van Rochdale mogen reageren.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 30 mei 2012 voor het nemen van een conclusie als in overweging 4.7 vermeld. [gedaagde] zal op deze conclusie bij conclusie van antwoord mogen reageren.
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.