ECLI:NL:RBZLY:2012:BW2297

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/2601 en 2236
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor kantoorgebouw op perceel Hartenaasje 1 te Deventer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hartenaasje BV en het college van burgemeester en wethouders van Deventer over de weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel Hartenaasje 1 te Deventer. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de bouwvergunning, die op 28 juli 2010 was afgegeven, onterecht was. Eiseres, Hartenaasje BV, had op 26 april 2010 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een kantoorgebouw van 65 m2 met vijf verdiepingen en een parkeerterrein van minimaal 400 m2. De gemeente had de aanvraag geweigerd op basis van strijdigheid met het bestemmingsplan, maar de rechtbank concludeerde dat het bouwplan wel degelijk binnen de bestemmingsplanvoorschriften viel.

De rechtbank stelde vast dat de aanduiding 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren' in het bestemmingsplan niet verder was uitgewerkt, wat betekende dat een zelfstandig kantoorgebouw was toegestaan. De rechtbank verwierp het argument van de gemeente dat kantoorgebouwen alleen mochten worden opgericht ten dienste van bedrijven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de verplichting om het volledige bestemmingsplan en de bijbehorende bouwtekeningen te overleggen, wat noodzakelijk was voor een goede beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres met procedurenummer 11/2236 gegrond, vernietigde het besluit van 13 september 2011 en droeg de gemeente op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Het beroep met procedurenummer 11/2601 werd niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummers: Awb 11/2236 en 11/2601
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
Hartenaasje BV,
gevestigd te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder de reguliere bouwvergunning fase 1 ten behoeve van het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel Hartenaasje 1 geweigerd.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 13 september 2011 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 25 oktober 2011 beroep ingesteld, hoewel zij de beslissing op bezwaar op dat moment nog niet stelt te hebben ontvangen.
Op 10 november 2011 heeft verweerder de beslissing op bezwaar aan eiseres toegezonden. Eiseres heeft daartegen op 19 december 2011 zekerheidshalve nogmaals beroep ingesteld.
De beroepen zijn ter zitting van 9 februari 2012 behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.B. Bloem en J. Klein, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.I. Duivenvoorde.
Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar van het perceel Hartenaasje 1 te Deventer. Op 26 april 2010 heeft eiseres een aanvraag bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een kantoorgebouw op dit perceel ingediend. Verweerder heeft eiseres vervolgens laten weten dat het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan, maar dat de mogelijkheid van ontheffingverlening wordt onderzocht. Eiseres stelt dat het bouwplan wel past binnen de planvoorschriften en dat de bouwvergunning wegens tijdsverloop van rechtswege is verleend.
Bij het primaire besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag geweigerd op de grond dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op 7 september 2010 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaarschrift ter advisering voorgelegd aan de Algemene bezwaarschriftencommissie Deventer. Deze commissie heeft op 10 januari 2011 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend.
Verweerder heeft in afwijking van dit advies de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank zal zich eerst uitlaten over enkele formele aspecten.
Op 25 oktober 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is bekend onder procedurenummer 11/2236. Het bestreden besluit is op 13 september 2011 genomen, doch eerst op 10 november 2011 op de voorgeschreven wijze aan eiseres bekend gemaakt. Wel heeft gemachtigde van verweerder eiseres in september telefonisch laten weten dat er een besluit was genomen.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het beroepschrift weliswaar prematuur is ingediend, maar dat niet-ontvankelijk verklaring daarvan achterwege dient te blijven omdat de beslissing op bezwaar ten tijde van het instellen van beroep al wel was genomen.
Ten aanzien van het beroepschrift met procedurenummer 11/2601 overweegt de rechtbank dat dit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien dit beroep is gericht tegen hetzelfde besluit als het eerste beroep. Eiseres heeft derhalve geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling daarvan.
3. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een kantoorgebouw met een oppervlakte van 65 m2. Het gebouw wordt 5 verdiepingen hoog en voorzien van een parkeerterrein van minimaal 400 m2.
4. Het perceel Hartenaasje 1 ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Uiterwaarden 2004” en heeft daarin de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (-B-)” en de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden”.
In artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de grond met de bestemming bedrijfsdoeleinden bestemd is voor Bedrijven, als bedoeld in de categorieën 1 t/m 4 van de bij de voorschriften behorende Staat van inrichtingen, met de daarbij behorende wegen, paden, groen- en parkeervoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid – voor zover van belang - mogen op deze gronden worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen als bedoeld in de categorie 1 t/m 4 van de bij deze voorschriften behorende staat van inrichtingen;
b. niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van handel (geen detailhandel), verkeer, energie- en watervoorziening (incl. laboratoria), bedrijfsgarages, magazijnen, dienstruimten en dergelijke, alsmede kantoren en ontspaningsgebouwen behorende bij een op deze gronden gevestigd bedrijf.
Op gronden met de bestemming “Waterstaatsdoeleinden” mag ingevolge artikel 18, tweede lid, van de planvoorschriften worden gebouwd/gerealiseerd:
a. 1) bouwwerken, geen gebouw zijnde;
2) werken geen gebouw zijnde;
3) normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden;
alle uitsluitende ten behoeve van de bestemming “Waterstaatsdoeleinden”;
b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte.
c. Bouwwerken ten dienste van de ter plaatse geldende bestemming, met dien verstande dat het bepaalde in de op deze ter plaatse geldende bestemming betrekking hebbende artikelen van overeenkomstige toepassing is.
5. Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over het antwoord op de vraag of een kantoorgebouw kan worden aangemerkt als een bedrijfsgebouw. Het geschil spitst zich verder toe op het antwoord op de vraag of artikel 10 van de planvoorschriften zo moet worden uitgelegd dat kantoorgebouwen in alle gevallen zijn toegelaten ook als het om een zelfstandig kantoor gaat, zoals eiseres stelt, of dat kantoorgebouwen alleen zijn toegelaten indien deze ten dienste staan van bedrijven. Verweerder hanteert deze laatste uitleg.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 10 van de planvoorschriften verwijst naar de bij het bestemmingsplan behorende staat van inrichtingen. In de staat van inrichtingen worden de toegelaten categorieën van bedrijven opgesomd en uitgewerkt.
In de lijst komen kantoren in diverse categorieën voor; in de meeste gevallen is de kantoorfunctie echter gekoppeld aan een bepaalde bedrijfstak of activiteit, zoals vervoersbedrijven of openbaar bestuur. De staat van inrichtingen kent evenwel ook de categorie “Overige zakelijke dienstverlening”. Onder dit kopje is opgenomen ‘Overige zakelijke dienstverlening: kantoren’.
Volgens eiseres volgt hieruit dat een zelfstandig kantoorgebouw, zoals zij dat beoogt op te richten, is toegestaan. Ter zitting heeft eiseres overigens desgevraagd verklaard dat op dit moment nog niet bekend is wie het beoogde kantoorgebouw gaat huren, zodat de precieze aard van het gebruik nu nog niet bekend is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op dit punt kan worden gevolgd. Uit het feit dat de aanduiding ‘Overige zakelijke dienstverlening: kantoren’ niet verder is uitgewerkt, moet worden geconcludeerd dat een zelfstandig kantoorgebouw, niet gekoppeld aan een specifieke functie of branche, ter plaatse van deze bestemming is toegelaten. Het betreffende planvoorschrift is zo duidelijk geformuleerd dat de rechtbank, anders dan verweerder betoogt, niet toekomt aan het gestelde in de toelichting.
De stelling van verweerder dat allereerst dient te worden gekeken naar het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, alvorens naar de overige onderdelen van deze bepaling te kijken, vindt geen steun in de formulering van artikel 10 van de planvoorschriften. Dit betoog houdt derhalve geen stand.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan de planvoorschriften. Het bestreden besluit komt derhalve wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
7. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd te bepalen dat de gevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Daarvan kan alleen sprake zijn als het bouwplan past binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, past het bouwplan binnen de op het perceel gelegde bestemming. De rechtbank stelt vast, dat verweerder niet is toegekomen aan een toets aan de overige bepalingen van het bestemmingsplan, onder andere betreffende maatvoering.
De rechtbank is van oordeel dat deze toets door verweerder dient te worden verricht. De rechtbank heeft immers niet de beschikking over het volledige bestemmingsplan noch over een exemplaar van de complete set bouwtekeningen. In de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder op dit punt dienen in te gaan.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten (2 beroepschriften en eenmaal verschijnen ter zitting) toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Ook zal verweerder het door eiseres betaalde griffierecht in deze procedures dienen te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep met procedurenummer 11/2236 gegrond;
-vernietigt het besluit van 13 september 2011;
-draagt verweerder op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
-verklaart het beroep met procedurenummer 11/2601 niet-ontvankelijk;
-bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 604,-- aan eiseres vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1311,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep