ECLI:NL:RBZLY:2012:BW0940

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1/2012 (11/2320 WOB PRM)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 februari 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. [A], die als rechter betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 13 januari 2012 en was gericht tegen mr. [A] in de hoofdzaak met nummer 1/2012 (11/2320 WOB PRM), waarin de verzoeker een beroep had ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Almere. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R.V. Tjon, voerde aan dat mr. [A] eerder een negatieve beoordeling had gegeven van de deskundigheid van Tjon, wat leidde tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid in de onderhavige procedure. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de eerdere negatieve beoordeling van Tjon door mr. [A] en diens weigering om zijn standpunt te herzien, voldoende grond vormden voor de vrees van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat mr. [A] zijn oordeel over Tjon had gewijzigd. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het wrakingsverzoek gegrond verklaard en het verzoek tot wraking toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
zaaknummer 1/2012 (11/2320 WOB PRM)
Beslissing van 14 februari 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: R.V. Tjon te Almere,
tegen
mr. [A], in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 13 januari 2012;
- de brieven van dhr. Tjon van 25 januari 2012, 31 januari 2012, 3 februari 2012 en 6 februari 2012.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- dhr. Tjon;
- mr. [A].
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als rechter in de zaak met nummer 1/2012 (11/2320 WOB PRM) (verder: de hoofdzaak) tussen [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van Almere.
2.2. Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
1. Bij beslissing van 3 mei 2011 heeft de wrakingskamer een verzoek van [verzoeker] tot wraking van mr. [A] toegewezen.
2. Grond voor toewijzing was mede gelegen in de (negatieve) beoordeling door mr. [A] van de deskundigheid van dhr. Tjon en de kwaliteit van zijn bijdragen aan het juridische debat.
3. Bij brief van 5 januari 2012 heeft dhr. Tjon aan mr. [A] verzocht te laten weten of hij ten opzichte van hem (inmiddels) een ander standpunt heeft ingenomen.
4. Middels mr. Hesseling, waarnemend sectorvoorzitter van de sector bestuursrecht, heeft mr. [A] vervolgens laten weten niet aan dit verzoek te voldoen.
5. Gelet op deze reactie moet worden aangenomen dat mr. [A] ten aanzien van dhr. Tjon nog steeds een partijdigheid koestert, zodat in de onderhavige procedure ook sprake is van een gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
2.3. Mr. [A] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2. [verzoeker] heeft in het kader van een procedure op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob) op 14 juni 2010 beroep ingesteld tegen een beschikkingen van het college van burgemeester en wethouders van Almere. In deze beroepsprocedure heeft [verzoeker] - voor zover hier van belang - een wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 3 mei 2011 heeft de rechtbank dat verzoek toegewezen en, voor zover van belang, als volgt overwogen.
"4.4. De rechtbank heeft bij brief van 21 maart 2011 aan Tjon vragen gesteld over zijn juridische scholing. Mr. [A] heeft in zijn schriftelijk verweer van 15 april 2011 onder meer aangegeven dat naar de juridische achtergrond van Tjon is gevraagd, om te kunnen beoordeling of Tjon kan worden aangemerkt als iemand die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Mr. [A] stelt dat op grond van art. 1, eerste lid aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een veroordeling in de kosten als bedoeld in art. 8:75 Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde verleende bijstand.
4.5. De wrakingskamer is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat geïnformeerd wordt naar de juridische achtergrond van Tjon geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. [A] jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert. Weliswaar heeft Tjon gemotiveerd aangegeven dat het standpunt van mr. [A] niet zou corresponderen met de huidige stand van de jurisprudentie (ter zitting is door Tjon verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2009, LJN:BK7221), het uitgaan door een rechter van een (door Tjon gestelde) onjuiste stand van zaken in het recht, levert op zichzelf geen vooringenomenheid op. Tegen een op grond van een onjuiste stand van het recht genomen beslissing, dient het rechtsmiddel van hoger beroep te worden aangewend en niet het rechtsmiddel van wraking.
4.6. Echter, de wijze waarop Tjon over zijn juridische opleiding is bevraagd beschouwd in samenhang met en in het licht van de wijze waarop de rechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek de deskundigheid van Tjon en diens bijdrage aan het juridisch debat beoordeelt (zie r.o. 2.6), kan op zichzelf bij [verzoeker] en Tjon de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat de rechter althans ten aanzien van de vraag of een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan moet worden uitgesproken niet onbevooroordeeld is. "
Na deze beslissing heeft een andere rechter het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de bestreden beslissingen vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft vervolgens een opnieuw beslist. Het beroep dat tegen deze beslissing is ingesteld, betreft de onderhavige hoofdzaak.
3.3. Materieel betreft het derhalve voortzetting van nog steeds hetzelfde geschil, dat voortvloeit uit één en hetzelfde Wob-verzoek. Hoewel het formeel om een nieuwe procedure gaat, is de wrakingskamer van oordeel dat zij, gelet op de formele rechtskracht, heeft uit te gaan van het oordeel dat de wrakingskamer eerder in - materieel - hetzelfde geschil heeft gegeven. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die meebrengen dat aangenomen moet worden dat mr. [A] thans anders oordeelt over dhr. Tjon dan ten tijde van de behandeling van het vorige wrakingsverzoek. Mr. [A] heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij nu geen reden ziet om de juridische kwaliteit van de bijdragen van dhr. Tjon anders te taxeren dan voorheen en daarbij opgemerkt dat wat dhr. Tjon te berde brengt in bestuursrechtelijke procedures "slaat als een tang op een varken". Dat daarmee bij dhr. Tjon de vrees ontstaat dat hetgeen hij aanvoert op voorhand reeds niet serieus genomen zal worden, valt te begrijpen. Daar waar de wrakingskamer bij haar beslissing van 3 mei 2011 de vrees voor vooringenomenheid gegrond achtte, bestaat dan ook geen aanleiding om nu anders te oordelen.
3.4. Dat brengt mee dat het onderhavige wrakingsverzoek gegrond is.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.C. Moorman, A.L. Smit en A.J. Louter in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
de griffier de voorzitter