ECLI:NL:RBZLY:2012:BV9735

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607328-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak met betrekking tot diefstal en geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte op 14 november 2009 aangehouden na een melding van een inbraak in een hotel te Almere. De verdachte werd samen met een medeverdachte aangetroffen en later beschuldigd van diefstal en geweld jegens een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 23 februari 2012 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, aangezien de behandeling van de zaak meer dan 27 maanden in beslag nam, terwijl de redelijke termijn maximaal 24 maanden bedraagt.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het geweld, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij de mishandeling van het slachtoffer. Wel achtte de rechtbank de diefstal wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte samen met anderen een geldbedrag had weggenomen uit het restaurant. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, met inachtneming van het voorarrest, en gelast de teruggave van een in beslag genomen keycard aan de rechthebbende, het hotel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere straffen die aan de verdachte waren opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.607328-09 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 februari 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Kan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Veenstra en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het pand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, een geldbedrag (van ongeveer euro 40,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] en/of [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goederen/geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of (een) valse sleutel(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer] (met kracht)
- tegen het bovenlichaam heeft/hebben geduwd en/of
- met zijn/hun vinger(s) op/tegen de wang heeft/hebben geduwd en/of
- op/tegen de (linker)wang heeft/hebben geslagen.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 14 november 2009 omstreeks 06.15 uur vernemen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een andere politie eenheid een melding krijgt omtrent een inbraak in [hotel] te Almere, waarbij drie onbekende personen waren aangetroffen in de keuken van het hotel. Het signalement betrof drie Marokkaanse mannen van ongeveer 1,70 meter lang die donkere kleding dragen. De mannen zijn vermoedelijk richting het centrum van Almere Stad gerend.
Verbalisanten begeven zich richting het NS station Almere Centrum. Op het fietspad, te weten Spoorbaanpad, zien verbalisanten twee Marokkaanse mannen rennen, waarop beide mannen worden aangehouden. Het betreffen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Later diezelfde dag doet [slachtoffer] aangifte van mishandeling. Op 15 november 2009 doet [aangever] aangifte van diefstal.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [aangever], de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, aangezien het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte ontbrak. Noch bij verdachte, noch bij de medeverdachte is een goed aangetroffen dat toebehoorde aan [restaurant] en/of [aangever]. Daarbij komt dat uit de verklaringen van [aangever] en [getuige] niet afgeleid kan worden hoeveel geld in de kassa aanwezig was en of er daadwerkelijk geld is weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 14 november 2009 drie vermoedelijk Marokkaanse jongens in de keuken van [restaurant] zag staan. Als [slachtoffer] de jongens aanspreekt duwt een van deze jongens haar tegen het bovenlichaam, duwt met zijn vingers tegen haar wang en geeft haar een klap op haar linkerwang. [slachtoffer] heeft verdachte (bij een enkelvoudige spiegelconfrontatie) herkend als zijnde een van de aanwezigen in het [restaurant]. [slachtoffer] heeft tevens medeverdachte [medeverdachte] (eveneens bij een enkelvoudige spiegelconfrontatie) herkend als zijnde de jongen die haar heeft geslagen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte niet degene is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de overige personen waren weggerend op het moment dat zij werd geslagen. Uit de verklaring van [slachtoffer] kan niet worden afgeleid dat verdachte aanwezig was bij het door [medeverdachte] toegepast geweld. Ook uit de overige bewijsmiddelen kan de rechtbank geen omstandigheden afleiden waaruit blijkt dat bij verdachte enige vorm van opzet bestond op het medeplegen van geweld. De rechtbank zal verdachte derhalve van het ten laste gelegde geweld vrijspreken.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in de keuken van [restaurant] stond met [medeverdachte]. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij met behulp van een keycard het pand waarin [restaurant] zich bevindt, heeft betreden.
De verklaring van verdachte dat hij met één ander zich in [restaurant] bevond acht de rechtbank onaannemelijk, aangezien [slachtoffer] verklaart dat er drie personen aanwezig waren en er geen reden is om aan haar verklaring te twijfelen.
[aangever] heeft verklaard dat er muntgeld is weggenomen en dat daartoe de kassa was open gebroken. Het precieze bedrag dat is weggenomen is echter onbekend. Ook uit de verklaring van [getuige] blijkt dat – hoewel aan het eind van de dag het briefgeld werd meegenomen uit de kassa – altijd muntgeld dan wel wisselgeld in de kassa achterbleef.
Bij het wegnemen van een geldbedrag op voornoemde wijze is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening in de zin dat verdachte het oogmerk had om als heer en meester over het geldbedrag te beschikken. Dat bij verdachte en zijn medeverdachte geen geld is aangetroffen doet daar niet aan af, aangezien de rechtbank van oordeel is dat er nog een derde, onbekend gebleven persoon (volgens de verklaring van [slachtoffer]) bij het ten laste gelegde aanwezig was en niet noodzakelijk is dat het geldbedrag wordt bewaard door of in het bezit blijft van de dader.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders een geldbedrag heeft weggenomen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 14 november 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het pand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, een geldbedrag, toebehorende aan [restaurant] en/of [aangever], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking en een valse sleutel.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Diefstal, door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en een valse sleutel.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van een maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM en het feit dat verdachte nadien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Tevens dient de onrechtmatige aanhouding van verdachte te leiden tot strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft met mededaders een inbraak gepleegd. Daarmee heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van het slachtoffer. Verdachte handelde slechts uit persoonlijk financieel gewin en heeft de schade die hij berokkende aan het slachtoffer daarbij op de koop toe genomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte als volgt. Volgens het proces-verbaal van bevindingen vernemen verbalisanten van een inbraak in [hotel] te Almere, waarbij drie onbekende personen waren aangetroffen in de keuken van het hotel. Het signalement betrof drie Marokkaanse mannen van ongeveer 1,70 meter lang en donker gekleed. De mannen zijn vermoedelijk richting het centrum van Almere Stad gerend. Als verbalisanten zich richting het NS station Almere Centrum begeven zien zij twee Marokkaanse mannen rennen op het fietspad, te weten Spoorbaanpad. Gelet op de dag en het tijdstip, te weten op zaterdag omstreeks 6.15 uur, de rennende personen die passen binnen het signalement van de daders en de richting waarop de personen renden overeenkomstig de melding, is de rechtbank van oordeel dat er jegens verdachte op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de aanhouding rechtmatig is geschied. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en is er geen sprake van een grond voor strafvermindering.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de onderhavige strafzaak al vrij oud is en overweegt daaromtrent het volgende. De aanvang van de redelijke termijn is te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Daar is in ieder geval sprake van op 14 november 2009, als verdachte in verzekering wordt gesteld. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat verdachte sedert die datum de verwachting had kunnen hebben dat vervolging tegen hem zou gaan plaatsvinden.
Voor wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg – hetgeen in casu het geval is – heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar – te weten 24 maanden – nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De datum van de afronding van de behandeling ter terechtzitting is 8 maart 2012. De periode tussen de aanvang en het einde van de redelijke termijn is dan ongeveer 27 maanden. Hieruit volgt dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank zou een langere vrijheidsstraf hebben opgelegd dan het reeds door verdachte ondergane voorarrest, maar oordeelt dat met een straf gelijk aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest sprake is van een afdoende strafkorting.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 januari 2012.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straffen die de verdachte reeds zijn opgelegd:
- een strafbeschikking van het CJIB d.d. 4 oktober 2011;
- een vonnis van de politierechter te ‘s-Gravenhage d.d. 25 augustus 2011;
- een vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 17 oktober 2011;
- een vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad d.d. 26 november 2009.
9 BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de teruggave aan de rechthebbende van de onder verdachte in beslag genomen keycard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt omtrent het in beslag genomen voorwerp.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende, te weten [hotel] te Almere, gelasten, aangezien het onder verdachte in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende toebehoort.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [hotel] te Almere, van het onder verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten een keycard.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. G. Blomsma en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2012.
Mr. M. Aksu is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.