ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7573

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.650292-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met bromfietser en schuld in de zin van de Wegenverkeerswet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 januari 2012, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 10 april 2011 te Zwolle. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft bij het rechtsaf slaan op een met verkeerslichten geregelde kruising een bromfietsbestuurster, die hij voorrang had moeten verlenen, niet gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging betoogde dat de verklaring van de verdachte bij de politie niet als bewijs kon dienen, omdat de cautie niet zou zijn gegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de cautie wel degelijk was gegeven en dat de verklaring van de verdachte ter zitting gedetailleerder was dan de eerdere verklaring bij de politie.

De rechtbank overwoog dat voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) niet slechts één verkeersovertreding voldoende is. Er moeten verschillende factoren in overweging worden genomen, zoals de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte stapvoets had gereden en voldoende had gekeken voordat hij het fietspad overstak. De enkele omstandigheid dat hij de bromfietser niet had gezien, was onvoldoende om aan te nemen dat hij zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door niet voorrang te verlenen aan de bromfietsbestuurster, die hierdoor gewond raakte. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,--, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis voor 15 dagen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650292-11 (P)
Uitspraak: 31 januari 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren (geboorteplaats)
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Spijkerman, advocaat te Den Haag.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J. Blanco.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2011 te Zwolle als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Spoolderbergweg ter hoogte van het kruispunt met de Katerveerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op de met verkeerslichten geregelde kruising rechtsaf te slaan, waarbij hij de bromfietsbestuurster die rechts achter hem reed en die rechtdoor reed op het parallel aan de rijbaan lopende (afgescheiden) fietspad niet voor heeft laten gaan, waardoor die bromfietsbestuurster (genaamd (slachtoffer)) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een hersenkneuzing en/of een kneuzing/breuk van de ribben en/of een kneuzing van de long en/of een gebroken schouderblad en/of een botbreuk in/van het ellebooggewricht, of zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2011 te Zwolle als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Spoolderbergweg ter hoogte van het kruispunt met de Katerveerdijk, op de met verkeerslichten geregelde kruising rechtsaf is afgeslagen, waarbij hij de bromfietsbestuurster die rechts achter hem reed en die rechtdoor reed op het parallel aan de rijbaan lopende (afgescheiden) fietspad niet voor heeft laten gaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Zijn cliënt heeft bij het rechtsaf slaan een in dezelfde richting rijdende bromfietser niet voor laten gaan. Een enkele verkeersovertreding is volgens de raadsman echter niet voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De door zijn cliënt bij de politie afgelegde verklaring mag volgens de raadsman niet tot het bewijs worden gebezigd. Deze verklaring is namelijk tot stand gekomen vlak na het ongeluk toen zijn cliënt als gevolg van het ongeval in verwarde toestand verkeerde. Voorts is zijn cliënt de cautie niet gegeven, is de verklaring niet door zijn cliënt ondertekend en heeft zijn cliënt de verklaring nimmer doorgelezen. Zijn cliënt neemt ter zitting afstand van de inhoud van het proces-verbaal. Zijn cliënt heeft niet gezegd dat hij er niet op heeft gelet of er een fietspad parallel aan de weg liep en of er (brom)fietsers zouden zijn waarvoor hij zou moeten stoppen. Hij heeft stapvoets gereden en wel gekeken, maar hij heeft de bromfietser niet gezien.
De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat zijn cliënt de aankomende bromfietser niet heeft gezien omdat een reclamezuil en een bushokje zijn zicht belemmerden.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om te voorkomen dat een aanrijding zou plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft betoogd dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring niet tot bewijs kan worden gebezigd, onder meer omdat de politie verdachte de cautie niet zou hebben gegeven. De rechtbank overweegt dat volgens het door de politie op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal de cautie wel degelijk aan verdachte is gegeven. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van het proces-verbaal op dit punt te twijfelen.
De rechtbank overweegt daarentegen wel, dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de inhoud van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring, nu de verklaring zeer summier is, er niet danwel onvoldoende is doorgevraagd op essentiële punten, de op papier gestelde verklaring slechts een concept betreft en niet door verdachte maar “i.c.” is ondertekend, terwijl de daadwerkelijk ter plaatse opgetekende verklaring niet aan het dossier is toegevoegd. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bij de beoordeling van het ten laste gelegde feit uitgaan van de verklaring zoals deze door verdachte ter zitting is afgelegd, nu deze gedetailleerder en genuanceerder is dan de door de politie opgetekende verklaring van verdachte.
Primair ten laste gelegde
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, danwel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor culpa is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is gehandeld met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval niet is komen vast te staan dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft stapvoets gereden en heeft vlak voor het afslaan gekeken of er ander verkeer was waarvoor hij moest stoppen. De enkele omstandigheid dat verdachte een bromfietser, aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden onvoldoende voor het oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Volgens het door de politie uitgevoerde onderzoek blijkt dat de bestuurder van de personenauto op 10 april 2011 op de met verkeerslichten geregelde kruising van de Spoolderbergweg en de Katerveerdijk rechtsaf sloeg en daarbij de rechts achter hem in dezelfde richting rijdende bromfietsbestuurster niet voor liet gaan. De bromfietsbestuurster botste tegen de rechter voorzijde van de personenauto en vervolgens tegen een verkeerslichtpaal. Hierbij raakte zij gewond .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn auto rechtsaf sloeg de Katerveerdijk op, dat hij op dat moment stapvoets reed en dat - alvorens het fietspad over te steken - zowel hijzelf als zijn vrouw hebben gekeken, maar geen fietser of bromfietser heeft waargenomen .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte op 10 april 2011 gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte is zich immers bewust geweest van de aanwezigheid van het zijn weg kruisende fietspad, heeft weliswaar gekeken alvorens het fietspad te kruisen, maar heeft onvoldoende goed gekeken om de bromfietsbestuurster ook daadwerkelijk en tijdig waar te nemen en heeft zichzelf aldus onvoldoende in de gelegenheid gesteld vast te stellen dat zich ten opzichte van eventueel op het fietspad aanwezig zijnd verkeer geen gevaarlijke situatie voordeed. Daarbij komt dat er niet alleen sprake was van een zekere mate van gevaarscheppend gedrag, maar dat het gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, met alle ernstige gevolgen voor het slachtoffer van dien.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 10 april 2011 te Zwolle als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Spoolderbergweg ter hoogte van het kruispunt met de Katerveerdijk, op de met verkeerslichten geregelde kruising rechtsaf is afgeslagen, waarbij hij de bromfietsbestuurster die rechts achter hem reed en die rechtdoor reed op het parallel aan de rijbaan lopende (afgescheiden) fietspad niet voor heeft laten gaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177 Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 150 uren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van zijn cliënt en te volstaan met een deels voorwaardelijke geldboete.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft op 10 april 2011 een aanrijding met een bromfietser veroorzaakt aan wie hij voorrang had dienen te verlenen. Het slachtoffer van de aanrijding heeft daardoor fors letsel opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op deze wijze de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met feit dat verdachte blijkens het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 december 2011, niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 750,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.