RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650356-11 (P)
Uitspraak: 31 januari 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren (geboorteplaats),
wonende te (adres),
thans verblijvende in HvB Zwolle te Zwolle.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.H. den Haan.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2011 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes, althans één of meer horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 1) in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 16 september 2011 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van supermarkt (naam supermarkt) te bewegen tot de afgifte van een embalagebon, in elk geval van enig goed/geld, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar de emballageapparaat van supermarkt (naam supermarkt) is/zijn gelopen en/of (vervolgens) één fles op band van dat emballageapparaat heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) een medewerker van supermarkt (naam supermarkt) heeft aangesproken en/of (vervolgens) tegen die medewerker van supermarkt (naam supermarkt) heeft/hebben gezegd dat hij ook een leeg bierkrat had ingeleverd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
3.
hij op of omstreeks 02 september 2011 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aggregaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 3), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 06 oktober 2011 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aan de Wiecherlinkstraat geparkeerd staande auto, merk Citroen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 3)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen onder 1 tot en met 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemde feiten ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit nu bij haar cliënt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak, Hij heeft het aggregaat slechts in onderpand gegeven en wilde het later weer teruggeven aan de rechthebbende.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor veroordeling van haar cliënt voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Volgens de raadsvrouw dient aan de verklaring van (getuige 1) geen waarde te worden gehecht nu uit die verklaring blijkt dat hij zich een en ander niet goed kan herinneren. Verder heeft de vader van verdachte in zijn aangifte slechts gegist dat verdachte de dader zou zijn. Vader heeft geen wetenschap. Dan blijft volgens de raadsvrouw slechts de verklaring van (getuige 2) over, hetgeen onvoldoende bewijs is voor een veroordeling.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Feit 1
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 1 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Het proces-verbaal van aangifte van (persoon 1) namens (benadeelde partij 1) d.d. 10 oktober 2011 .
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 oktober 2011 .
Het proces-verbaal van verhoor van (persoon 2) d.d. 11 oktober 2011 .
Feit 2
Aangever (persoon 3) heeft verklaard dat hij op de bewakingsbeelden van de supermarkt de (NAAM SUPERMARKT) te Zwolle heeft gezien dat er op 16 september 2011 een man en een vrouw bij de emballage stonden. Volgens (persoon 3) keek de man in het vak waar een kratje bier ingeleverd zou kunnen worden, maar zette hij er geen kratje bier in. (persoon 3) heeft verklaard dat de man daarop een lege fles in het bovenste vak legde, op het knopje van de bon drukte en vervolgens op de bel drukte. Volgens (persoon 3) heeft de man de medewerker verteld dat zij een lege krat bier hadden ingeleverd en dat die niet op de emballagebon stond. (persoon 3) heeft verklaard dat hij zelf naar de man en vrouw is gelopen. De man was reeds naar buiten gegaan, maar de vrouw stond nog bij de emballage. Volgens (persoon 3) heeft hij de bon uit de hand van de vrouw gepakt en gezegd dat hij het uit ging zoeken, eventueel met de hulp van de politie. De man en de vrouw zijn daarop beiden weggegaan. (persoon 3) heeft verklaard dat dezelfde personen in ieder geval al twee keer eerder geweest zijn en dat zij op 1 september 2011 ook geprobeerd hebben om een bon te krijgen terwijl zij geen kratje hebben ingeleverd. Op 3 september 2011 hebben dezelfde personen ook op de bel gedrukt en hebben zij wel een nieuwe emballagebon meegekregen. Die keren staan op beeld.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met (mede verdachte) (de rechtbank begrijpt: (medeverdachte)) in de supermarkt was. Volgens verdachte had hij van tevoren tegen (medeverdachte) gezegd wat hij zou gaan doen. Verdachte heeft verklaard dat (medeverdachte) naast hem stond en dat zij zag dat hij de fles in het apparaat deed en dat hij vervolgens tegen de medewerker zei dat hij er een kratje in had gedaan en dat dit niet op de bon stond. Volgens verdachte heeft de medewerker toen gezegd dat hij het uit zou zoeken. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens naar buiten is gelopen en dat (medeverdachte) is blijven wachten om te zien of ze de emballagebon kreeg .
Medeverdachte (medeverdachte) heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat verdachte op die manier supermarkten oplicht.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander, te weten medeverdachte (medeverdachte), op 16 september 2011 heeft getracht de (NAAM SUPERMARKT) op te lichten. Anders dan medeverdachte (medeverdachte) bij de politie heeft verklaard, is de rechtbank op basis van de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring van oordeel dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (medeverdachte). De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat verdachte (medeverdachte) vooraf heeft verteld wat hij van plan was, (medeverdachte) samen met verdachte bij de emballage stond, ook toen verdachte de (NAAM SUPERMARKT) medewerker vertelde dat het kratje niet op de emballage bon stond, en dat (medeverdachte) - nadat verdachte naar buiten was gelopen - binnen is blijven wachten op de emballage bon.
Feit 3
Aangever (benadeelde partij 3)), de vader van verdachte, heeft verklaard dat hij van een buurman, bij wie hij een aggregaat had staan, hoorde dat zijn zoon naar de betreffende buurman is gegaan en tegen hem heeft gezegd dat hij het aggregaat uit naam van zijn vader mocht ophalen. Volgens (benadeelde partij 3)) heeft verdachte daarna samen met (medeverdachte) het aggregaat achterop de fiets gezet en is weggegaan .
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met (medeverdachte) het aggregaat op 2 september 2011 van de boot van zijn vader heeft weggenomen. Volgens verdachte heeft hij het aggregaat vervolgens voor een bedrag van € 20,-- in onderpand gegeven bij een motorzaak in de Indische buurt. Verdachte heeft verklaard dat hij van het geld eten en drugs heeft gekocht .
Medeverdachte (medeverdachte) heeft verklaard dat zij samen met verdachte het aggregaat van de boot van de vader van verdachte heeft gebracht naar een kerel die motors maakt in de Indische buurt. Volgens (medeverdachte) hebben zij het aggregaat achterop de fiets gezet en zijn ze er zo naar toe gelopen. (medeverdachte) heeft verklaard dat zij € 20,-- voor het aggregaat hebben gekregen .
Getuige (getuige 3) heeft verklaard dat hij een zaak heeft, (naam zaak), en dat er een jongen langskwam met een oud aggregaat dat hij wilde ruilen voor een helm. Volgens (getuige 3) heeft hij tegen de jongen gezegd dat hij het aggregaat wel wilde kopen voor € 15,--. (getuige 3) heeft verklaard dat de jongen daarop zei dat het prima was, hij de jongen € 15,-- heeft gegeven en de jongen vervolgens is weggegaan .
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander, te weten medeverdachte (medeverdachte), het aggregaat van (benadeelde partij 3)) heeft gestolen. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van wederrechtelijke toe-eigening omdat verdachte het aggregaat slechts in onderpand zou hebben gegeven, faalt. Verdachte heeft het aggregaat zonder toestemming van zijn vader weggenomen omdat hij geld nodig had. Zowel (getuige 3) als medeverdachte (medeverdachte) hebben verklaard dat het aggregaat aan (getuige 3) is verkocht, zij hebben het er niet over gehad dat het in onderpand is gegeven. Van het ontvangen geld heeft verdachte eten en drugs gekocht. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte sprake was van oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank verwerpt het verweer.
Feit 4
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit, overweegt de rechtbank het volgende. (getuige 2) heeft verklaard dat hij op zaterdag 8 oktober 2011 een grijze Citroën Xantia van verdachte heeft gekocht. (getuige 1) heeft verklaard dat hij verdachte op zaterdag 8 oktober 2011 heeft gezien in een grijze auto. Indien en voor zover de rechtbank - ondanks dat de betrouwbaarheid van de verklaring van (getuige 1) door de raadsvrouw is betwist - zou uitgaan van de juistheid van deze verklaringen, betekent dit volgens de rechtbank nog niet dat vaststaat dat verdachte degene is geweest die op 6 oktober 2011 de grijze Citroën Xantia van (benadeelde partij 3)) heeft gestolen. Het relatief korte tijdsverloop tussen de diefstal op 6 oktober 2011 en de door de getuigen (getuige 2) en (getuige 1) beschreven gebeurtenissen op 8 oktober 2011, acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Nu verdachte diefstal van een auto op 6 oktober 2011 ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 10 oktober 2011 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes horloges, toebehorende aan de juwelierszaak (benadeelde partij 1);
2.
hij op 16 september 2011 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van supermarkt (naam supermarkt) te bewegen tot de afgifte van een embalagebon, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een mededader, naar de emballageapparaat van supermarkt (naam supermarkt) is gelopen en vervolgens één fles op band van dat emballageapparaat heeft gelegd en vervolgens een medewerker van supermarkt (naam supermarkt) heeft aangesproken en vervolgens tegen die medewerker van supermarkt (naam supermarkt) heeft gezegd dat hij ook een leeg bierkrat had ingeleverd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 2 september 2011 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aggregaat, toebehorende aan (benadeelde partij 3));
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1.
Diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld door artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Medeplegen van poging tot oplichting,
strafbaar gesteld door artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld door artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen voor een periode van 2 jaren zonder aftrek van het voorarrest.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT) niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu deze vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht haar cliënt een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft daartoe betoogd dat haar cliënt op dit moment een vriendin en serieuze toekomstplannen heeft en dat hij afstand wil nemen van zijn criminele verleden. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals in het verleden opgelegd, geen stok achter de deur is voor haar cliënt, een voorwaardelijke ISD-maatregel zou dit daarentegen wel zijn. Indien de rechtbank toch besluit om een ISD-maatregel op te leggen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht een tussentijdse toetsing na een half jaar te bevelen.
Met betrekking tot het eerste ad informandum gevoegde feit heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet zelf een valse naam heeft opgegeven. Toen de agenten er van uit gingen dat hij iemand anders was, heeft haar cliënt dit niet weerlegd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT) heeft de raadsvrouw bepleit dat deze vordering dient te worden afgewezen omdat de emballagebon door de medewerker van (NAAM SUPERMARKT) is teruggepakt en de overige kosten onvoldoende onderbouwd zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt omtrent de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) het volgende.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 27 december 2011 blijkt dat verdachte sinds 1994 veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. In de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane diefstallen op 10 oktober 2011 en 2 september 2011 en de poging oplichting op 16 september 2011 is verdachte meer dan driemaal onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d.11 januari 2012, uitgebracht door mevrouw D. van Os, als reclasseringswerker verbonden aan Tactus verslavingszorg, waarin als volgt wordt geconcludeerd:
“Betrokkene is afhankelijk van verschillende middelen. Verdere diagnostiek ten aanzien van persoonlijkheidsproblematiek is nog niet uitgevoerd. Dit omdat betrokkene de laatste jaren de reclassering en hulpverlening op afstand hield en zijn eigen weg bewandelde. Uit het gesprek met ons blijkt dat hij het zelfstandig niet redt en problemen ervaart op verschillende leefgebieden die dan ook aangemerkt worden als criminogene factoren. Gezien de vele problemen op de verschillende leefgebieden, is het naar onze mening duidelijk dat een klinische behandeling noodzakelijk is om van daaruit stabiel in de maatschappij te kunnen functioneren. Omdat eerdere begeleiding en behandeling niet hebben geleid tot structurele gedragsverandering, zien wij nu ook geen andere mogelijkheden dan om dit binnen een ISD-maatregel te realiseren. Het is van belang dat er ingezet gaat worden op langdurige resocialisatie na zijn opname. Aangezien hij in het verleden meerder malen uit beeld is geraakt, biedt de ISD-maatregel mogelijkheden dat hij teruggeplaatst kan worden in de Penitentiaire Inrichting indien hij zich niet aan regels houdt of terugvalt in middelengebruik. Alleen op deze manier kan er naar onze mening adequaat worden geïntervenieerd in de recidivekans.”
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij hulp nodig heeft, maar dat hij slechts op vrijwillige basis een behandeling wil ondergaan en niet in het kader van een ISD-maatregel. Hij heeft hiervoor als reden gegeven dat hij - nu hij een vriendin heeft - zijn problemen aan het oplossen is en aan een toekomst wil bouwen. Een ISD-maatregel zou deze plannen dwarsbomen. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben in aansluiting hierop betoogd dat een voorwaardelijke ISD-maatregel een goede oplossing zou zijn om verdachte, met een grote stok achter de deur, nog een kans te geven.
Ter terechtzitting heeft mevrouw D. van Os, voornoemd, naar voren gebracht dat naar haar inschatting een dergelijk vrijwillig traject - zelfs in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel - onvoldoende zal zijn om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Gelet op het grote aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld, de houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening in het (recente) verleden en het advies van reclassering is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder een afgedwongen behandeling in het kader van een ISD-maatregel stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaar.
Gelet op de doelstelling van de maatregel ziet de rechtbank geen aanleiding om de periode van voorlopige hechtenis af te trekken van de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet thans evenmin aanleiding om te bepalen dat een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de feiten waar verdachte zich, naast de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten, heeft schuldig gemaakt, zoals valt af te leiden uit de overige ter kennisneming van de rechtbank gebrachte processen-verbaal van politie, welke zich in het onderhavige dossier bevinden en zoals ook door de verdachte tegenover de politie is erkend.
De rechtbank constateert dat voor de ad informandum gevoegde feiten de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd, nu dat geen feiten betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Nu het relatief geringe feiten betreft en voor de drie bewezen verklaarde feiten de ISD-maatregel opgelegd zal worden, oordeelt de rechtbank dat ten aanzien van de ad informandum gevoegde feiten volstaan kan worden met de constatering dat deze niet van invloed zijn geweest op de aan verdachte op te leggen maatregel.
Benadeelde partij
Naar het oordeel van de rechtbank houden de door de benadeelde partij opgevoerde kosten van emballage ter hoogte van € 3,90 geen verband met het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft immers op 16 september 2011 geen emballagebon ontvangen van (NAAM SUPERMARKT). De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering van (NAAM SUPERMARKT) dan ook afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting voorts onvoldoende komen vast te staan, gelet ook op de betwisting daarvan door de raadsvrouwe van verdachte, dat de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT) rechtstreeks schade - in de vorm waarin zij die heeft opgevoerd, namelijk onkosten van inzet van personeel (€151,--)- heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT) voor dit gedeelte van haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
De rechtbank wijst af de vordering van € 3,90 materiële schade (kosten van emballage) van de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT).
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (NAAM SUPERMARKT) voor het overige niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.