ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7537

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.663170-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbedachte rade bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van een geprepareerd bierkrat

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon door middel van een geprepareerd bierkrat. De verdachte had in de periode van 20 tot en met 25 maart 2011 in Steenwijk een bierkrat zodanig geprepareerd dat het gevaarlijk was voor degene die het zou oppakken. Het krat was voorzien van stanleymessen en verzwaard met watergevulde flesjes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, omdat hij het krat had geprepareerd met de intentie om de kratjesdief te verwonden. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat een medewerkster van de supermarkt, die het krat oppakte, zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank achtte het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling van de medewerkster, omdat hij niet de intentie had om haar te verwonden. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zwaar letsel had opgelopen door zijn handelen. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet alleen onvoorzichtig had gehandeld, maar ook dat zijn handelen een maatschappelijke onrust had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663170-11 (P)
Uitspraak: 23 februari 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (woonplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Zomer, advocaat te Steenwijk.
Als officier van justitie was aanwezig mr. B.C. van Haren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is, zoals ter terechtzitting volgens het bepaalde in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd, ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Steenwijk, althans in de gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (benadeelde 1) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
- stanleymessen heeft bevestigd/geplakt of aangebracht in/aan (de binnenzijde van) de handgrepen van een bierkrat en/of (vervolgens)
- het middenhandvat van het bierkrat heeft verwijderd en/of (vervolgens)
- het (zodanig geprepareerde) bierkrat heeft vastgemaakt met een touw aan een schutting en/of (vervolgens)
- het bierkrat heeft verzwaard/voorzien met een of meerdere bierflesjes gevuld met water,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of (vervolgens)
B.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Steenwijk, althans in de gemeente Steenwijkerland, aan een persoon (benadeelde 2), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden pezen van één of meerdere vinger(s) en/of doorgesneden gewrichtkapsel(s) van de/het eindgewricht(en) van één of meerdere vinger(s)), heeft toegebracht, doordat hij, verdachte, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk stanleymessen heeft bevestigd/geplakt of aangebracht in/aan (de binnenzijde van) de handgrepen van een bierkrat waarvan het middenhandvat verwijderd was, welk bierkrat door een ander of anderen dan verdachte is ingeleverd bij de emballage-afdeling van een supermarkt, alwaar vervolgens die (benadeelde 2) (medewerkster supermarkt) dat bierkrat bij de handgrepen heeft vastgepakt/opgepakt;
althans, indien het vorenstaande onder 1 primair onder B niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Steenwijk, althans in de gemeente Steenwijkerland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een bierkrat (aan de handgrepen waarvan stanleymessen waren bevestigd/geplakt of aangebracht, en dat was verzwaard/voorzien van een of meer met water gevulde bierflesjes) (buiten) heeft neergezet, welk bierkrat (vervolgens) door een ander of anderen dan verdachte is weggenomen en is ingeleverd bij de emballageafdeling van een supermarkt (Supermarkt), alwaar vervolgens (benadeelde 2 (medewerkster supermarkt) dat bierkrat bij de handgrepen heeft vastgepakt/opgepakt, waardoor het aan (verdachte) zijn schuld te wijten is geweest dat die (benadeelde 2) zwaar lichamelijk letsel, te weten doorgesneden pezen van één of meerdere vinger(s) en/of doorgesneden gewrichtkapsel(s) van de/het eindgewricht(en) van één of meerdere vinger(s), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
en/of (vervolgens)
C.
hij, in of omstreeks de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011, te Steenwijk, althans in de gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (benadeelde 3), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, stanleymessen heeft bevestigd/geplakt of aangebracht in/aan (de binnenzijde van) de handgrepen van een bierkrat waarvan het
middenhandvat verwijderd was, welk bierkrat door een ander of anderen dan verdachte is ingeleverd bij de emballage-afdeling van een supermarkt (Supermarkt), alwaar vervolgens die (benadeelde 3) (medewerker Supermarkt/emballage-afdeling) dat bierkrat bij de handgrepen heeft vastgepakt/opgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 13 november 2010 tot en met 13 april 2011 te Steenwijk, (althans) in de gemeente Steenwijkerland, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de straat aldaar) een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 149 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen onder 1A, 1B primair, 1C en onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemde feiten ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de onder 1A, 1B en 1C ten laste gelegde feiten heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het weliswaar de bedoeling van zijn cliënt was dat (benadeelde 1) het flink zou voelen, maar dat het niet zijn bedoeling was om (benadeelde 1) zwaar te mishandelen. Volgens de raadsman was er geen voorbedachten rade omdat iemand bij aanraking van het kratje niet zonder meer zwaar gewond zou raken. De raadsman baseert dit op het feit dat (benadeelde 1) niet gewond is geraakt en ook (benadeelde 3) als gevolg van het vastpakken van het kratje geen zwaar letsel heeft opgelopen.
Met betrekking tot de onder 1B en 1C ten laste gelegde feiten heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt niet de bedoeling had om een ander dan (benadeelde 1) schade toe te brengen. Volgens de raadsman heeft zijn cliënt het krat zodanig bewerkt, door het middenhandvat te verwijderen, dat hij verwachtte dat het krat niet meer bij de flesseninname ingeleverd kon worden. Zijn cliënt heeft voorts bewust een stevig touw aan het krat vastgemaakt zodat het niet meegenomen kon worden. De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt aldus de aanmerkelijke kans dat de dief het krat zou meenemen en vervolgens zou doorgeven aan een derde niet heeft gewild en voorzien. Volgens de raadsman heeft zijn cliënt dus niet bewust de kans op de koop toe genomen dat anderen dan de kratjesdief het krat zouden aanraken en alsdan gewond zouden raken.
De raadsman heeft verklaard dat zijn cliënt wel heel onvoorzichtig heeft gehandeld en hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een culpoos delict.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Feit 1A
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat bij hem en buurtgenoten meerdere kratjes waren gestolen, op 24 maart 2011 de stanleymessen in het bierkrat heeft gezet om de kratjesdief een hak te zetten. Voor verdachte stond vast dat (benadeelde 1) deze kratjesdief was. Volgens verdachte heeft hij de stanleymesjes met kit in de handvatten gelijmd en het middelste handvat met behulp van een slijptol eruit geslepen zodat (benadeelde 1) het krat daar niet op zou pakken. Vervolgens heeft hij het kratje in de steeg gezet met een touw aan het krat geknoopt, welk touw aan de schutting was bevestigd. Dit touw was volgens verdachte bedoeld om te voorkomen dat (benadeelde 1) het kratje mee zou nemen en om er voor te zorgen dat de mesjes door de schok harder aan zouden komen. Verdachte heeft verklaard het krat tevens te hebben verzwaard door twaalf bierflesjes met water te vullen. Volgens verdachte waren de stanleymesjes nog niet eerder gebruikt en derhalve vlijmscherp .
Getuige (getuige 1), de buurvrouw van verdachte, heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat er regelmatig bierkratten van hem werden gestolen en dat hij daar eens een keer wat aan ging doen. Nadat zij op televisie had vernomen dat bij de Supermarkt een krat met stanleymessen erin letsel had veroorzaakt, heeft zij verdachte gevraagd of dat krat met die messen van hem kwam. Volgens (getuige 1) heeft verdachte daarop geantwoord: “ja, dat krat is van mij” .
Volgens het proces-verbaal van bevindingen is bij de Supermarkt te Steenwijk een groen gekleurd bierkrat in beslag genomen van het biermerk Heineken. De kunststof midden handgreep binnenin het bierkrat was verwijderd en de beide handgrepen van het krat waren voorzien van een zogenaamd afbreekmes. Door middel van zwarte kit of lijm was binnenin het krat op de plaats van de handgreep aan elke kant een afbreekmes aangebracht, elk met een lengte van ongeveer 10 centimeter. De afbreekmessen overspanden hiermee de gehele handgreep. De snijzijde van de afbreekmessen was naar benedengericht en stak ongeveer 6 tot 7 millimeter onder de handgreep uit .
Bij doorzoeking van de woning en het erf van verdachte hebben verbalisanten tussen de woning en de garage een grijze afvalcontainer aangetroffen met daarin een groen handvat en enkele kleinere stukken groen kunststof, vermoedelijk afkomstig van een bierkratje. In de garage troffen de verbalisanten een kitspuit, een slijpschijf en stanleymesjes aan .
De rechtbank overweegt dat verdachte doelbewust het kratje zodanig heeft geprepareerd dat de kratjesdief hierdoor letsel zou oplopen. Daarbij heeft verdachte bewust maatregelen getroffen zodat de dief niet slechts pijn zou ondervinden, maar de mesjes hem diep zouden raken. Zo heeft hij een touw onderaan het kratje vastgemaakt en het kratje verzwaard door een gedeelte van de flesjes met water te vullen. Daarbij komt dat de stanleymesjes nieuw waren en daardoor vlijmscherp. Alhoewel de mesjes ‘slechts’ 6 tot 7 millimeter onder de handvatten uitstaken en daarom niet te verwachten was dat de dief zijn vingers in het geheel zou afsnijden, acht de rechtbank de kans dat de kratjesdief door het kratje op te pakken zwaar lichamelijk letsel, in de zin van doorgesneden pezen en/of beschadigde botten, zou oplopen aanmerkelijk. Verdachte verwachtte ook dat de kratjesdief gewond zou raken, nu hij - nadat hij constateerde dat het kratje uit zijn tuin verdwenen was - op zoek ging naar bloedsporen.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte geruime tijd bezig moet zijn geweest met het prepareren van het kratje, nu hij niet alleen de mesjes zo onopvallend mogelijk in de handvatten van het bierkrat heeft bevestigd, maar hij ook het middenhandvat heeft weggeslepen het kratje heeft verzwaard door een aantal flesjes met water te vullen en een touw aan het kratje heeft vastgemaakt. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorbedachten rade.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte door het krat zo te prepareren en voornoemde aanvullende maatregelen te treffen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (benadeelde 1) hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht aldus het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1B
Dezelfde bewijsmiddelen als hierboven onder feit 1A zijn opgesomd kunnen hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. In aanvulling hierop, baseert de rechtbank haar oordeel op de volgende feiten.
(benadeelde 2) heeft verklaard dat zij op 25 maart 2011 bij de Supermarkt in Steenwijk werkte. Toen het alarm ging, ten teken dat de emballageband vol was, heeft zij het voorste krat van de band gepakt. Volgens (benadeelde 2) pakte zij het krat met haar linkerhand in het handvat en toen voelde zij een scherp randje. Zij liet het krat vervolgens los en zag allemaal bloed op de binnenkant van haar vingers en haar linkerhand. (benadeelde 2) beschrijft het krat als volgt: een krat van het merk Heineken, groen van kleur, waarvan het middenhandvat ontbrak en aan beide kanten aan de binnenkant van het handvat twee stanleymessen waren geplakt of gekit .
Volgens de letselverklaring zijn bij (benadeelde 2) de buigpezen van de derde en vierde vinger van de linkerhand doorgesneden, vlakbij het eindgewricht van beide vingers. De doorsnijding in de ringvinger was dusdanig diep dat ook het gewrichtskapsel van het eindgewricht is doorsneden waarbij ook de botdelen van de vinger in dit gewricht zijn beschadigd . Volgens de aanvullende letselverklaring zijn ondanks een operatie en fysiotherapie blijvende restafwijkingen opgetreden: het middenkootje van de middelvinger is en blijft fors dikker dan oorspronkelijk, de stand van het eindkootje van de middelvinger is afwijkend, de middelvinger kan niet meer geheel tot in de vuist gebogen worden - dit betekent blijvend functieverlies - en het gevoel aan de duimzijde van het eindkootje van de ringvinger is blijvend sterk verminderd .
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van letsel aan mevrouw (benadeelde 2). Verdachte was zich weliswaar bewust van de potentiële gevaarzetting van het door hem geprepareerde krat, maar hij ging er van uit dat alleen de kratjesdief gewond zou raken en dat het krat nimmer de tuin van verdachte zou verlaten. Teneinde er zorg voor te dragen dat het krat de tuin niet zou verlaten heeft verdachte – achteraf ontoereikende – maatregelen genomen door het krat met een touw aan de schutting vast te maken. Gezien het voorgaande heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand anders dan verdachte, in dit geval mevrouw (benadeelde 2), zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van het door hem geprepareerde kratje. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1B primair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte door het krat in de steeg bij zijn woning te zetten , net buiten zijn eigen perceel, hetgeen een openbare weg en een voor publiek toegankelijke plaats is , aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat een ander dan de kratjesdief zich zou kunnen verwonden aan het door hem geprepareerde krat. Door deze gevaarzettende situatie te creëren is de rechtbank van oordeel dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat een ander, in dit geval mevrouw (benadeelde 2), letsel heeft opgelopen. De rechtbank kwalificeert het letsel van mevrouw (benadeelde 2) als zwaar lichamelijk letsel nu zij een operatie aan haar vingers heeft moeten ondergaan en zij blijvende restafwijkingen zal houden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1B subsidiair ten laste gelegde, zwaar lichamelijk letsel door schuld, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1C
(benadeelde 3) heeft verklaard dat hij op 25 maart 2011 bij de Supermarkt de krattenband wilde leeghalen. Volgens (benadeelde 3) pakte hij het eerste en tweede kratje tegelijk van de krattenband. Het groene kratje liet hij gelijk uit zijn handen vallen omdat hij voelde dat er iets mis was. Hij is vervolgens naar de kantine gegaan voor drie pleisters voor zijn vingers omdat hij hetzelfde had als zijn collega (naam collega) (de rechtbank begrijpt: mevrouw (benadeelde 2)). (benadeelde 3) heeft verklaard dat er sneeën zaten in de middelste drie vingers van zijn linkerhand .
Conform hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot het onder 1B primair ten laste gelegde heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat iemand anders dan de kratjesdief, in dit geval (benadeelde 3), zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van het door hem geprepareerde kratje. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1C ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 2 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 juli 2011 .
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 9 februari 2012.
- Het proces-verbaal van bevindingen .
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1A, 1B subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
A.
hij in de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Steenwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (benadeelde 1), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- stanleymessen heeft bevestigd aan de binnenzijde van de handgrepen van een bierkrat en
- het middenhandvat van het bierkrat heeft verwijderd en vervolgens
- het (zodanig geprepareerde) bierkrat heeft vastgemaakt met een touw aan een schutting en
- het bierkrat heeft verzwaard met meerdere bierflesjes gevuld met water,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B.
hij, in de periode van 20 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Steenwijk, aanmerkelijk onvoorzichtig een bierkrat aan de handgrepen waarvan stanleymessen waren bevestigd, en dat was verzwaard met met water gevulde bierflesjes buiten heeft neergezet, welk bierkrat vervolgens door een ander of anderen dan verdachte is weggenomen en is ingeleverd bij de emballageafdeling van een supermarkt (Supermarkt), alwaar vervolgens (benadeelde 2) (medewerkster Supermarkt) dat bierkrat bij de handgrepen heeft opgepakt, waardoor het aan (verdachte) zijn schuld te wijten is geweest dat die (benadeelde 2) zwaar lichamelijk letsel, te weten doorgesneden pezen van meerdere vingers en doorgesneden gewrichtskapsel van het eindgewricht van één vinger, heeft bekomen;
2.
hij, in de periode van 13 november 2010 tot en met 13 april 2011 te Steenwijk, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de (adres) aldaar een hoeveelheid van 149 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het onder 1A, 1B subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Van het onder 1B primair en 1C ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1.
A.
Poging zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade,
strafbaar gesteld bij artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht.
B.
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt,
strafbaar gesteld bij artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de benadeelde partijen heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd:
- de vordering van de benadeelde partij (benadeelde 2) toe te wijzen tot een bedrag van € 4.646,13 voor de geleden materiële en immateriële schade;
- de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafvordering op te leggen ten behoeve van de benadeelde partij (benadeelde 2).
- de benadeelde partij (benadeelde 1) niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering aangezien zijn vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt iets wilde doen tegen de talloze diefstallen van kratjes in Steenwijk, maar dat zijn cliënt hierbij voor het verkeerde middel heeft gekozen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht zijn cliënt een werkstraf op te leggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman in het geval van zijn cliënt niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (benadeelde 2) heeft de raadsman betoogd dat de materiële schade € 9,11 minder bedraagt dan door (benadeelde 2) gevorderd, nu de bedragen van de zorgverzekering die ten laste van het eigen risico van (benadeelde 2) zijn gekomen verkeerd zijn opgeteld. Zijn cliënt wenst daar echter geen punt van te maken.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (benadeelde 1) heeft de raadsman de rechtbank verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft om een kratjesdief een lesje te leren een kratje zodanig met stanleymesjes geprepareerd dat degene die het bierkratje op zou pakken gewond zou raken. Dit kratje is buiten toedoen van verdachte bij de supermarkt ingeleverd, alwaar twee medewerkers zich aan het kratje hebben verwond. Dat kennelijk niet ook de door verdachte beoogde persoon gewond is geraakt, en het onder 1A ten laste gelegde feit dus bij een poging is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte is te danken.
Verdachte had verschillende mogelijkheden om te voorkomen dat de dief wederom kratjes zou stelen. Verdachte heeft echter een bewuste keuze voor eigenrichting gemaakt en geen gebruik gemaakt van legale, wettelijke (aangifte politie) en/of praktische (binnenzetten van kratjes) middelen om zijn doel te bereiken.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank voorts rekening met de maatschappelijke onrust die het handelen van verdachte heeft veroorzaakt en de sadistische wijze waarop verdachte heeft geprobeerd zijn doel te bereiken, alsmede met het feit dat de verdachte er voor heeft gekozen om zich niet uit eigen beweging bij de politie te melden om openheid van zaken te geven, terwijl hij reeds geruime tijd op de hoogte was van het feit dat het door hem geprepareerde kratje had geleid tot verwondingen bij een andere persoon dan degene die hij had willen treffen.
De rechtbank overweegt dat verdachte voorts hennep heeft geteeld. Deze verdovende middelen zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin die hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 januari 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd.
Gelet op de weinig berouwvolle houding van verdachte ten opzichte van het bewezen verklaarde, acht de rechtbank naast een onvoorwaardelijke, ook een voorwaardelijke straf geboden. Op die manier heeft verdachte een stok achter de deur, die hem ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien het feit dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken voor het onder 1B primair en het onder 1C ten laste gelegde, zal de rechtbank verdachte een lagere werkstraf alsmede een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Benadeelde partijen
Benadeelde partij (benadeelde 2)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1B subsidiair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.637,02, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. Het door de rechtbank toegewezen bedrag is € 9,11 minder dan door (benadeelde 2) gevorderd, nu dit bedrag conform het door (benadeelde 2) verstrekte overzicht niet ten laste van haar eigen risico is gekomen.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. Voor het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4.637,02 ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde 2).
Benadeelde partij (benadeelde 1)
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde 1) rechtstreeks schade - in de vorm waarin hij die heeft opgevoerd, namelijk immateriële schade - heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1A bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij (benadeelde 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1B primair en 1C ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1A, 1B subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
Benadeelde partij (benadeelde 2)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde 2), wonende te (woonplaats), van een bedrag van € 4.637,02 (zegge: vierduizend zeshonderd zevenendertig euro en twee eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1B bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 25 maart 2011, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.637,02, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde 2) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (benadeelde 1)
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2012.