ECLI:NL:RBZLY:2012:BV6131

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178144 - HZ ZA 10-1548
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst tussen een transportbedrijf en een levensmiddelenbedrijf

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een duurovereenkomst tussen de vennootschap onder firma [A], een transportbedrijf, en de vennootschap naar Duits recht [B], actief in de levensmiddelenbranche. [A] heeft tot 2009 transportdiensten verleend aan [B], maar de samenwerking werd per 1 maart 2009 door [B] beëindigd. [A] vorderde schadevergoeding van [B] wegens het ontbreken van een fatsoenlijke opzegtermijn, terwijl [B] zich op het standpunt stelde dat er geen duurovereenkomst was en dat de samenwerking op basis van individuele opdrachten was verlopen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [A] had aanzienlijke investeringen gedaan in materiaal en personeel om de afgesproken werkzaamheden uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat [B] niet voldoende zwaarwegende redenen had om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen zonder een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat een opzegtermijn van zes weken redelijk was geweest, en dat [B] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.

De rechtbank heeft [B] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van EUR 30.742,48 aan [A], vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [B] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden aan de zijde van [A] toegewezen, waarbij de rechtbank de kosten begrootte op EUR 2.404,89 voor de conventie en EUR 904,00 voor de reconventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 178144 / HZ ZA 10-1548
Vonnis van 1 februari 2012
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[A],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Veeman,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
[B],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.C. Strohm.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] exploiteerde tot 2009 een transportbedrijf, tevens handel in vrachtwagens. De transportwerkzaamheden bestonden met name uit het als charter rijden voor diverse opdrachtgevers. In 2009 zijn de transportactiviteiten gestaakt.
2.2. [B] maakt onderdeel uit van de [B] Group, die oorspronkelijk in 1935 is opgericht en inmiddels in nagenoeg heel Europa in de levensmiddelenbranche actief is. [B] is al meer dan twintig jaar ook in Nederland actief. Met ca. 120 werknemers houdt zij zich bezig met koud- en vriestransporten, warehousing, order-picking en co-packing.
2.3. Aan het begin van 2007 had [B] behoefte aan extra vervoerscapaciteit. Onder meer door middel van een advertentie in het vakblad Transport en Logistiek van [datum] zocht [B] aanvullende ondersteuning door transportbedrijven.
De tekst van deze advertentie luidt, voor zover thans van belang:
"In verband met de voortdurende groei van onze organisatie zijn wij voor de vestiging in [woonplaats] op zoek naar gemotiveerde:
CHARTERS OF EIGEN RIJDERS VOOR BINNEN- EN BUITENLAND
[B] Nederland is vanwege haar dynamische groei op zoek naar betrouwbare charters of eigenrijders met trekkende eenheden of compleet eigen materiaal geschikt voor geconditioneerd vervoer die mee willen groeien met onze onderneming.
De werkzaamheden bestaan uit distributie, vervoer van koel en vriesgoederen door de gehele Benelux en groupage transporten door geheel Duitsland. Kennis in deze transportsoort is een pre. Wij kunnen u 52 weken per jaar werk garanderen tegen correcte, juiste en markt conforme betaling.
(...)."
2.4. Op 28 februari 2007 reageert [B] ([C], Transport Manager) op het informatieverzoek van [A] als volgt:
"Naar aanleiding van uw interesse om voor [B] Nederland te komen rijden zou ik nu van u een KM tarief willen ontvangen voor het volgende te verrichten werk op basis van 52 weken per jaar.
Het tarief moet zijn gebaseerd op de dieselprijs van 1 maart 2007, dit is tevens de peildatum die door ons wordt aangehouden. (elke 4 cent stijging of daling betekent 1% stijging of daling van het kilometertarief, en dit wordt elke 1 ste van de maand door ons aangegeven.
Het tarief dat wij van u wilt ontvangen is voor een trekken en 3 assige koel-vries oplegger, indien u niet over een oplegger beschikt bieden wij u er 1 aan tegen een huurprijs van EUR 60,00 per dag, en dient u zelf zorg te dragen voor de brandsof voor de koelmachine.
De kilometers die berekend mogen worden zijn van Raalte tot Raalte, en u kunt uitgaan van een 2800 km per week te rijden in de Benlux en Duitsland, tevens bestaat de mogelijkheid van Zondag vertrek en/of Zaterdag terugkomst.
De maut kunt u 1 op 1 doorbelasten aan [B] Nederland aan de hand van de tolcollect rekeningen van u, wij gaan ervan uit dat u dit uiterlijk 6 weken na prestatie aan ons doorbelasten.
Tevens willen van de gereden kilometers van week 1 een rekening ontvangen in week 2 en gaan wij na controle in week 5 uitbetalen.
Indien er nog vragen zijn kunt u contact opnemen met ondergetekende."
2.5. Nadat [A] van [B] nadere informatie heeft verkregen heeft op 29 maart 2007 ten kantore van [B] een gesprek plaatsgevonden. Vervolgens is [A] op 11 april 2007 voor [B] gaan rijden met één vrachtwagen. Op 25 juni 2007 is [A] voor [B] gaan rijden met twee vrachtwagens, op 9 juni 2008 met drie en op 27 oktober 2008 met vier vrachtwagens. De vrachtwagens van [A] met chauffeurs van [A] reden dagelijks - op uitzonderingen na - voor [B]. Aanvankelijk bedroeg de kilometerprijs waarvoor [A] reed EUR 0,93 per kilometer, vanaf 4 juni bedroeg de kilometerprijs EUR 0,95.
2.6. Per mail van 23 februari 2009 deelt [B] (namens deze [D]) aan [A] mee:
"Ter bevestiging:
Het tarief per 01 maart bedraagt EUR 0,80 / km plus 2% dieseltoeslag."
2.7. Op 25 februari 2009 meldt [D] telefonisch namens [B] aan [A] dat de samenwerking tussen [A] en [B] per 1 maart 2009 zal worden beëindigd.
2.8. Per mail van 26 februari 2009 schrijft [A] aan [B]:
"Wij rijden al een tweetal jaar in uw opdracht.
Van uw transportmanager Dhr. [C] hebben wij zwart op wit gekregen dat wij 52 weken per jaar een gemiddeld aantal kilometers per week konden rijden. (2800 km).
Er is geen einddatum aan deze overeenkomst gekoppeld, op 23 februari hebben wij de nieuwe tarieven ingaande 1 maart van Dhr. [D] doorgekregen, op 25 februari laat u ons weten bij monde van Dhr. [D] dat uw onze werkzaamheden per 1 maart gaat beëindigen.
Met deze wijze kunnen wij niet akkoord gaan, wij konden gezien de wijze waarop alles was geregeld aannemen dat onze vervoersactiviteiten die een continu karakter hebben zouden doorlopen.
In ieder geval had u bij beëindigen van onze overeenkomst een fatsoenlijke opzegtermijn in acht dienen te nemen.
Hoeveel deze opzegtermijn zou moeten bedragen kan ik u op dit moment nog niet meedelen, dit wordt door onze advocaat uitgezocht en u z.s.m. door hem medegedeeld.
Wij willen u bij deze dan ook laten weten ons voor opgedragen werkzaamheden, zoals eerder overeengekomen beschikbaar te houden.
Dit alles zullen wij ook per aangetekend schrijven nogmaals meedelen.
Wij wachten uw antwoord in deze af."
2.9. Per brief van 27 februari 2009 schrijft [A] aan [B]:
"Zoals ik u al eerder op 25/2 per mail heb laten weten, kunnen en willen wij niet akkoord gaan met het feit dat u zonder fatsoenlijke opzegtermijn onze samenwerking heeft opgezegd ingaande 1 maart 2009.
U heeft ons dat pas per 25 februari mede laten delen door Dhr. [D], zonder ons enige tijd te gunnen andere werkzaamheden voor de 4 voor u ingezette trucks te kunnen vinden.
Aangezien wij medio maart 2007 met uw heer [C] afspraken hebben gemaakt over onze samenwerking, waarin hij ons 52 weken per jaar werk heeft gegarandeerd van gemiddeld 2800 km per week, zonder hierin een einddatum betreffende onze werkzaamheden te noemen.
Uw heer [D] ons per mail op 23 februari nog de nieuwe tarieven ingaande 1 maart 2009 heeft toe laten komen, wij er zeker van mochten uitgaan onze werkzaamheden voor u te blijven uitvoeren.
Nu dit niet het geval is stellen wij u hierbij aansprakelijk voor de al geleden en de nog te lijden schade die ons bedrijf ondervindt van uw besluit onze samenwerking op geschiede wijze te beëindigen.
Alle relevante stukken hebben wij heden aan onze advocaat doen toekomen, die na bestudering hiervan en het vaststellen van de opzegtermijn hier bij u op terug zal komen. Ook andere zaken die niet conform onze afspraak met u, zoals wachturen e.d. zijn nagekomen zullen wij hierin meenemen.
Tevens willen wij nogmaals benadrukken dat wij ons gewoon voor de voor u te verrichtten werkzaamheden beschikbaar houden."
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert - samengevat - veroordeling van [B] tot betaling van EUR 66.982,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [B] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [B] vordert - samengevat - veroordeling van [A] tot betaling van EUR 15.717,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.5. [A] voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [A] stelt dat zij op 29 maart 2007 een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan met [B]. [A] heeft geïnvesteerd in materiaal en personeel om de afgesproken werkzaamheden voor [B] te kunnen uitvoeren, zoals leasecontracten voor de vrachtwagens, eurovignetten, verzekeringen voor de auto's, onderhoudscontracten en arbeidsovereenkomsten met chauffeurs. Voornoemde kosten en verplichtingen konden niet op korte termijn worden opgezegd. Het was in maart 2009 eveneens onmogelijk om op korte termijn vervangend werk voor de vier vrachtwagens te vinden. Bij gebrek aan alternatief werk zijn de vier chauffeurs noodgedwongen ontslagen. Door het wegvallen van werk voor de vier auto's was de continuïteit van het bedrijf in gevaar, althans heeft [A] noodgedwongen moeten besluiten tot een algehele staking van de transportwerkzaamheden. Gezien de verplichtingen die [A] met derden was aangegaan om daarmee de verplichtingen uit de overeenkomst met [B] te kunnen nakomen, had [B] een voldoende zwaarwegende opzeggrond dienen aan te voeren en bovendien een redelijke opzegtermijn in acht dienen te nemen. Aan beide voorwaarden heeft [B] niet voldaan. De schade die [A] vordert bestaat uit de gemiste kilometervergoeding gedurende de periode die als redelijke opzegtermijn dient te worden aangemerkt, verminderd met de niet gemaakt dieselkosten.
4.2
[B] betwist dat er tussen haar en [A] een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. [B] verstrekte individuele opdrachten, die vervolgens uitvoerde en wekelijks bij [B] afrekende. Net zoals het [B] vrij stond dergelijke opdrachten aan [A] te verstrekken, stond het haar ook vrij vanaf een bepaald moment dit niet meer of enkel nog onder andere voorwaarden te doen. Voor het geval de rechtbank de relatie tussen partijen wel als een duurovereenkomst kwalificeert, stelt [B] zich op het standpunt dat zij ook dan geen schadevergoeding is verschuldigd omdat aan de nadere voorwaarden niet is voldaan. Zij stelt daartoe primair dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden, dan wel door opzegging is geëindigd. Voor die opzegging was geen zwaarwegende grond vereist, subsidiair is aan dat vereiste voldaan. Gelet op de korte duur van de relatie tussen [B] en Hof (22 maanden) was een redelijk opzegtermijn (nog) niet nodig. Tot slot betwist [B] de schadeberekening van [A].
4.3
De eerste vraag die voorligt, is of tussen [A] en [B] sprake is geweest van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Anders dan [B] is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is geweest van door [B] aan [A] verstrekte individuele contracten. Gelet op de vaststaande feiten, met name 2.4 en 2.5, is de rechtbank van oordeel dat er tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen.
De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit dezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voorvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod to betaling van een (schade)vergoeding (vgl. HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).
4.4
De rechtbank volgt [B] niet in haar stelling dat [A] met de beëindiging van de overeenkomst heeft ingestemd. Dat [A] na de aankondiging van [B] op 25 februari 2009 haar vrachtwagens heeft teruggetrokken en zich ook verder op een aard en wijze heeft gedragen die enkel als (instemming met de ) beëindiging van de relatie kan worden aangemerkt, heeft [B], zeker in het licht van de e-mail van 26 februari 2009 (zie 2.8) en de brief van 27 februari 2009 (zie 2.9) beide van [A] aan [B], onvoldoende onderbouwd.
4.5
Nu sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd die door [B] eenzijdig is opgezegd, is gelet op de vordering van [A] waarbij zij ervan uit gaat dat de duurovereenkomst door opzegging is geëindigd, thans enkel nog van belang het antwoord op de vraag of een langere dan door [B] gehanteerde opzegtermijn in acht had moeten worden genomen.
[B] stelt dat zij de overeenkomst heeft opgezegd omdat [A] niet bereid was tegen het nieuwe tarief te rijden. [A] stelt dat zij nooit de kans heeft gehad voor het nieuwe tarief te rijden. [B] stelt daartegenover dat zij uit de gedragingen en gesprekken die destijds zijn gevoerd geen andere indruk krijgen dat [A] daartoe niet bereid was. Aangezien [B] voor het overige tevreden was met de prestaties van [A], zou de samenwerking bij een akkoord over de lagere prijs waarschijnlijk ook niet zijn beëindigd. [A] heeft niet aangegeven bereid te zijn voor het lagere tarief te willen rijden. [A] heeft dit overigens ook niet na 25 februari gezegd. In de diverse mededelingen waarmee [A] zich beschikbaar zei te houden voor nieuwe opdrachten van [B], werd nooit gezegd of ook maar aangeduid, dat [A] wel bereid zou zijn voor het lager tarief te rijden, aldus [B].
Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2. Hoewel partijen het er over eens zijn dat de marktomstandigheden begin 2009 van dien aard waren dat het gerechtvaardigd was een lager tarief dan het tot op dit moment tussen partijen geldende tarief van EUR 0,95, te weten een tarief van EUR 0,80 per kilometer te hanteren, heeft [B] niet gesteld dat [A] expliciet geweigerd heeft voor de door [B] vastgestelde prijs te rijden. Dat zijdens [B] door [D] in het telefoongesprek op woensdag 25 februari 2009 aan [A] werd meegedeeld dat dit de reden was dat [B] met ingang van 1 maart 2009een gebruik meer zou maken van de diensten van [A] heeft [A] eveneens niet gesteld.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [A] niet in de gelegenheid is gesteld voor de nieuwe prijs te rijden.
4.3. [B] stelt dat het einde van de opdrachten aan [A] dient te worden bezien in het licht van de algemene ontwikkelingen in de transportsector. Al enkele maanden na de eerste ritten van [A] door [B] kelderde de transportmarkt. In de zomer 2007 brak de wereldwijde kredietcrisis uit, gevolgd door een algemene economische crisis. De transportsector was één van de eerste en zwaarst getroffen branches. Door teruglopende bestedingen nemen de transportvolumes af en de omzetten in de transportsector daalden. Ook [B] had hier last van. Eind 2008 bleek [B], dat zij een aantal grote klanten kwijt zou raken, die hun (in omvang afgenomen) transporten elders goedkoper hadden ondergebracht en hun overeenkomsten met [B] daarom beëindigden, c.q. niet verlengden. Ook andere grote klanten vertrokken. [B] zag onder andere een grote klant ([E]) per 1 januari 2009 vanwege de te hoge prijsstelling bij [B] naar een andere vervoerder vertrekken. Vervolgens moest [B] vernemen dat ook bij een andere grote klant de helft van de transporten per 1 maart naar een andere transportonderneming zou gaan, aldus [B].
Toch roept het feit dat [B] op 25 februari 2009 ingaande 1 maart 2009 de overeenkomst met [A] heeft opgezegd vragen op, nu [B] immers op 23 februari 2009 een nieuwe kilometerprijs doorgaf aan [A] en gesteld nog gebleken is dat [B] (eerder) [A] heeft gewaarschuwd c.q. heeft aangekondigd dat, gelet op de terugloop van haar aantal klanten en te verzorgen transporten, [B] de door [A] uitgevoerde transporten op korte termijn zou moeten verminderen of de relatie met [A] op termijn zou moeten beëindigen.
[A] stelt in dit verband dat al het door haar verzorgde vervoer is overgenomen door [F] die het werk kennelijk voor een nog lagere prijs wilde uitvoeren dat de 80 cent die [B] aan [A] had aangeboden. [B] geeft toe dat [F] voor [B] heeft gereden. [F] was namelijk wel bereid om voor een concurrerende prijs te rijden. [B] stelt echter dat dit niet betekent dat het werk dat [A] tot eind februari 2009 had gedaan door [F] werd overgenomen. Het dagelijks wisselende werkaanbod werd over de beschikbare interne en externe vrachtwagens verdeeld, aldus [B].
Wat precies de reden is geweest en dus het belang van [B] de overeenkomst op zo korte termijn op te zeggen heeft [B] naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet duidelijk gemaakt. Daar tegenover staan de belangen van [A]. [B] heeft niet gemotiveerd bestreden dat [A] in februari 2009 naast [B] (met 4 vrachtwagens per dag) nog maar twee andere opdrachtgevers (met in totaal 3 vrachtwagens per dag) had. Dit betekent dat [A] op een termijn van enkele dagen een substantieel deel van haar werkzaamheden kwijt raakte in een gekelderde transportmarkt. Het moet ook voor [B] duidelijk zijn geweest dat het verlies van haar bedrijf als klant voor [A] zekere - verstrekkende - gevolgen moet hebben gehad, in ieder geval wat betreft de omzet van [A]. Op deze grond moet worden geoordeeld dat de door [B] in acht genomen opzegtermijn tot 1 maart 2009 te kort was om [A] een redelijke termijn te gunnen het verlies van [B] als opdrachtgever op enigerlei wijze te compenseren. Het feit dat de overeenkomst tussen partijen 22 maanden heeft geduurd, volgens [B] een korte termijn, legt onvoldoende gewicht in de schaal om hier anders over te oordelen.
4.4. Vervolgens rijst de vraag welke opzegtermijn [B] in acht had moeten nemen. [A] stelt dat dit twee maanden had moeten zijn, [B] stelt (geheel subsidiair) dat deze termijn niet langer dan één maand had moeten zijn. Hieromtrent oordeel de rechtbank als volgt. [A] reed aanvankelijk met één auto voor [B], dit is in de loop van de 22 maanden samenwerking uitgebreid naar vier auto's. De laatste uitbreiding (van drie naar vier) vond plaats in oktober 2008. Van grote, door [A] ten behoeve van het transport voor [B] gedane investeringen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Daarnaast kon [A] niet verwachten dat zij onverminderd met vier auto's voor [B] kon blijven rijden. Al met al acht de rechtbank een opzegging van zes (werk)weken redelijk. Dat is een periode waarin [A] in staat zou zijn geweest (deels) vervangende werkzaamheden aan te trekken en (zo nodig) aangegane verplichtingen af te bouwen. Dit betekent dat [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen door niet een opzegtermijn van zes weken in acht te nemen. De door [A] als gevolg daarvan gelden schade dient [B] te vergoeden.
4.5. Bij de berekening van de hoogte van de schade gaat de rechtbank uit van de gehele periode van zes weken. Dit betekent dat zij, anders dan [B] betoogt, ook de laatste dagen van februari 2009 waarop [A] niet heeft gereden meerekent. De rechtbank is van oordeel dat uit de mail van 26 februari 2009 en de daarop volgende brief van 27 februari 2009 van [A] voldoende is af te leiden dat [A] zich beschikbaar heeft gehouden te rijden, doch dat [B] daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Voorts gaat de rechtbank, anders dan [A], uit van een bedrag van EUR 0,80 per kilometer nu [A] immers heeft gesteld dat zij bereid was bij voortzetting van de relatie voor dit bedrag te rijden. Daarnaast gaat de rechtbank uit van het door [B] met stukken onderbouwde berekende gemiddelde van 2359 kilometer per vrachtwagen per week. Voor het overige volgt de rechtbank Hof in haar berekeningen nu deze systematiek (waaronder het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde brandstofprijs) door [B] niet is bestreden. De rechtbank komt dan tot de volgende berekening: 6 werkweken x 2359 kilometer x EUR 0,80 per kilometer x 4 vrachtwagens =
EUR 45.292,80. Hierop komt in mindering de bespaarde brandstof: 2359 kilometer x 6 weken x 4 auto's = 56616 kilometer. Het aantal liters brandstof dat bespaard is bedraagt derhalve : 56616 kilometer gedeeld door het gemiddelde bandstof verbruik van 3.3 kilometer per liter = 17156,36 liter. Vermenigvuldigd met de gemiddelde brandstofprijs van EUR 0,8481 per liter levert dit een besparing op van EUR 14.550,31. De door [A] geleden schade bedraagt dus
EUR 45.292,80 verminderd met EUR 14.550,31 is EUR 30.742,48, welk laatste bedrag door de rechtbank zal worden toegewezen.
4.6. De wettelijke rente zal als gevorderd worden toegewezen.
4.7. [B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [A] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 81,89
- griffierecht 1.165,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.404,89
in reconventie
4.8. [B] grondt haar vordering op een door haar na beëindiging van de relatie met [A] gemaakt emballage overzicht. Zij stelt dat zij van [A] nog 895 Europallets, 500 E1 kratten en 54 H1 Pallets tegoed had. Zij heeft haar daardoor geleden schade, de vervangingskosten van de ontbrekende emballage aan [A] gefactureerd. Inclusief BTW is dit een bedrag van EUR 13.025,80, welk bedrag moet worden vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van EUR 2.692,00.
4.9. Het systeem werkt volgens [B] als volgt. Net zoals de andere subondernemers heeft ook [A] bij de afzenders en bij [B] samen met de goederen ook diverse emballage opgehaald. Hierbij gaat het om europallets, zogenaamde E1 en E2 kratten en H1 pallets. [A] diende deze emballage bij de ontvangers van de goederen (met de goederen daarop en daarin) achter te laten en daarvoor in ruil even zo veel lege pallets en kratten mee te nemen en aan de afzenders dan wel aan [B] terug te transporteren. De daadwerkelijk geruilde emballage wordt op de vrachtbrieven bij gehouden. Een ruil van volle tegen lege emballage wordt op de vrachtpapieren bijgehouden. Een ruil van volle tegen lege emballage is echter niet mogelijk, indien de ontvanger onvoldoende lege pallets of kratten klaar heeft staan. De ontbrekende emballage wordt dan op de vrachtbrief vermeld. Door sommige afnemers wordt een tegoedbon verstrekt. De aldus ontbrekende emballage kan dan later (door [A] of een ander) meegenomen en geretourneerd worden, tegen de eerder verstrekte tegoedbon als bewijs. Bij afgifte van lege emballage bij één van de vestigingen of klanten van [B] ontvangen de chauffeurs ook telkens een tegoedbon. De tegoedbonnen en vrachtbrieven dienen vervolgens als bewijs voor het teruggeven aan [B] gestuurd te worden.
4.10. [A] bestrijd de vordering van [B]. De administratie van [B] vertoont grote gebreken en [A] heeft bijna een week nodig gehad om 20 ordners met stukken door te spitten om de stelling van [B] te weerleggen.
[A] heeft bij haar conclusie van antwoord een kopie van het door [B] geproduceerde emballage overzicht overgelegd (waarop [B] haar vordering baseert) aangevuld met 81 vrachtbrieven of andere stukken waaruit volgens [A] blijkt wat er met de betreffende emballage is gebeurd. [A] heeft in het emballage overzicht alle emballage die aan [A] is meegegeven en vervolgens weer door [A] is ingeleverd tegen elkaar weggestreept. Volgens het door [A] aldus geproduceerde en onderbouwde overzicht heeft zij nog 882 europallets van [B] tegoed. Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
4.11. [A] heeft bij haar antwoord het overzicht van [B] uitvoerig en per regel (in totaal 81 regels) bestreden, onderbouwd met vrachtbrieven en andere stukken. Bij haar repliek reconventie heeft [B] vervolgens slechts 8 van de 81 door [A] bestreden regels (posten) besproken en deels weersproken; 73 regels (met het verweer van [A] heeft zij onweersproken gelaten. Hiermee heeft [B] echter niet de conclusie van [A] weerlegd dat [A] nog pallets van [B] tegoed heeft in plaats van andersom. Dit betekent dat [B] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd zodat deze moet worden afgewezen.
4.12. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 904,00 (2 punten × factor 1,0 × tarief EUR 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 30.742,48 (dertig duizendzevenhonderdtweeënveertig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 29 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 2.404,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.