ECLI:NL:RBZLY:2012:BV3089

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185059 - HZ ZA 11-565
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor onjuiste informatieverstrekking aan schildersbedrijf

In deze zaak vorderde eiseres, een schildersbedrijf, een verklaring voor recht dat de Gemeente Kampen aansprakelijk was voor onrechtmatige daad. Eiseres had in 2004 een brief gestuurd naar de gemeente met het verzoek om toestemming voor de verhuizing van haar bedrijfsactiviteiten naar een nieuw pand. De gemeente bevestigde dat er geen problemen zouden zijn met deze verhuizing. Echter, na de verhuizing ontving eiseres een aanzegging van de gemeente dat zij haar activiteiten moest beëindigen, wat leidde tot een schadeclaim van meer dan EUR 300.000,00. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onjuiste informatie had verstrekt en dat zij ook aansprakelijk was jegens de natuurlijke personen die betrokken waren bij het schildersbedrijf. De rechtbank verklaarde de gemeente aansprakelijk voor de gevolgen van haar onjuiste informatieverstrekking en veroordeelde haar tot schadevergoeding, op te maken bij staat. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken op 11 januari 2012 door mr. T.R. Hidma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 185059 / HZ ZA 11-565
Vonnis van 11 januari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. L.M. de Jong,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KAMPEN,
zetelend te Kampen,
gedaagde,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiseres exploiteert een schildersbedrijf, waarvan [A] directeur is, gehuwd met [B], hierna tezamen te noemen: [C].
2.2. Eiseres was tot eind 2004 gevestigd in de binnenstad van [woonplaats] aan de [adres]. Eind oktober 2004 ontstond bij eiseres interesse voor de aankoop van het perceel [adres] te [woonplaats] vanwege de woon/werkcombinatie die dit pand in de binnenstad mogelijk zou maken. Die mogelijkheid had het pand [adres] weliswaar ook, doch het nadeel daarvan was dat eiseres geen eigenaar was van het bedrijfsgedeelte, dat zij huurde van een derde.
2.3. Om er zeker van te zijn dat zij haar schildersbedrijf op het perceel [adres] mocht uitoefenen, zond eiseres op 1 november 2004 de navolgende brief aan het College van Burgemeester en Wethouders van gedaagde:
L.S.,
Middels dit schrijven wil ik u informeren over mijn voornemen om de bedrijfsactiviteiten van mijn schildersbedrijf te verplaatsen van [adres] naar [adres] te [woonplaats]. Dit zonder dat de activiteiten zullen wijzigen. Op dit moment is de bedrijfsruimte van [adres] in gebruik als kantoor en opslag van verfmaterialen en gereedschappen (steigers, ladders, aanhangwagens e.d.).
Graag zou ik van u willen vernemen of ik mijn werkzaamheden kan voortzetten op de nieuwe locatie aan de [adres] te [woonplaats].
2.4. Bij brief van 17 november 2004 heeft gedaagde aan eiseres bevestigd dat haar verhuizing naar het adres [adres] geen problemen zou geven.
2.5. [C] hebben vervolgens op 3 december 2004 het perceel [adres] in eigendom verworven en zij wonen er sinds medio 2005, vanaf welk moment eiseres haar bedrijfsactiviteiten aldaar heeft uitgeoefend.
2.6. Een buurman - [D] - heeft in april 2005 een verzoek tot handhaving bij gedaagde ingediend, welk verzoek gedaagde heeft afgewezen, waarop een bezwaar- en beroepsprocedure is gevolgd. Bij beslissing van 23 februari 2007 heeft de rechtbank, sector bestuursrecht, het bestreden besluit vernietigd. In de hernieuwde beslissing op het bezwaar van 21 november 2007 heeft gedaagde eiseres aangezegd dat zij vóór 1 februari 2009 de bedrijfsactiviteiten in het pand aan de [adres] te [woonplaats] diende te beëindigen, zulks onder een dwangsom van EUR 60.000,00. Eiseres heeft de exploitatie van haar schildersbedrijf aan het adres [adres] op 31 januari 2008 beëindigd.
2.7. Bij akte van cessie van 13 maart 2008 hebben [C] hun vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad op gedaagde gecedeerd aan eiseres.
2.8. Bij vonnis van 10 juni 2009 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat gedaagde jegens eiseres aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissing(en) van eiseres naar aanleiding van de brief van 17 november 2004 en gedaagde veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, alsmede in de proceskosten.
2.9. Na dit vonnis is eiseres overgegaan tot het aanhangig maken van een schadestaatprocedure (zaaknummer 173870 HA ZA 10-991), welke procedure op verzoek van eiseres - in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure - naar de parkeerrol is verwezen. De totale schade begroot eiseres daarbij op meer dan EUR 300.000,00.
3. Het geschil
3.1. Eiseres vordert
(I) de verklaring voor recht dat gedaagde jegens [A] en [B] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissingen van laatstgenoemden naar aanleiding van de brief van 17 november 2004 van gedaagde aan eiseres, een en ander zoals in het lichaam der dagvaarding nader omschreven;
(II) de veroordeling van gedaagde tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, met bepaling dat een en ander plaats vindt door middel van voortzetting van de tussen eiseres en gedaagde aanhangige schadestaatprocedure bij de rechtbank met kenmerk 173870 HA ZA 10-991;
(III) de veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In gemeld vonnis van 10 juni 2009 heeft de rechtbank overwogen dat gedaagde erkent dat zij eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid om het perceel [adres] te [woonplaats] te gebruiken voor de opslag van verfmaterialen, gereedschappen en kantoor en dat eiseres haar schildersbedrijf mocht verplaatsen naar deze locatie alsmede dat gedaagde erkent dat zij hiermee onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres. Een en ander staat thans ook niet ter discussie.
4.2. Kern van het onderhavige geschil is of gedaagde aldus tevens onrechtmatig heeft gehandeld jegens [C]. Naar het oordeel van de rechtbank moet die vraag bevestigend worden beantwoord, waartoe zij als volgt overweegt.
4.3. Gedaagde betoogt dat in geval van informatieverstrekking door een gemeente op verzoek alleen jegens die verzoeker onrechtmatig wordt gehandeld, indien de verstrekte informatie onjuist mocht zijn. Een andere opvatting zou volgens gedaagde het onaanvaardbare gevolg hebben dat er een in beginsel onbeperkte kring van gelaedeerden kan ontstaan. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het gaat hier immers niet om een 'in beginsel onbeperkte groep van derden' maar om voorzienbare schade die door de onjuiste informatie aan de betrokken rechtspersoon kan ontstaan bij de natuurlijke personen die nauw bij de rechtspersoon zijn betrokken - directeur/aandeelhouder, c.q. diens echtgenoot - die hun handelen op die onjuiste informatie hebben gebaseerd, zoals in dezen het geval is.
4.4. Dat in de in rechtsoverweging 2.3 geciteerde brief d.d. 1 november 2004 van eiseres niet expliciet wordt gerept over de onderhavige belangen van laatstgenoemden kan hieraan niet afdoen. In hoeverre het door gedaagde aangevoerde eigen schuld-verweer doel treft, zal in de schadestaatprocedure nader dienen te worden onderzocht, waarbij op voorhand geenszins valt in te zien dat de hiervoor aangenomen onrechtmatigheid jegens [C] daardoor wordt teniet gedaan dan wel dat nu reeds zou moeten worden geconcludeerd dat de schadevergoedingsplicht uit dien hoofde geheel is vervallen.
4.5. Het gevorderde sub I en II ligt daarmee in het voetspoor van meergemeld vonnis van 10 juni 2009 voor dadelijke toewijzing gereed.
4.6. Wat betreft de kostenveroordeling ligt naar het oordeel van de rechtbank compensatie in de rede. Enerzijds kan aan gedaagde worden toegegeven dat de wijze waarop eiseres het petitum in de met het vonnis van 10 juni 2009 geëindigde procedure heeft ingericht, gedaagde niet kan worden tegengeworpen en dat onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden, anderzijds is hiervoor uitgemaakt dat gedaagde zich er ten onrechte op is blijven beroepen niet jegens [C] aansprakelijk te zijn.
5. De beslissing
De rechtbank
I. verklaart voor recht dat gedaagde jegens [A] en [B] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissingen van laatstgenoemden naar aanleiding van de brief van 17 november 2004 van gedaagde aan eiseres, een en ander zoals in het lichaam der dagvaarding nader omschreven;
II. veroordeelt gedaagde tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, met bepaling dat een en ander plaats vindt door middel van voortzetting van de tussen eiseres en gedaagde aanhangige schadestaatprocedure bij de rechtbank met kenmerk 173870 HA ZA 10-991;
III. compenseert de proceskosten, met dien verstande dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde;
V. verklaart de veroordeling onder II uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.