ECLI:NL:RBZLY:2012:BV0874

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174761 / HZ ZA 10-1115
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in conventie en reconventie inzake onrechtmatige uitlatingen en verbod tot aanwijzing als verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 januari 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde 1] c.s. De vorderingen van [eiser] in conventie zijn afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van [gedaagde 1]. De zaak betreft uitlatingen die zijn gedaan in het weekblad Panorama, waarin [gedaagde 1] c.s. beschuldigingen uitten over de betrokkenheid van [eiser] bij een vermeende ontvoering. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen geen onrechtmatig element bevatten, omdat het woord 'ontvoering' niet werd genoemd en de gebruikte bewoordingen niet als een beschuldiging konden worden gekwalificeerd. Tevens werd vastgesteld dat het eerder opgelegde verbod door de rechtbank Amsterdam niet het verwijderen van uitlatingen van derden omvatte. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het opleggen van een verbod aan [gedaagde 1] c.s. en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 174761 / HZ ZA 10-1115
Vonnis van 11 januari 2012
in de zaak van
[Eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.J. Bos te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. [gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.F. Muller te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1[gedaagde 1]of [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s van partijen en de akte overlegging producties 20 en 21 zijdens [gedaagde 1] c.s..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In het weekblad Panorama (nummer 53) is in 2009 naar aanleiding van een interview met [gedaagde 1] c.s. een artikel gepubliceerd (dit artikel is als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht) waarin onder meer het volgende staat vermeld:
(…)
‘In het holst van een koude winternacht in de buurt van Deventer moet er iemand even bij bezinning zijn gekomen. Het is januari 2007. ‘Huurlingen’ – zoals [gedaagde 1] de privédetectives van [Eiser] noemt – staan op het punt [gedaagde 2] in de val te lokken. Het ene groepje moet [gedaagde 1] in de gaten houden, het andere [gedaagde 2] meenemen naar een hotel in het buitenland, weg van [gedaagde 1], zo vertelt het paar. Het idee is dat als de twee uit elkaar getrokken zijn, [gedaagde 2] wel zal doorslaan. [gedaagde 1]: “Toen is iemand van hen zo verstandig geweest om te zeggen: ‘Jongens, dit gaan we niet doen, dit gaat me te ver’. Maar ze moeten hier opdracht voor hebben gehad, denk je dat ze dit uit zichzelf zijn gaan doen?”
2.2. Privédetective [naam ] heeft op 7 februari 2007 tegenover de politie verklaard:
(…)‘Mij werd gevraagd of ik [naam] wilde benaderen op een moment dat zij alleen zou zijn, haar zou willen vragen om een verklaring af te leggen tegen [gedaagde 1]. Of ik haar daartoe mee wilde nemen naar een hotel in het buitenland, ver weg zodat ze veilig zou zijn voor [gedaagde 1]. Er is niet concreet gesproken over een land of plaats. Hierop vroeg ik wat zij bedoelden met “meenemen” waarop mij gezegd werd dat dit op vrijwillige basis zou zijn.’
2.3. Op 8 februari 2007 heeft het Landelijk Parket het volgende gemeld op haar website www.om.nl:
‘De Nationale Recherche heeft gisteren een verklaring van een privédetective opgenomen. Deze verklaring heeft geen enkel aanknopingspunt opgeleverd voor een verdenking dat [Eiser] de vriendin van de zogenoemde ‘klusjesman’ wilde laten ontvoeren.
Noch de Nationale Recherche noch het Landelijk Parket beschikt over (andere) aanwijzingen dat een zo’n plan voor een ontvoering heeft bestaan.’
2.4. Op 25 april 2007 heeft de rechtbank Amsterdam [eiser] een verbod opgelegd om:
“- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.11 is overwogen - na betekening van dit vonnis [gedaagden] in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk, in het openbaar waaronder tevens te verstaan via internet, websites of weblog in verband te brengen met de moord op mevrouw [naam], op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,00 per persoon voor iedere keer dat [eiser] dit verbod overtreedt, met een maximum van in totaal (dus voor beide eisers gezamenlijk) EUR 250.000,00.”
In rechtsoverweging 5.11 van het vonnis staat vermeld:
“Dit verbod houdt in dat [eiser] niet in het openbaar [gedaagde 1] als moordenaar of verdachte van de moord op mevrouw [naam] mag aanwijzen. Evenmin mag [eiser] [gedaagde 2] als medeplichtige aanwijzen.”
2.5. De Amsterdamse voorzieningenrechter heeft in diens kortgedingvonnis d.d. 13 maart 2008 in r.o. 4.2. onder meer het volgende overwogen:
“Het betekent verder dat blijft gelden dat het niet mogen noemen van vaststaande feiten die gedaagden in verband brengen met de Deventer moordzaak een te grote inbreuk zou vormen op de vrijheid van meningsuiting van eiser. Met het noemen van dergelijke feiten wordt het verbod in het vonnis van 25 april 2007 dan ook niet overtreden.”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I Een verklaring voor recht dat de uitlatingen van [gedaagde 1] c.s., zoals opgenomen in productie 1, waarin zij stellen dat de privédetectives van [eiser] - die door [gedaagde 1] huurlingen worden genoemd - in januari 2007 op het punt stonden [gedaagde 2] mee te nemen naar een hotel in het buitenland, weg van [gedaagde 1], onrechtmatig zijn.
II Een verbod aan [gedaagde 1] c.s. om [eiser] op welke wijze dan ook, in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk in het openbaar aan te wijzen als organisator, aanstichter of betrokkene in de ruimste zin van het woord inzake een plan of poging van ontvoering, weglokking of medeneming tegen haar wil van [gedaagde 2] een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat gedaagden zich niet geheel of gedeeltelijk aan het in dezen te wijzen vonnis zullen houden, met een maximum van EUR 100.000,00.
III De hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s., des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde 1] c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde 1] vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I De veroordeling van [eiser] om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [gedaagde 1] te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag van EUR 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2007, althans subsidiair de dag van indiening van de conclusie van eis in reconventie.
II Een verbod aan [eiser] om, onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis, [gedaagde 1] in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk, in het openbaar waaronder tevens te verstaan via internet, websites of weblog aan te wijzen als moordenaar of verdachte van de moord op mevrouw [naam], op straffe van een dwangsom EUR 50.000,00 voor iedere keer dat [eiser] dit verbod overtreedt, met een maximum van in EUR 2.500.000,00.
III De veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5. [eiser] voert gemotiveerd verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Verklaring voor recht
4.1. [eiser] voert ter onderbouwing van zijn vordering aan dat de in het petitum onder I aangehaalde passage neerkomt op een beschuldiging van een poging tot het plegen van een ernstig misdrijf, te weten ontvoering, en dat nu deze beschuldiging geen steun vindt in het feitenmateriaal, de uitlating van [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig is. [gedaagde 1] c.s. betoogt dat van een beschuldiging van een poging tot ontvoering geen sprake is aangezien in de litigieuze passage het woord ‘ontvoering’ niet wordt vermeld en de gebruikte bewoordingen - ook in samenhang met de rest van het artikel - niet als een dergelijke beschuldiging kunnen worden gekwalificeerd.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de uitlating zoals omschreven in het petitum geen onrechtmatig element. De rechtbank overweegt daartoe dat in de litigieuze passage het woord ‘ontvoering’ niet wordt genoemd en dat het woord ‘meenemen’ naar regulier taalgebruik niet synoniem is aan ‘ontvoeren’, omdat het laatste een zekere vorm van dwang vereist. Dat er sprake zou zijn geweest van dwang komt elders in het artikel evenmin naar voren zodat de door [gedaagde 1] c.s. gebruikte bewoordingen - die overigens ook goeddeels door privédetective [naam ] zijn gebezigd - ook in samenhang met de rest van het artikel bezien niet van dien aard zijn dat zij zijn te beschouwen als een beschuldiging van een poging tot ontvoering. De vordering ligt om die reden voor afwijzing gereed.
Verbod
4.3. Nu - zoals hiervoor onder 4.2. overwogen - er geen sprake is van een beschuldiging van een poging tot ontvoering dan wel weglokking of medeneming van [gedaagde 2] tegen haar wil, bestaat er geen grond voor het opleggen van het onder II in conventie gevorderde verbod. Ook deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
in reconventie
Niet-ontvankelijkheid/ onbevoegdheid
4.4. De processuele verweren van [eiser] komen er - kort gezegd - op neer dat [gedaagde 1] niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat hij een bodemprocedure aanhangig dient te maken teneinde vast te stellen of het opgelegde verbod is overtreden dan wel de dwangsommen zijn verbeurd en dat voorts de rechtbank Zwolle-Lelystad onbevoegd is van deze zaak kennis te nemen omdat het een executiegeschil betreft.
4.5. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] in de onderhavige bodemprocedure een vordering in reconventie heeft ingesteld zodat aan het niet-ontvankelijkheidsverweer van [eiser] voorbij zal worden gegaan. Nu voorts ten aanzien van de eis in reconventie de regels voor relatieve competentie niet gelden en ingevolge artikel 99 Rv de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde in conventie bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, ondergaat het onbevoegdheidsverweer hetzelfde lot.
Verbeurte van dwangsommen
4.6. Aan vordering I in reconventie legt [gedaagde 1] ten grondslag dat [eiser] na betekening van het door de rechtbank Amsterdam d.d. 25 april 2007 gewezen vonnis ten minste vijftig keer het aan hem opgelegde verbod heeft overtreden zodat het maximum aan dwangsommen ten bedrage van EUR 250.000,00 is verbeurd. [eiser] betoogt onder meer dat hij in navolging van het opgelegde verbod [gedaagde 1] niet meer in verband heeft gebracht met de moord op de weduwe [naam] en dat - anders dan [gedaagde 1] stelt - voormeld verbod zich niet uitstrekt tot het verwijderen en/of het verwijderd houden van uitlatingen daterend van vóór 25 april 2007 en uitlatingen van derden op websites en weblogs van [eiser].
4.7. De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of de gevorderde dwangsommen zijn verbeurd, de gewraakte handelingen van [eiser] moeten worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zoals bijvoorbeeld HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569) heeft daarbij als uitgangspunt te gelden dat een verbod zodanig moet worden uitgelegd dat het slechts die handelingen verbiedt waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren. Deze restrictieve uitleg vindt zijn oorsprong in de gedachte dat het voor een ieder die het aangaat naar objectieve maatstaven duidelijk moet zijn waaraan hij zich dient te houden.
4.7.1. Gelet op de formulering van het verbod en hetgeen de rechtbank Amsterdam in r.o. 5.11 van haar vonnis heeft overwogen, lijdt het geen enkele twijfel dat het [eiser] in ieder geval verboden is om na betekening van het vonnis d.d. 25 april 2007 in het openbaar uitlatingen te doen die strekken tot het aanwijzen van [gedaagde 1] als moordenaar waaronder begrepen het in die zin in verband brengen van [gedaagde 1] met de moord op de weduwe [naam].
Dat het verbod mede het verwijderen en het verwijderd houden van voor 25 april 2007 gedane uitlatingen van [eiser] en uitlatingen van derden op websites en weblogs van [eiser] omvat, kan echter mede gelet op het doel en de strekking van het verbod ernstig worden betwijfeld.
Blijkens r.o. 5.3 van voormeld vonnis werd het verbod opgelegd omdat de rechtbank Amsterdam van oordeel was dat het doorgaan met het uiten van beschuldigingen jegens [gedaagde 1] bij de stand van zaken van dat moment niets wezenlijks meer zou toevoegen aan het door [eiser] gestelde doel. Hieruit volgt dat het verbod ziet op toekomstige beschuldigingen, hetgeen de rechtbank met de keuze voor het woord ‘brengen’ in de formulering van het verbod - waarmee naar regulier taalgebruik een toekomstige handeling wordt bedoeld - ook tot uitdrukking heeft gebracht.
Voor zover derden na 25 april 2007 op websites en weblogs van [eiser] [gedaagde 1] in verband hebben gebracht met de moord heeft te gelden dat [eiser] weliswaar een forum biedt om uitlatingen te doen maar dat betekent niet dat hij deze uitlatingen openbaar heeft gemaakt. [eiser] heeft ze immers niet op zijn websites/weblogs geplaatst. Evenmin kan worden volgehouden dat deze uitlatingen - mede gelet op de door [gedaagde 1] als productie 13 ingebrachte oproep van [eiser] aan derden om zich te onthouden van dergelijke beschuldigingen en de daarin vermelde aanzegging dat dergelijke uitlatingen zullen worden verwijderd - moeten worden beschouwd als middellijk door hem gedaan.
Bovendien heeft [gedaagde 1] destijds niet het verwijderen en verwijderd houden van uitlatingen (waaronder die van derden) op weblogs en websites gevorderd zodat niet valt in te zien dat de rechtbank dit ‘meerdere’ impliciet zou hebben toegewezen. In de formulering van het verbod en de toelichting daarop heeft de rechtbank hierover evenmin iets vermeld, hetgeen gelet op de verstrekkende gevolgen ervan wel te verwachten zou zijn geweest. Immers, het moet voor degene aan wie het verbod wordt opgelegd duidelijk zijn waaraan hij zich dient te houden. Gemelde door de Hoge Raad voorgestane restrictieve uitleg brengt dan ook met zich dat het verwijderen en verwijderd houden van uitlatingen van voor 25 april 2007 en van uitlatingen van derden niet onder het verbod kunnen worden begrepen. Deze uitlatingen laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing evenals de ongedateerde uitlatingen.
4.7.2. De uitlating, overgelegd als productie 12, en uitlating 14 van de als productie 14 overgelegde lijst - door [gedaagde 1] geïdentificeerd als zijnde afkomstig van [eiser] - behoren niet tot een van voormelde categorieën en de rechtbank zal derhalve overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van deze twee uitlatingen.
4.7.3. Het verbod is weliswaar ruim geformuleerd middels de woorden ‘in verband brengen met’ maar tegelijkertijd heeft de rechtbank Amsterdam in haar rechtsoverweging 5.11 duidelijk aangegeven dat het verbod niet verder strekt dan het in het openbaar aanwijzen van [gedaagde 1] als moordenaar dan wel als verdachte van de moord op de weduwe [naam]. Productie 12 betreft een door [eiser] opgestelde opsomming van feiten waarin [gedaagde 1] weliswaar wordt genoemd maar waarin hij niet wordt aangewezen als moordenaar dan wel als verdachte van de moord. Bovendien zou - zoals ook de Amsterdamse kortgedingrechter d.d. 13 maart 2008 reeds heeft geoordeeld - het niet mogen noemen van vaststaande feiten die [gedaagde 1] in verband brengen met de Deventer moordzaak een te grote inbreuk vormen op de vrijheid van meningsuiting van [eiser]. Met hetgeen wordt vermeld op de als productie 12 overgelegde websitepagina, wordt het verbod van 25 april 2007 dan ook niet overtreden.
4.7.4. Hetzelfde geldt voor uitlating 14 van de als productie 14 overgelegde lijst, waarin het volgende staat vermeld:
“Het interessante is dat RELEVANTE vragen over de moord (bijvoorbeeld de reconstructie van de moord, het gebruik van handschoenen bij het voelen, de mishandeling van de blouse, de leugens rondom het alibi van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]), nooit door de tegenstanders van [naam] worden beantwoord of niet van belang worden geacht en dat ONBELANGRIJKE bijzaken die met [naam] verband houden worden uitvergroot en gezien worden als een vorm van bewijs dat [naam] bij de moord betrokken wordt.”
Hoewel het hier geen opsomming van vaststaande feiten betreft, wordt [gedaagde 1] in deze passage evenmin aangewezen als moordenaar dan wel als verdachte van de moord op de weduwe [naam]. Blijkens de context van deze passage heeft [eiser] hiermee aan de orde willen stellen dat informatie selectief geselecteerd werd om [naam] verdacht te maken. In deze context bezien is naar het oordeel van de rechtbank het verbod niet overtreden.
4.7.3. De rechtbank concludeert dat nu [eiser] het verbod niet heeft overtreden, er geen dwangsommen zijn verbeurd. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
Verbod
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond om het gevorderde verbod op te leggen.
in conventie en in reconventie
4.9. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2. wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.3. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma, mr. M.H.S. Lebens-de Mug en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.?