RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/109
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.J.G. Uiterwaal,
de Minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder.
Op 19 augustus 2009 heeft eiser verweerder verzocht hem op grond van het bepaalde in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de minuut te verstrekken behorend bij de beschikking van 6 augustus 2009, waarbij hem een verblijfsvergunning is verleend, Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om inzage in de persoonsgegevens. Eiser heeft bij brief van 25 augustus 2009 aangegeven, dat zijn eerdere verzoek tevens moet worden aangemerkt als een verzoek in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Bij brief van 20 augustus 2009 heeft verweerder meegedeeld, dat in de betreffende minuut een opsomming van de relevante stappen in de gevoerde procedure tot aan het moment van de beschikking is neergelegd, en dat er reden is om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. Op 31 augustus 2009 heeft verweerder, wegens gestelde strijd met artikel 43, onder e, van de Wbp geweigerd om de minuut ter inzage te geven. Eiser heeft op 12 oktober 2009 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eisers bezwaar bij besluit van 6 januari 2010 ongegrond verklaard en zijn besluit van 31 augustus 2009 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen verweerders beslissing op bezwaar op 15 december 2009 bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 20 januari 2010 doorgezonden naar de rechtbank Zwolle-Lelystad. Op 27 april 2010 heeft verweerder de stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, met uitzondering van de minuut, ingezonden. Op 17 augustus 2010 heeft verweerder vervolgens de minuut in een verzegelde envelop aan de rechtbank toegezonden. Verweerder heeft daarbij op grond van artikel 8:29 van de Awb verzocht dat enkel de rechtbank van de minuut kennis mag nemen. Op 22 augustus 2011 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaald, dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Op 23 augustus 2011 heeft gemachtigde van eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op grond van de eiser niet toegezonden minuut uitspraak te doen. Het beroep is ter zitting van 25 augustus 2011 behandeld. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Raterink en mr. L.H.C. de Vries.
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit, om eiser de minuut te onthouden van de beschikking waarbij aan hem een verblijfsvergunning is verleend, gehandhaafd. Eiser kan zich met die beslissing niet verenigen.
Voorts stelt eiser dat ten onrechte niet is beschikt op grond van de Wob. Verweerder heeft ter zitting toegezegd alsnog een beschikking op grond van de Wob te zullen nemen. De rechtbank laat dit punt verder buiten beschouwing.
In beroep vordert eiser onverkorte inzage in de minuut, inclusief de daarin opgenomen juridische analyse, die aan zijn verblijfsvergunning ten grondslag heeft gelegen.
2.2 Alvorens de rechtbank toekomt aan het materiële punt van geschil overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft er voorafgaand aan zijn beslissing op bezwaar van afgezien om eiser over zijn bezwaar te horen. Naar het oordeel van de rechtbank was evenwel geen sprake van een van de gronden als genoemd in artikel 7:3 van de Awb, op grond waarvan van het horen kon worden afgezien. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven dit verzuim ondergeschikt te achten aan de beoordeling van zijn materiële vordering. Het standpunt van eisers gemachtigde betekent dat hij geen rechtsgevolgen wenst te verbinden aan het gebleken verzuim. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het bestreden besluit vanwege dat verzuim te vernietigen.
2.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonsgegeven verstaan: elk gegeven, betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, eerste volzin, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens, waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp, voor zover thans van belang, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
2.4 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: BT8554) heeft in haar uitspraak van 19 oktober 2011 in een vergelijkbaar geval als volgt geoordeeld. Als “deze betrokkene betreffende persoonsgegevens” moeten worden beschouwd, de gegevens die een neerslag vormen van een over een bepaalde persoon genomen beslissing. De in de minuut neergelegde redenen, waarom aan betrokkene al dan niet vergunning wordt verleend krachtens artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, van de Vreemdelingenwet 2000 zijn geen persoonsgegevens in de zin van de Wbp, doch een juridische analyse. De daarbij betrokken gegevens vormen geen neerslag van de over betrokkene genomen beslissing omtrent zijn verblijfsvergunning. Van belang daarbij is dat deze gegevens weliswaar bij de totstandkoming van het uiteindelijk genomen besluit zijn betrokken, maar daarvan geen deel uitmaken. Verweerder is voorts niet gehouden de minuut zonder meer aan betrokkene ter inzage te geven. De Wbp voorziet niet in een onverkorte aanspraak op inzage in alle stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Die inzage is slechts geboden, indien niet op andere wijze adequaat in kennisgeving van die gegevens kan worden voorzien, dan wel mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden. Aldus de Afdeling in de genoemde uitspraak.
De rechtbank leidt hieruit af, dat de juridische analyse niet onder de werking van artikel 35 van de Wbp valt en dat verweerder niet gehouden is om die in het kader van een Wbp-aanvraag aan betrokkene te verstrekken. De daarbij betrokken gegevens vormen immers geen neerslag van de over betrokkene genomen beslissing omtrent zijn verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dan ook, dat verweerder eiser terecht de juridische analyse heeft onthouden die in de minuut is gegeven ten aanzien van zijn verblijfsvergunning.
Overigens heeft verweerder in de pleitnota in het kader van artikel 3:48, tweede lid van de Awb de motivering van de vergunningverlening alsnog gegeven.
Voorts volgt hieruit, dat verweerder slechts dan gehouden is om de minuut ter inzage te verstrekken, als de daarin opgenomen persoonsgegevens niet op andere adequate wijze aan betrokkene kenbaar kunnen worden gemaakt. Na van de minuut kennis te hebben genomen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval anders dan door het integraal ter inzage aanbieden van de minuut adequaat kon worden voorzien in kennisgeving van de daarin opgenomen persoonsgegevens, dan wel mededeling van de herkomst daarvan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de minuut als intern stuk is opgesteld ter voorbereiding van de besluitvorming over de toelating en eiser over de processtukken in de hem betreffende vreemdelingenzaak beschikt. Verweerder mocht dan ook volstaan met de mededeling van de persoonsgegevens van eiser, voor zover de minuut deze bevat. Verweerder heeft dan ook terecht besloten de minuut niet aan eiser ter inzage te verstrekken.
Ten aanzien van de wijze waarop verweerder de persoonsgegevens dient te verstrekken oordeelt de rechtbank als volgt.
2.5 Evenals de rechtbank Leeuwarden (LJN: BR4918) is deze rechtbank van oordeel, dat verweerder een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens dient te verstrekken. Verweerder dient daarbij specifieke informatie te verschaffen en kan niet volstaan met een globale omschrijving. Ook kan verweerder niet volstaan met een aanduiding van de soorten persoonsgegevens of de categorie waartoe deze gegevens behoren. Aanduidingen als "naam", "nationaliteit" en "ras" zijn onvoldoende concreet. Verweerder dient in plaats daarvan de in de minuut opgenomen naam, nationaliteit en ras van eiser te vermelden.
Aan die criteria heeft verweerder in het onderhavige geval niet voldaan. De rechtbank constateert, dat de Staatssecretaris van Justitie met het primaire besluit van 31 augustus 2009 niet op adequate wijze in de kennisgeving van de gegevens heeft voorzien. Voorts oordeelt de rechtbank dat verweerder die nalatigheid na heroverweging in bezwaar bij zijn beslissing van 6 januari 2010 ten onrechte niet heeft hersteld. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder heeft in zijn pleitnota alsnog persoonsgegevens aan eiser verschaft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minuut niet afwijkt van die gegevens. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarmee voor zover mogelijk heeft voldaan aan de criteria zoals die hiervoor zijn gesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Mitsdien wordt beslist als volgt
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 874,00, te betalen aan eiser.
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, rechters, en door de voorzitter en R.K. Witteveen als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag