ECLI:NL:RBZLY:2012:2181

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
191300/HL ZA 11-1025
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vordering door bewindvoering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 augustus 2012, is eiseres, wier gehele vermogen onder bewind staat, niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen DADDY'S DAYCARE CENTRE B.V. (DDC). De procedure begon met een vordering van eiseres tot betaling van € 64.275,00, vermeerderd met rente en kosten. DDC voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van € 15.235,94 van eiseres. De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 1:441 lid 1 BW, de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte. Aangezien het bewind nog voortduurt, kon eiseres niet als eisende partij optreden. De mededeling van de advocaat van eiseres dat zij gemachtigd was door de bewindvoerder, leidde niet tot een andere conclusie. De rechtbank verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelde haar in de proceskosten van DDC, die op € 3.532,00 werden begroot. In reconventie werd DDC eveneens niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 894,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.P. de Jong-de Goede.

Uitspraak

VONNIS

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 191300/ HL ZA 11-1025
Vonnis van 29 augustus 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.E. van de Hoef te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DADDY'S DAYCARE CENTRE B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.O. Reiziger te Almere.
Partijen zullen hierna [eiseres] en DDC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 januari 2012
- de conclusie van antwoord in reconventie van 7 maart 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 maart 20 I 0 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector
kanton -locatie Lelystad (479830 BM VERZ 09-2177) is een bewind ingesteld over alle
goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [eiseres]. Het bewind duurt nog voort.
2.2.
Als bewindvoerder ten behoeve van [eiseres] is benoemd OBIN B.V., gevestigd te
Culemborg.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van DDC tot betaling van € 64.275,00,
vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
DDC voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
DDC vordert - samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 15.235,94,
vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:441 lid I, eerste volzin, BW vertegenwoordigt
de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte.
4.2.
Uit de als productie 2 bij dagvaarding door [eiseres] in het geding gebrachte
beschikking van 25 maart 2010, blijkt dat bewind is ingesteld over alle goederen van
[eiseres]. Dit bewind omvat mede de door [eiseres] gepretendeerde vordering op DDC.
4.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:441 lid 1, eerste volzin BW, kan [eiseres] dan ook
niet als eisende partij in rechte optreden.
4.4.
De mededeling van mr. Van de Hoef ter comparitie dat zij door de bewindvoerder
gemachtigd is om deze procedure te voeren, leidt er niet toe dat de bewindvoerder als
procespartij kan worden aangemerkt of dat [eiseres] toch gerechtigd is als procespartij op te treden.
4.5.
[eiseres] dient in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.6.
Ter comparitie is de vraag aan de orde gekomen of op grond van artikel 245 Rv. de
kostenveroordeling ten laste van een derde dient te komen. De rechtbank overweegt dat
geen van de in artikel 245 Rv. genoemde situaties zich voordoet. Er is geen sprake van een niet bestaande partij. Evenmin kan gezegd worden dat mr. Van den Hoef niet bevoegd was namens [eiseres] op te treden. [eiseres] is immers ondanks het feit dat er sprake is van een onderbewindstelling wel handelingsbekwaam en kon mitsdien een overeenkomst met mr. Van den Hoef aangaan. Wel is het de vraag of, als gevolg van de onderbewindstelling, de schulden voorvloeiend uit deze overeenkomst tussen [eiseres] en mr. Van den Hoef verhaalbaar zijn op het onder bewind gestelde vermogen. De rechtbank kan daar in dit vonnis geen antwoord op geven.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de
proceskosten zal worden veroordeeld.
4.8.
Een andere vraag is of er gronden zijn voor [eiseres] om deze proceskosten te
verhalen op mr. Van den Hoef. Ook op deze vraag kan de rechtbank in dit vonnis geen
antwoord geven.
4.9.
De kosten aan de zijde van DDC worden begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten x tarief € 894,00)
Totaal € 3.532,00
in reconventie
4.10.
Zoals in conventie reeds is overwogen, vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens
het bewind [eiseres] in en buiten rechte. Uitgangspunt is dan ook dat Doe haar tegen-vordering slechts kan instellen tegen de bewindvoerder. Dit is slechts anders, indien zij
ten tijde van het instellen van de tegenvordering het bewind niet kende noch behoorde te
kennen. Dit laatste is echter niet aan de orde.
4.11.
In de door [eiseres] uitgebrachte dagvaarding (onder punt 5) wordt immers expliciet
gemeld dat bewind is ingesteld over alle goederen van [eiseres], met benoeming van OBIN
B.V. als bewindvoerder. De betreffende beschikking is als productie 2 bij dagvaarding
overgelegd. Ook uit het bij dagvaarding als productie 6 overgelegde beslagrekest van
7 oktober 2011 (beslag is volgens [eiseres] gelegd op 10 oktober 2011) en uit de als
productie 5 bij dagvaarding overgelegde sommatiebrief van 23 september 2011 van
mr. Van de Hoef aan DDC, blijkt dat DDC van het bewind en de benoemde bewind-voerder op de hoogte is gesteld. In de brief van 23 september 2011 wordt zelfs melding gemaakt van een gesprek medio april 2011 tussen de bewindvoerder en (een medewerkster van) DDC.
4.12.
DDC dient in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.13.
DDC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 894,00 (2,0 punten x factor 0,5 x tarief € 894,00) voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Doe tot op heden begroot
op € 3.532,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart DDC niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.5.
veroordeelt DDC in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot
Op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar u· sproken op
29 augustus 2012.