Ook de stelling van [gedaagde] dat niet vaststaat dat hij vanuit zijn woning heeft
gehandeld kan hem niet baten. Nu Centrada haar stelling heeft onderbouwd met het verslag van de wijkagent van 12juli 2012, is een enkele betwisting van [gedaagde] onvoldoende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aannemelijk te maken van waaruit hij dan wel handelde. Daar komt bij dat [gedaagde] de verklaringen uit het verslag van de wijkagent niet heeft weersproken.
De stelling van [gedaagde] dat de verklaring van de wijkagent onrechtmatig is verkregen kan
hem eveneens niet baten. Het strafvorderlijke leerstuk van het onrechtmatig verkregen
bewijs kan niet zonder meer naar het civiele geding worden overgeplaatst. Een algemene
regel dat onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal te allen tijde buiten beschouwing moet
blijven, kan niet in het civiele proces worden aanvaard. Een dergelijke verplichte
bewijsuitsluiting zou niet te verenigen zijn met het in de wet verankerde beginsel, dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd. In het civiele proces heeft de rechter een grote vrijheid waar het gaat om de toelating en waardering van het bewijs. Grote
terughoudendheid dient te worden betracht alvorens wordt beslist, dat bepaald
bewijsmateriaal bij voorbaat wordt uitgesloten. De rechter zou zich dan immers de
mogelijkheid ontnemen om recht te doen op basis van de werkelijkheid, waarmee niet alleen een zwaarwegend algemeen belang in het gedrang zou komen, maar ook een rechtens te respecteren privé belang. Een ieder die in een civiele procedure betrokken is, heeft er immers aanspraak op, dat hij/zij in staat wordt gesteld om de rechter van de waarheid van gestelde feiten te overtuigen, in het bijzonder indien het feiten betreft die bewijs behoeven. Het in strijd met deze belangen uitsluiten van bewijsmateriaal kan slechts gerechtvaardigd zijn, indien andere, gelet op de omstandigheden van het geval (nog) zwaarder wegende belangen door de bewijsvergaring zijn geschonden. Dergelijke bijzondere belangen aan de zijde van [gedaagde] zijn i.c. echter gesteld noch aannemelijk geworden.