ECLI:NL:RBZLY:2012:2171

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
204168/ KL ZA 12-353
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de man, die een voorlopige omgangsregeling vordert met zijn minderjarige kind. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad van augustus 2010 tot februari 2012 en hebben samen een minderjarig kind, dat door de man is erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over het kind en de hoofdverblijfplaats is bij haar. De man vordert dat het kind elke woensdag en zaterdag bij hem verblijft, met een uitbreiding van de zaterdagse omgangsregeling in de toekomst.

De vrouw verzet zich tegen de vordering van de man en stelt dat er geen spoedeisend belang is. Ze heeft eerder een voorstel gedaan voor een begeleide omgangsregeling, maar de man heeft hier niet op ingegaan. De vrouw maakt zich zorgen over de veiligheid van het kind, gezien het verleden van de man met alcohol- en drugsgebruik. De man heeft echter aangegeven dat hij sinds anderhalf jaar geen drugs meer gebruikt en dat hij zijn alcoholgebruik heeft verminderd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van de man, gezien het feit dat er al maanden geen omgang heeft plaatsgevonden. De rechter heeft besloten dat de omgang tussen de man en het kind begeleid moet worden door Stichting Roots, omdat deze stichting rapportages kan opstellen die relevant zijn voor de bodemprocedure. De rechter heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 december 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 204168/ KL ZA 12-353
Vonnis in kort geding van 19 december 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F. Heidinga te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. D.G. Nagel te Almere.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie;
- een brief met producties d.d. 30 november 2012 van de vrouw, en
- de mondelinge behandeling op 5 december 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van augustus 2010 tot februari 2012.
2.2.
Het minderjarig kind van partijen is [kind], geboren te [geboorteplaats] op [2012]
. De minderjarige is door de man erkend.
2.3.
De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De
minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert - samengevat - een voorlopige omgangsregeling waarbij de
minderjarige elke woensdag van 16:30 uur tot 18:30 uur alsmede elke zaterdag van 10:00
uur tot 12:00 uur bij hem verblijft, waarbij de omgangsregeling op zaterdag elke week met
een uur zal worden uitgebreid zodat de minderjarige uiteindelijk elke zaterdag van 10:00 uur
tot 17:00 uur bij de man zal verblijven.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat het in het belang van het
hechtingsproces van de minderjarige is dat het contact tussen hem en de minderjarige zo
spoedig mogelijk wordt hersteld. Er zijn wat hem betreft geen redenen die ertoe zouden
moeten leiden dat er geen omgang zou moeten plaatsvinden.
4.2.
Het aanhangig maken van dit kort geding is noodzakelijk geweest omdat het
partijen niet is gelukt om in onderling overleg afspraken te maken. Op het voorstel van de
man om in mediation te gaan, heeft de vrouw afwijzend gereageerd. De man erkent dat de
vrouw voorgesteld heeft om Stichting Roots te betrekken, maar de man heeft de strekking
van dit voorstel niet begrepen. Voorts had de man aanvankelijk een andere advocaat die een
kort gedingprocedure aanhangig zou maken, maar dit is niet van de grond gekomen. Toen
de man zijn huidige advocaat in de arm heeft genomen, heeft het nog enige tijd geduurd
voordat het dossier werd overgedragen en onderhavige procedure kon worden gestart.
4.3.
De man erkent dat hij een roerig verleden heeft, maar sinds anderhalf jaar gaat het
heel goed. Van een verslaving is geen sprake meer. Het is juist dat hij tweemaal is
opgenomen geweest en dat hij twee keer een terugval gehad, maar sinds partijen uit elkaar
zijn, gebruikt hij geen softdrugs meer. Met het gebruik van harddrugs was hij al eerder
gestopt. De man gebruikt nog wel alcohol, maar dat zijn twee keer twee consumpties per
week die hij bij zijn ouders krijgt. Zijn financiën worden beheerd door zijn ouders. De man
erkent ook dat het ten tijde van de geboorte van de minderjarige een troep was in huis, maar
daarvan is eveneens geen sprake meer. Ook erkent de man dat hij in een aangeschoten bui
een jongen een duw heeft gegeven waarvoor hij een boete heeft gekregen en dat hij op een
lompe wijze met de minderjarige is omgegaan.
4.4.
De man staat open voor begeleide omgang door een professionele instantie. Hij
geeft de voorkeur aan Humanitas omdat bij Stichting Roots er een lange wachtlijst is en
Humanitas ook rapporteert.
4.5.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn
vordering omdat het spoedeisend belang ontbreekt. Zij heeft in juni een voorstel aan de man
gedaan om zich aan te melden bij Stichting Roots voor een begeleide omgangsregeling en
ter overbrugging een omgangsregeling waarbij er iedere woensdag en zaterdag omgang zou
zijn in haar aanwezigheid. De man heeft daarop in augustus afwijzend gereageerd. In de
afgelopen maanden heeft er geen overleg meer plaatsgevonden, hetgeen wel voor de hand
had gelegen alvorens een kort geding procedure aanhangig te maken. De man had al eerder
een procedure aanhangig kunnen maken als hij het contact met de minderjarige zo snel
mogelijk had willen herstellen.
4.6.
Indien de man wel ontvankelijk is, stelt de vrouw zich op het standpunt dat van een
onbegeleide omgangsregeling geen sprake kan zijn omdat de veiligheid van de minderjarige
onvoldoende wordt gewaarborgd. De man heeft immers een alcohol- en drugsverslaving
gehad. Voordat partijen een relatie hadden, is de man een aantal keer opgenomen geweest in
een afkickkliniek, maar hier is hij niet clean uitgekomen. De man stelt weliswaar dat hij
geen drugs meer gebruikt en nog maar zelden en in beperkte hoeveelheden alcohol gebruikt,
maar uit de overgelegde stukken blijkt dat er rond de geboortedatum van de minderjarige
nog drugs in huis was. De vrouw erkent dat ook zij harddrugs heeft gebruikt, maar daarmee
is zij al ruim voor de zwangerschap gestopt. Met het blowen is zij gestopt toen zij wist dat
zij zwanger was. Naast het drugs- en alcoholgebruik van de man maakt de vrouw zich
zorgen over de manier waarop de man met de minderjarige zal omgaan. Uit de overgelegde
verklaring van de schoonzus van de vrouw blijkt immers dat de man direct na de geboorte
nogal hardhandig met de minderjarige omging.
4.7.
De vrouw staat open voor omgang tussen de man en de minderjarige indien dit
wordt begeleid door Stichting Roots. Zij is zich bewust van een wachtlijst, maar zij kiest
uitdrukkelijk voor Stichting Roots omdat deze stichting rapporteert en deze informatie
relevant is voor de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.8.
Van het spoedeisende belang bij het gevorderde is naar het oordeel van de
voorzieningenrechter in voldoende mate gebleken. Immers is tijdens de mondelinge
behandeling voldoende aannemelijk geworden dat er al een aantal maanden geen omgang
heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige, dat het partijen niet is gelukt om in
onderling overleg afspraken te maken en dat de man vervolgens direct een kort
gedingprocedure aanhangig heeft proberen te maken via zijn advocaat. Toen dit niet van de
grond kwam, heeft de man met veel moeite het dossier overgedragen gekregen naar zijn
huidige advocaat en direct onderhavige procedure aanhangig gemaakt.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat er omgang tussen de man en de minderjarige
dient plaats te vinden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man open staat
voor begeleide omgang zoals door de vrouw is voorgesteld. Partijen verschillen echter van
mening over de vraag welke instantie de omgang dient te begeleiden. Met de man is de
voorzieningenrechter van oordeel dat de omgang wel op een zo kort mogelijke termijn moet
starten. Voorts is de voorzieningenrechter met de vrouw van oordeel dat het van belang is
dat de begeleidende instantie aan verslaglegging doet, ondermeer voor de bodemprocedure.
Aangezien Humanitas niet aan dossiervorming doet en de lengte van de wachtlijst bij
Stichting Roots mede afhankelijk is van de beschikbaarheid van de betrokken partijen en het
uit recente informatie bekend is dat de omgang op een doordeweekse dag eerder kan starten
dan in het weekend, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de omgang dient te worden
begeleid door Stichting Roots, waarbij de duur, de frequentie en de opbouw aan het beleid
van Stichting Roots zal worden overgelaten. Derhalve zal worden beslist als volgt.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding afte wijken van het uitgangspunt dat
gelet op de relatie tussen partijen de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd,
in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
stelt een door Stichting Roots te begeleiden omgangsregeling tussen de man en de
minderjarige vast, waarbij de duur, de frequentie en de opbouw aan het beleid van Stichting
Roots wordt overgelaten,
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G. van Arem en in het openbaar uitgesproken op
19 december 2012.