ECLI:NL:RBZLY:2012:1767

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
173472 - HL ZA 10-937
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht door het voeren van vele bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, hebben de eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en DIFRA AGRO PROJECTEN B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], wegens misbruik van recht. De eiseressen stellen dat de gedaagden herhaaldelijk kansloze bestuursrechtelijke procedures hebben aangespannen met als doel hen te benadelen in hun bedrijfsvoering, specifiek in het kader van het project Kalenberger Greenpoort. De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, waarbij de gedaagden bezwaar maakten tegen verschillende vergunningen die aan de eiseressen waren verleend, waaronder bouw- en milieuvergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, ondanks dat hun bezwaren niet succesvol waren, legitieme belangen hadden bij hun acties, zoals het behoud van uitzicht en de waarde van hun woning.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen afgewezen, oordelend dat de gedaagden niet in strijd met de wet hebben gehandeld door gebruik te maken van hun recht om bezwaar en beroep aan te tekenen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien de gedaagden niet handelden vanuit een onterecht belang, maar uit zorg voor hun eigen belangen. Bovendien heeft de rechtbank benadrukt dat de kosten van de bestuursrechtelijke procedures niet via een civiele rechtszaak kunnen worden verhaald, omdat de bestuursrechter exclusief bevoegd is om hierover te oordelen. De eiseressen zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 4.740,50, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 173472 / HL ZA 10-937
Vonnis van 2 mei 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te[vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIFRA AGRO PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
eiseressen,
advocaat mr. J. Peeters-de Vormer te Delft,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te[woonplaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te[woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. G.J. Baken te Emmeloord.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1], DiFra, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2010
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de akte overlegging productie aan de zijde van [eiseres sub 1] en DiFra van 2 maart 2011
  • de conclusie van dupliek
  • de antwoordakte aan de zijde van [eiseres sub 1] en DiFra van 25 mei 2011
  • de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 6 juli 2011
  • de antwoordakte aan de zijde van [eiseres sub 1] en DiFra van 20 juli 2011.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is een glastuinbouwbedrijf dat zich bezighoudt met het telen van paprika’s. DiFra is een projectontwikkelaar die zich toelegt op de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven.
2.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], partners, wonen aan de [adres] te[woonplaats].
2.3.
[eiseres sub 1] en de ondernemingen [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] zijn in samenwerking met DiFra het project Kalenberger Greenpoort te[woonplaats] aangegaan. Dit project ligt tegenover de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2.4.
Bij besluit van 27 november 2007 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder (hierna: B&W) aan [eiseres sub 1] een bouwvergunning verleend ten behoeve van het bouwen van een kas op het perceel [adres] te[woonplaats].
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en hebben de volgende bestuursrechtelijke procedures gevoerd met betrekking tot het project Kalenberger Greenport:
Bouwvergunning
2.5.1.
Tegen het besluit van B&W van 27 november 2007 tot het verlenen van een
bouwvergunninghebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 3 januari 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 maart 2008 hebben B&W het bezwaar ongegrond verklaard.
Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is ook bezwaar gemaakt tegen drie andere (wijzigingen van) bouwvergunningen van 8 april 2008, 17 juni 2008 en 23 juni 2008. Alle bezwaren zijn door B&W ongegrond verklaard. Tegen de besluiten van B&W op de bezwaren hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beroep ingesteld. De meervoudige kamer van de sector bestuursrecht van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de zaken gevoegd behandeld en op 11 mei 2010 alle beroepen ongegrond verklaard (productie 1 dagvaarding). Op 22 juni 2010 is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft de aangevallen uitspraak op 23 februari 2011 bevestigd (productie 18, akte [eiseres sub 1] en DiFra van 2 maart 2011).
Handhavingsverzoek aan B&W ten aanzien van de waterbassins
2.5.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 13 maart 2009 de gemeente verzocht handhavend op te treden tegen door [eiseres sub 1] en DiFra gerealiseerde waterbassins wegens strijdigheid met het bestemmingsplan. Bij besluit van 14 april 2009 hebben B&W het verzoek afgewezen. Op 26 mei 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 september 2009 hebben B&W de bezwaren ongegrond verklaard. Op 13 oktober 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen dat besluit beroep ingesteld. De meervoudige kamer van de sector bestuursrecht heeft het beroep bij uitspraak van 11 mei 2010 ongegrond verklaard (productie 1 bij dagvaarding).
Handhavingsverzoek aan B&W ten aanzien van de warmtekrachtkoppelingsinstallaties
2.5.3.
Bij brief van 11 mei 2009 is namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan B&W verzocht handhavend op te treden tegen het beschikken door [eiseres sub 1] en DiFra over warmtekrachtkoppelingsinstallaties (
WKK’s)wegens strijdigheid met het bestemmingsplan en wegens stijdigheid met de Wet milieubeheer. Daarnaast is verzocht de aan [eiseres sub 1] en DiFra verleende bouwvergunningen in te trekken (productie 13 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]). Het verzoek tot handhaving wegens strijdigheid met de Wet milieubeheer is ter behandeling doorgestuurd aan Gedeputeerde Staten van Flevoland (GS Flevoland), zie punt 2.5.7 hierna. De overige verzoeken zijn door B&W op 11 augustus 2009 afgewezen (productie 2 bij dagvaarding). Op 22 september 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar gemaakt tegen het besluit van B&W tot afwijzing. Op 31 augustus 2010 hebben B&W het bezwaar van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontvankelijk doch ongegrond verklaard (productie 13 bij conclusie van repliek). Hiertegen zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in beroep gegaan bij de rechtbank. Op 26 april 2011 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de procedure ingetrokken (productie 19, akte [eiseres sub 1] en DiFra 25 mei 2011).
Handhavingsverzoek aan B&W ten aanzien van de verleende uitritvergunning
2.5.4.
Op 8 september 2009 hebben B&W besloten tot weigering van het verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om handhavend op te treden in zake een verleende uitritvergunning en de verkeerssituatie in het algemeen aan de [adres]. Bij besluit van 18 mei 2010 hebben B&W het bezwaar van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen dit besluit ongegrond verklaard (productie 3 bij dagvaarding).
Gedoogbesluit GS
2.5.5.
Op 6 november 2009 hebben GS Flevoland besloten alle activiteiten van [eiseres sub 1] zoals genoemd in de aanvraag om milieuvergunning van 9 juni 2009 onder voorwaarden te gedogen. In de begeleidende brief bij hun besluit schrijven GS Flevoland aan de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]:
Wij benadrukken dat [eiseres sub 1] BV ons inziens verwijtbaar heeft gehandeld. Door (ruim) voorafgaand aan het ontvankelijk worden van de aanvraag om milieuvergunning diverse opdrachten te verstrekken heeft het bedrijf kennelijk bewust aangestuurd op het uitbreiden van de bedrijfsvoering zonder noodzakelijke vergunning, hetgeen in strijd is met de verplichting zich te houden aan de wet. (productie 4 bij conclusie van antwoord, productie 12 bij conclusie van dupliek).
Milieuvergunning
2.5.6.
Aan [eiseres sub 1] is bij besluit van 1 februari 2010 een milieuvergunning verleend door GS Flevoland. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben tegen dit besluit beroep aangetekend bij de ABRvS. Op 19 mei 2010 hebben GS Flevoland hun verweerschrift ingediend (productie 4 bij dagvaarding).
Handhavingsverzoek aan GS ten aanzien van de warmtekrachtkoppelingsinstallaties
2.5.7.
Het verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan B&W van 11 mei 2009 om handhavend op te treden tegen het beschikken over
WKK’szonder milieuvergunning is op 14 juli 2009 doorgezonden aan GS Flevoland. Tegen het afwijzende besluit van GS Flevoland van 24 september 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar gemaakt. Nadat dit bezwaar bij besluit van 2 februari 2010 ongegrond was verklaard, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beroep aangetekend bij de ABRvS. Op 19 mei 2010 hebben GS Flevoland hun verweerschrift ingediend bij de ABRvS (productie 5 bij dagvaarding).
De ABRvS heeft op 22 september 2010 het beroep tegen de op 1 februari 2010 verleende milieuvergunning ongegrond verklaard en het beroep tegen de beslissing op bezwaarschrift van 2 februari 2010 betreffende het handhavingsverzoek niet ontvankelijk verklaard (productie 16 conclusie van repliek).
Handhavingsverzoek aan GS ten aanzien van de ontgronding
2.5.8.
Bij brief van 8 juli 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een verzoek ingediend bij GS Flevoland om handhavend op te treden tegen DiFra omdat naar hun mening geen ontheffing is verleend voor ontgronding op basis van de Flora- en faunawet ter realisering van twee waterbassins.
Bij beschikking van 1 oktober 2009 is door GS Flevoland aan [eiseres sub 1] spoed bestuursdwang opgelegd wegens het overtreden van de artikelen 3 en 12 Ontgrondingenwet.
In deze beschikking is onder meer vermeld (productie 6 conclusie van antwoord):
Keuze last onder bestuursdwang
(…) U weet derhalve wat de consequenties zijn van het voortzetten van de ontgrondingen aan de [adres]. Nu nog steeds de bepalingen in de Ontgrondingenwet worden overtreden – ondanks onze waarschuwingen – wordt de omgeving en het milieu weer meer belast. Uw overtreding is geen incident, maar doelbewust begaan. Bovendien is deze overtreding niet van geringe omvang. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een onaanvaardbare situatie.
[eiseres sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 1 oktober 2009 en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Voorzitter van de ABRvS. De Voorzitter heeft op 15 oktober 2009 het besluit tot het toepassen van bestuursdwang geschorst. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben GS Flevoland op 26 oktober 2009 hun besluit van 1 oktober 2009 ingetrokken en besloten om een gedoogbeschikking te verlenen met betrekking tot het ontgronden. Daarbij hebben GS het verzoek om handhaving van 8 juli 2009 alsnog afgewezen (beschikking 26 oktober 2009, productie 3 conclusie van antwoord).
Handhavingsverzoek aan het Ministerie ten aanzien van de ontgronding
2.5.9.
Op 8 juli 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een verzoek ingediend bij de Dienst regelingen van het Ministerie van LNV om handhavend op te treden, omdat naar hun mening ten onrechte geen ontheffing is aangevraagd voor ontgronding krachtens de Flora- en faunawet ter realisering van twee waterbassins (zie productie 6 dagvaarding). Bij besluit van 26 augustus 2009 is het verzoek afgewezen. Bij brief van 11 september 2009 is aan (de raadsman van) DiFra verzocht een compensatieplan op te stellen omdat zij niet (volledig) heeft voldaan aan de algemene zorgplicht van artikel 2, lid 1 van de Flora- en faunawet en de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet heeft overtreden (productie 7 bij conclusie van antwoord). Bij brief van 7 oktober 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar aangetekend tegen het besluit. Bij brief van 3 december 2009 heeft de Minister aan (de raadsman van) DiFra onder meer verzocht een amfibieënscherm te plaatsen vóór 1 maart 2010 (productie 8 bij conclusie van antwoord). Op 25 januari 2010 heeft de minister alle bezwaren ongegrond/niet ontvankelijk verklaard (productie 6 bij dagvaarding). Tegen het besluit van de Minister is geen beroep ingesteld.
Handhavingsverzoek aan het Waterschap in verband met keurontheffing
2.5.10.
Bij brief van 10 oktober 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een handhavingsverzoek ingediend bij het Waterschap Zuiderzeeland in verband met de keurontheffing (prod 15 conclusie van repliek).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] en DiFra vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om aan hen te voldoen een bedrag van EUR 160.886,04;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om aan hen te betalen de rente over de onder I. vermelde hoofdsom, vanaf 7 mei 2010 tot 1 juli 2010, groot EUR 752,65;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om aan het te betalen de rente over de onder I. vermelde hoofdsom vanaf 1 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om aan hen te betalen een forfaitaire vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten, groot EUR 1.421,-;
V. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres sub 1] en DiFra stellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] misbruik hebben gemaakt van recht door vele bij voorbaat kansloze procedures op te starten met het doel [eiseres sub 1] en DiFra te duperen. [eiseres sub 1] en DiFra hebben daardoor schade geleden die enerzijds voortvloeit uit de inschakeling van juridische bijstand (advocaatkosten en proceskosten) en anderzijds uit kosten wegens vertraging in de projecten.
[eiseres sub 1] en DiFra treden op als eisende partijen aangezien de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingestelde rechtsmiddelen zich alleen richten tot [eiseres sub 1] en DiFra. Ten behoeve van het project Kalenberger Greenport is afgesproken dat de gemaakte kosten over de deelnemende glastuinbouwbedrijven worden verdeeld.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat zij gebruik hebben gemaakt van de bestuursrechtelijke mogelijkheden die de wet hun gaf. Zij vreesden dat het vrije uitzicht vanuit hun woning zou verdwijnen, dat er onveilige situaties zouden ontstaan en dat de verkeersintensiteit aanzienlijk zou toenemen. Daarnaast hadden zij een financieel belang: hun vrees dat hun woning in waarde zou dalen is uitgekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meenden dat hun verschillende belangen door de desbetreffende bestuursorganen op een zorgvuldige manier meegewogen moesten worden bij de vergunningsaanvragen van [eiseres sub 1] en DiFra. Daar komt nog bij dat [eiseres sub 1] verschillende malen met activiteiten is begonnen zonder de verplichte vergunning of ontheffing en dat pas een verzoek tot vergunningverlening werd ingediend nadat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] of een van de andere omwonenden de situatie had gemeld bij het desbetreffende bestuursorgaan. Verder is van belang dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich hebben laten bijstaan door een juridisch adviseur, die oordeelde dat er gegronde redenen waren om bestuursrechtelijke procedures te voeren.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van kosten van juridische bijstand voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorts aan dat zij in geen van de gevoerde procedures in de proceskosten veroordeeld zijn, waaruit volgt dat de bestuurlijke rechter niet van oordeel was dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] misbruik hebben gemaakt van procesrecht. De regeling van artikel 8:75 en 8:75a Awb is exclusief, hetgeen betekent dat een burgerlijke rechter niet bevoegd is om een proceskostenveroordeling uit te spreken inzake juridische kosten van een bestuursrechtelijke procedure.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten tevens de (hoogte van) de door [eiseres sub 1] en DiFra gevorderde kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres sub 1] en DiFra hebben op 25 mei 2011 een antwoordakte ingediend nadat zij in de gelegenheid waren gesteld te reageren op de producties in de conclusie van dupliek. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzoeken de rechtbank voormelde antwoordakte buiten beschouwing te laten voor zover deze ingaat op meerdere onderwerpen dan is toegestaan op grond van het rolreglement.
De rechtbank wijst dit verzoek af op de grond dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de gelegenheid hebben gekregen (en daadwerkelijk hebben benut) om op de akte van [eiseres sub 1] en DiFra te reageren. Zij zijn dus niet in hun (proces)belang geschaad.
4.2.
[eiseres sub 1] en DiFra hebben ter onderbouwing van hun vordering het volgende aangevoerd.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ernstige bezwaren tegen de kassen die door (onder andere) [eiseres sub 1] en DiFra in het kader van het project Kalenberger Greenpoort zijn gerealiseerd. Voor deze kassen hebben [eiseres sub 1] en DiFra de benodigde vergunningen verkregen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben door middel van vele verschillende procedures getracht die vergunningen aan te tasten. Hierbij hebben zij gebruik gemaakt van de bevoegdheid om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen het vergunningsbesluit, omdat de gevolgen van de vergunning hun woongenot zou verminderen. De vergunningen zijn echter verleend in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wisten dus dat het aanvechten van de vergunning nooit kon leiden tot verwijdering van de kassen en dat met de door hen aangewende rechtsmiddelen het beoogde doel, namelijk verwijdering van de kassen, nimmer kon worden bereikt. Desondanks hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen beter weten in vele bij voorbaat kansloze procedures opgestart en [eiseres sub 1] en DiFra nodeloos op kosten gejaagd, hetgeen misbruik van bevoegdheid oplevert.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in een vroeg stadium te kennen gegeven dat zij zich niet met de kassen kunnen verenigen. Nu aan het bestaan van de kassen niets veranderd kan worden, hebben de acties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] slechts tot doel [eiseres sub 1] en DiFra te duperen. Dat blijkt ook uit het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de beroepsprocedure bij rechtbank hebben ingetrokken. Indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] werkelijk de bouw van de kassen hadden willen verhinderen, hadden zij gebruik dienen te maken van de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen tot schorsing van de bouwvergunning. Uit de omstandigheid dat zij die mogelijkheid niet hebben benut blijkt eens te meer dat het hen niet te doen was om de kassen, maar dat het hen enkel te doen was om het behalen van financieel voordeel. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het middel van bezwaar en beroep misbruikt.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de door hen gevoerde procedures bij voorbaat kansloos waren. Zij wijzen erop dat zij werden bijgestaan door mr. W. Visser, een professionele, juridisch geschoolde raadsman in dienst van Stichting Achmea Rechtsbijstand, die positief heeft geadviseerd ten aanzien van de bestuursrechtelijke procedures. Bovendien zijn rechtsbijstandverzekeraars niet snel bereid om voor de verzekerde procedures op te starten wanneer er geen redelijke kans van slagen is. Doel van de acties was een belangenafweging te laten plaatsvinden. De procedures zijn nooit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond verklaard. Integendeel: er is een last onder dwangsom opgelegd nog voordat GS Flevoland een ontgrondingsvergunning had afgegeven. Omdat [eiseres sub 1] en DiFra niet met de bouw hebben gewacht tot de bouwvergunningen onherroepelijk waren en intussen ook nog andere vergunningen hebben aangevraagd, waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoodzaakt tegen die andere vergunningen procedures op te starten. Anders zouden bij vernietiging van de bouwvergunning de verschillende beroeps- en bezwaartermijnen verlopen zijn. De beroepsprocedure bij de rechtbank (tegen de weigering van de gemeente om de bouwvergunning in te trekken) is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingetrokken omdat de feitelijke en juridische situatie inmiddels was gewijzigd.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure pas sprake kan zijn indien iemand zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kent of had behoort te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moet begrijpen dat deze geen enkele kans van slagen hebben.
4.5.
Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is onweersproken aangevoerd:
  • dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de bouwvergunning hebben voorgelegd aan Achmea, die van mening was dat de gemeente onjuist had gehandeld bij het verlenen van de vergunning, omdat het bouwplan niet paste binnen het bestemmingsplan agrarisch gebied; de raadsman van Achmea heeft in de procedures betoogd dat niet het telen van paprika’s, maar het opwekken van energie de hoofdactiviteit was waaruit het merendeel van de inkomsten afkomstig was;
  • dat [eiseres sub 1] en DiFra al met de realisatie van het kassencomplex zijn begonnen voordat de bouwvergunning onherroepelijk was en dat [eiseres sub 1] en DiFra – naar het oordeel van GS Flevoland - daardoor verwijtbaar hebben gehandeld;
  • dat [eiseres sub 1] en DiFra pas vergunningen aanvroegen (milieuvergunning, vergunning voor het aanleggen van ontsluitingsweg, vergunning voor ontgraven waterbassins) nadat de omwonenden een verzoek hadden ingediend om handhavend op te treden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [eiseres sub 1] en DiFra hun vorderingen hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kenden of hadden behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. In verschillende gevallen heeft het bestuursorgaan hen aanvankelijk in het gelijk gesteld (zie rechtsoverweging 2.5.7., 2.5.8. en 2.5.9.). Het enkele feit dat – uiteindelijk – geen van de verzoeken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is toegewezen brengt niet mee dat zij misbruik hebben gemaakt van hun procesrecht.
4.6.
Ten aanzien van de stelling van [eiseres sub 1] en DiFra dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de procedures louter zijn begonnen met het doel hen te benadelen overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een aantal redenen hebben genoemd die hen hebben doen besluiten procedures op te starten en dat zij de belangen hebben genoemd waarin zij vreesden te worden geschaad. Zij hebben aangevoerd dat zij:
  • tegen de bouw van de kassen zijn opgekomen ter verdediging van hun belang bij een wijds uitzicht en hun belang bij het behoud van de waarde van hun woning;
  • tegen de uitrit zijn opgekomen in verband met een gevreesde toename van verkeersintensiteit;
  • tegen de milieuvergunning zijn opgekomen in verband met gevreesde en verwezenlijkte lawaai en stank;
  • zich verzet hebben tegen waterbassins wegens de vrees voor onveilige situaties door ontgrondingen.
[eiseres sub 1] en DiFra hebben niet betwist dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze belangen hadden en dat zij in deze belangen zouden kunnen worden geschaad bij verwezenlijking van de kassen. Dat betekent dat de stelling dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen redelijk belang hadden en dat zij de procedures enkel hebben gevoerd om [eiseres sub 1] en DiFra te dwarsbomen niet stand kan houden.
4.7.
Uit het hiervooroverwogene volgt dat de door [eiseres sub 1] en DiFra aangevoerde feiten en omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] misbruik hebben gemaakt van (proces)recht.
4.8.
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de kosten voor juridische bijstand wordt nog het volgende overwogen. In het eerste lid van artikel 8:75 Awb is bepaald dat de rechtbank bij uitsluiting van een andere rechter de bevoegdheid heeft de in het ongelijk gestelde partij in de kosten te veroordelen. Consequentie daarvan is dat in de gevallen dat de rechtbank geen termen aanwezig acht voor een kostenveroordeling, de kosten van juridische bijstand niet via een onrechtmatige daadsactie kunnen worden vergoed. Het artikel voorziet in de mogelijkheid dat de ene belanghebbende in de kosten van de andere belanghebbend wordt veroordeeld (PG Awb II, p. 487, 489). Artikel 8:75, eerste lid, Awb bevat derhalve een exclusieve regeling voor de bevoegdheid van de bestuursrechter om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. (ABRvS 31 augustus 2011, LJN BR 6328)
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat geen steun is in de wet voor de stelling van [eiseres sub 1] en DiFra dat de kosten van de bestuursrechtelijke procedures niet vallen binnen de reikwijdte van artikel 8:75 Awb. Aangezien artikel 8:75 Awb voorziet in de mogelijkheid dat een partij wordt veroordeeld in de kosten van een andere partij, bestond voor [eiseres sub 1] en DiFra de mogelijkheid de bestuursrechter te verzoeken om veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten. De omstandigheid dat de wetgever heeft bepaald dat de regeling van artikel 8:75 Awb exclusief is brengt mee dat [eiseres sub 1] en DiFra niet bij de civiele rechter terecht kunnen met hun vordering, voor zover die ziet op kosten van bestuursrechtelijke procedures.
4.10.
De slotsom is dat de vorderingen worden afgewezen.
4.11.
[eiseres sub 1] en Difra zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht EUR 1.188,00
- salaris advocaat
EUR 3.552,50(2,5 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal EUR 4.740,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en Difra in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 4.740,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede, mr. C.P. Lunter en mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.