ECLI:NL:RBZLY:2011:BW0943

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183142 / HA ZA 11-239
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure over samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 november 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoekster] tegen mr. [A], de rechter in de civiele procedure met nummer 183142 / HA ZA 11-239. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. [A] de schijn van partijdigheid had gewekt tijdens de zitting op 4 november 2011. [Verzoekster] voerde aan dat mr. [A] de andere partij, [B], meer spreektijd had gegeven, niet bekend was met een cruciaal processtuk, en niet adequaat had opgetreden tegen grievende opmerkingen van [B]. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat één partij meer spreektijd kreeg, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid. De rechtbank stelde vast dat mr. [A] wel degelijk op de hoogte was van de samenlevingsovereenkomst en dat het niet kunnen vinden van een processtuk tijdens de zitting niet betekent dat de rechter partijdig is. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 183142 / HA ZA 11-239
Beslissing van 17 november 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top te Zeewolde,
tegen
MR. [A], in haar hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2011, tijdens welke zitting het mondelinge wrakingsverzoek is gedaan;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek met bijlagen van mr. Nijhof-Top van 6 november 2011;
- het schriftelijke verweer van mr. [A] van 7 november 2011;
- de mail van 8 november 2011 van de griffier;
- de mail van 10 november 2010 van mr. Nijhof-Top.
Bij de mondelinge behandeling is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. Nijhof-Top.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als rechter in de zaak met nummer 183142 / HA ZA 11-239 tussen [verzoekster] en dhr. [B] (verder: [B]). De in deze zaak door partijen over en weer ingestelde vorderingen hebben betrekking op de afwikkeling van hun samenlevingsovereenkomst en verdeling dan wel tegeldemaking van hun gemeenschappelijke goederen, waaronder de gemeenschappelijke woning van partijen.
2.2. [verzoekster] heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij brief van 6 november 2011 en bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Bij de comparitie op 4 november 2011 heeft mr. [A] de schijn van partijdigheid gewekt. Die schijn blijkt hieruit:
1. [B] dan wel zijn raadsman zijn (veel) langer aan het woord geweest dan [verzoekster] of haar raadsvrouw;
2. mr. [A] was onbekend met een cruciaal processtuk, namelijk de samenlevingsovereenkomst;
3. de opmerking van mr. Nijhof-Top dat zij ervan uitging dat mr. [A] oordeelt op basis van feiten en niet op basis van verhalen vormde voor mr. [A] geen aanleiding om zich - in de visie van [verzoekster] - minder partijdig te gedragen;
4. [B] kon grievende opmerkingen aan het adres van [verzoekster] maken zonder dat dit door mr. [A] werd belet;
5. [B] kon [verzoekster] interrumperen zonder dat mr. [A] hiertegen optrad;
6. in aansluiting op een opmerking van [B], uitte mr. [A] verbazing dat [verzoekster] (nog) geen taxatierapport van de gemeenschappelijke woning in het geding had gebracht.
2.3. Mr. [A] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn feiten of omstandigheden waaruit de vrees voor partijdigheid objectief kan worden afgeleid in onvoldoende mate aannemelijk geworden.
3.2.1. Ten aanzien van punt 1 merkt de rechtbank in dit verband op dat de enkele omstandigheid dat één der partijen meer of langer aan het woord is dan de andere partij, nog niet meebrengt dat sprake is van een gegronde vrees voor partijdigheid. Dat de rechter een der partijen meer spreektijd toestaat dan de andere partij kan samenhangen met de complexiteit van de betrokken stellingen. Indien evenwel een der partijen door de rechter "de mond wordt gesnoerd" en dus onvoldoende in de gelegenheid wordt gesteld haar standpunt toe te lichten, kan sprake zijn van een situatie waarin de rechterlijke onpartijdigheid schade leidt. Dat is echter niet door [verzoekster] betoogd.
Daarbij komt dat het proces-verbaal, met de door mr. Nijhof-Top in het geding gebrachte pleitnotities, die naar moet worden aangenomen in hun geheel zijn voorgedragen, geen aanleiding geeft voor de veronderstelling dat [B] of zijn raadsman meer in de gelegenheid zijn geweest het standpunt van [B] naar voren te brengen dan dat [verzoekster] hiervoor gelegenheid ontving.
3.2.2. Ten aanzien van punt 2 heeft mr. [A] opgemerkt dat zij bekend was met de samenlevingsovereenkomst, die als productie 1 aan de dagvaarding was gehecht, maar dat van dit exemplaar slechts de oneven pagina's waren gekopieerd, en dat een volledige kopie van de samenlevingsovereenkomst als nieuwe productie was nagezonden. Deze laatste productie kon zij tijdens de zitting niet direct vinden.
Nog daargelaten dat het tijdens de zitting zoeken in het dossier naar een nagezonden processtuk nog niet volgt dat een rechter niet langer onpartijdig is, is onvoldoende aannemelijk geworden dat mr. [A], anders dan [verzoekster] heeft betoogd, als zodanig onbekend was met (de inhoud van) voormeld processtuk.
3.2.3. Ten aanzien van punt 3 merkt de rechtbank op dat, waar voor mr. [A] geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat zij op één der partijen niet onpartijdig overkwam, uit de opmerking dat een rechter geacht wordt te oordelen op basis van feiten en niet op basis van verhalen, mr. [A] evenmin behoefde af te leiden dat zij partijdig overkwam.
3.2.4. Ten aanzien van punt 4 en 5 merkt de rechtbank op dat opmerkingen en interrupties van [B] in de eerste plaats voor zijn rekening komen. Zo mr. [A] de gang van zaken al te veel op zijn beloop liet tijdens de zitting - hetgeen niet zondermeer aannemelijk is geworden, aangezien de stellingen van [verzoekster] in dit verband ook nadat de rechtbank [verzoekster] heeft uitgenodigd deze toe te lichten, weinig zijn geconcretiseerd - kan daaruit nog niet worden afgeleid dat sprake is van een vooringenomenheid of dat de rechterlijke onpartijdigheid geacht moet worden schade te hebben geleden.
3.2.5. Ten aanzien van punt 6 merkt de rechtbank op dat [verzoekster] en mr. [A] verdeeld zijn over hetgeen door of namens [verzoekster] naar voren is gebracht. [verzoekster] heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat zij bij de comparitie heeft gezegd dat zij "de afgelopen week" (dus de week voorafgaande aan de comparitie) diverse makelaars heeft benaderd en dat één daarvan een schriftelijke waardebepaling heeft gedaan en dat anderen tegen betaling bereid zullen zijn dat alsnog te doen. Het proces-verbaal vermeldt dienaangaande dat op verzoek van [verzoekster] in de afgelopen maanden door makelaars drie waardebepalingen zijn gedaan, waarvan er één op schrift is gesteld.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van het mede onder verantwoordelijkheid van de griffier opgemaakte proces-verbaal, in die zin dat mr. [A] en de griffier blijkbaar hebben gehoord dat de litigieuze waardebepalingen in de maanden voorafgaande aan de comparitie zijn gedaan.
Daarvan uitgaande levert de omstandigheid dat mr. [A], in aansluiting op een opmerking van [B] dat hij "al zes maanden zat te wachten", heeft meegedeeld dat ook zij verbaasd was dat de taxatierapporten (hoewel [verzoekster] slechts over waardebepalingen zou hebben gesproken) nog niet in het geding waren gebracht, geen blijk van partijdigheid op. Dat mr. [A] hier kennelijk abusievelijk heeft gesproken over taxatierapporten in plaats van waardebepalingen, maakt dit niet anders.
3.2.6. Ook indien de door [verzoekster] naar voren gebrachte gronden in onderlinge samenhang worden bezien, blijkt daaruit, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat sprake is geweest van feiten of omstandigheden waaruit rechterlijke partijdigheid kan worden afgeleid.
3.3. Gelet op het voorgaande moet het verzoek worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.M. Rijksen, A.A.A.M. Schreuder en P.H. Banda in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken door mr. A.A.A.M. Schreuder op 17 november 2011.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.