ECLI:NL:RBZLY:2011:BW0942

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/561 GGH S PRM PGF B
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 december 2011 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. [A], die als rechter betrokken was bij de hoofdzaak met nummer AWB 11/561 GGH S PRM PGF B. De verzoekster heeft het wrakingsverzoek ingediend omdat zij van mening was dat mr. [A] niet onafhankelijk en onpartijdig was. Dit zou volgens haar blijken uit het feit dat zij bepaalde stukken die relevant waren voor de hoofdzaak niet had ontvangen, ondanks herhaalde verzoeken om inzage in het dossier. De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, waarbij het proces-verbaal van 5 december 2011 en het schriftelijke verweer van mr. [A] zijn betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat er concrete feiten moeten zijn die deze vrees onderbouwen. In dit geval heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd dat mr. [A] partijdig zou zijn. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zij zelf de gemeente had verzocht om aanvullende stukken en dat deze stukken aan de verzoekster zijn doorgezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verplichting was om de door verzoekster genoemde stukken aan het dossier toe te voegen, en dat de weigering om inzage te geven geen grond voor wraking opleverde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de vrees voor partijdigheid van mr. [A] objectief gerechtvaardigd was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
AWB 11/561 GGH S PRM PGF B
Beslissing van 29 december 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster tot wraking,
tegen
mr. [A], in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 5 december 2011 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld in de aan het proces-verbaal aangehechte stukken;
- het schriftelijke verweer van mr. [A];
- de brief van [verzoekster] van 12 december 2011.
De zaak is behandeld op 20 december 2011. [verzoekster] is niet verschenen (met bericht). Mr. [A] is evenmin verschenen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als rechter in de zaak met nummer AWB 11/561 GGH S PRM PGF B tussen [verzoekster] en het hoofd sectie belastingen van de gemeente Zwolle, verder: "de hoofdzaak". De hoofdzaak heeft betrekking op een aantal door [verzoekster] ingediende beroepschriften beschikkingen op bezwaar dan wel tegen de weigering om tijdig een beschikking op bezwaar te nemen.
2.2. Mr. [A] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2. [verzoekster] heeft aan haar verzoek - samengevat - ten grondslag gelegd dat zij een aantal op de hoofdzaak betrekking hebbende stukken niet heeft ontvangen, hoewel zij daar wel om heeft verzocht. Daarbij gaat het - voor zover de rechtbank begrijpt - om taxatierapporten, "raadsbesluiten rioolaansluiting" en "raadsbesluiten zorgverzekering", een verder niet aangeduide brief van 31 augustus 2011, en "alle gegevens van Tijhuis & Partners".
Zij stelt voorts dat zij op 28 november 2011 aan de rechtbank telefonisch heeft verzocht om het dossier in te mogen zien. Inzage is haar echter geweigerd.
Uit deze omstandigheden blijkt volgens [verzoekster] dat mr. [A] niet onafhankelijk en niet onpartijdig is.
3.3. De rechtbank volgt [verzoekster] niet in haar betoog.
3.3.1. Uitgangspunt in het bestuursrecht is dat de rechtbank informatie inwint bij partijen en/of derden. Indien zij zich voldoende voorgelicht acht, kan zij op basis van de door partijen of door derden verstrekte gegevens een beslissing nemen. Er bestaat in het algemeen geen verplichting voor de rechtbank om op verlangen van eiser bepaalde stukken bij verweerder op te vragen.
3.3.2. In dit geval heeft de rechtbank naar aanleiding van de (aanvullende) beroepschriften van [verzoekster] de gemeente verzocht om (aanvullende) verweerschriften en om toezending van de op de beroepschriften betrekking hebbende stukken. Uit het dossier in de hoofdzaak kan worden afgeleid dat de rechtbank op 22 april, 30 juni, 4 augustus, 2 september, 20 oktober en 16 november (alle data in 2011) stukken die zij van de gemeente ontving, heeft doorgezonden aan [verzoekster].
Daarnaast heeft [verzoekster] bij brief van 19 oktober 2010 verzocht om toezending van het gehele dossier. Blijkens brief van 21 oktober 2011 heeft de rechtbank nogmaals het (toen aanwezige) dossier in kopie aan [verzoekster] gezonden.
3.3.3. Het is, gelet op de hiervoor vermelde gang van zaken, niet aannemelijk geworden dat de door [verzoekster] genoemde stukken wel aan de rechtbank zijn gezonden, maar niet zijn doorgezonden aan haar. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat deze stukken geen onderdeel uitmaken van het procesdossier.
Mr. [A] heeft te kennen gegeven het dossier volledig te achten.
Zoals hiervoor is overwogen bestond voor de rechtbank geen verplichting om de door [verzoekster] genoemde stukken aan het dossier te laten toevoegen. De omstandigheid dat de rechtbank die stukken niet heeft opgevraagd kan derhalve geen grond voor wraking vormen.
3.3.4. Nu aangenomen moet worden dat [verzoekster] beschikking heeft gehad over alle stukken waarover de rechtbank ook heeft beschikt kon de rechtbank inzage weigeren, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat mr. [A] tot deze weigering heeft besloten. Ook in de weigering tot inzage is derhalve geen grond voor wraking van mr. [A] gelegen.
3.3.5. De door [verzoekster] genoemde omstandigheden leveren al met al dan ook geen grond op voor de conclusie dat de vrees voor partijdigheid van mr. [A] objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek zal dan ook moeten worden afgewezen.
3.4. Voor zover [verzoekster] bij brief van 12 december 2011 nieuwe gronden heeft aangedragen waaruit de vooringenomenheid zou moeten worden afgeleid, kunnen deze niet bij de beoordeling worden betrokken. Volgens artikel 8:16 lid 3 Awb moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 van dit artikel volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoekster pas nadat zij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij brief van 12 december 2011 aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. Met deze gronden kan daarom geen rekening worden gehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.O.M. van Aerde, G.P. Nieuwenhuis en W.P.M. Elderman in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 29 december 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.