ECLI:NL:RBZLY:2011:BW0512

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.690175-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele misdrijven tegen minderjarigen

In de zaak voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 10 november 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het plegen van seksuele misdrijven tegen minderjarigen. De tenlastelegging omvatte meerdere ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die in verschillende periodes en locaties zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank diende te beoordelen of de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals vereist door artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2011, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, werd de eis van de officier van justitie besproken. Deze had een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, geëist. De rechtbank onderzocht de verklaringen van de slachtoffers en de ondersteunende getuigenissen, maar concludeerde dat de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen. De rechtbank merkte op dat de getuigenissen van de zus van [slachtoffer 1] en een vriendin niet specifiek genoeg waren en dat de verklaringen van de aangeefsters niet voldoende door andere bewijsmiddelen werden ondersteund.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. Dit vonnis benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsbeoordeling in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen zoals seksuele misdrijven tegen minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.690175-10
Datum: 10 november 2011
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te 1323 SP Almere, Bartokweg 25.
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermans, advocaat te Zeewolde.
De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting van 27 oktober 2011 gevorderd de verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 sub A en B en 2 sub A en B ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1994 tot en met 26 februari 1998 in de gemeente Almere, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [in 1986], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gestopt/geduwd/gebracht;
en/of
B.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1994 tot en met 26 februari 2004 in de gemeente Almere (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer 1], geboren op [in 1986], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal,
- met zijn, verdachtes, penis, op/tegen/over de vagina en/of op/tegen/over een/de bil(len) heeft gewreven, in ieder geval aangeraakt en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) een/de borst(en) en/of een/de bil(len) en/of de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast, in ieder geval heeft aangeraakt en/of
- zijn, verdachtes, penis heeft laten aanraken door die [slachtoffer 1] en/of
- met zijn, verdachtes, penis tegen een/de bil(len) van die [slachtoffer 1] is klaargekomen;
2.
A.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 1990 tot en met 30 november 1991 in de gemeente Amsterdam met [slachtoffer 2], geboren op [in 1983], die toen beneden den leeftijd van zestien jaren was, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) betasten, in ieder geval aanraken, van de vagina en/of een/de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 2];
en/of
B.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 1991 tot en met 31 maart 1992 in de gemeente Amsterdam met [slachtoffer 2], geboren op [in 1983], die toen beneden den leeftijd van zestien jaren was, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) betasten, in ieder geval aanraken, van de vagina en/of een/de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 2].
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de onder 1A en 1B tenlastegelegde gedragingen heeft begaan. De rechtbank dient met name te beoordelen of de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad heeft zich in verschillende concrete gevallen uitgelaten of een verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft in haar requisitoir een drietal voorbeelden gegeven waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een bepaalde verklaring van een aangever voldoende werd ondersteund.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft daarbij (onder meer) gewezen op de verklaring van de zus van aangeefster ([slachtoffer 2]) en de authentieke manier waarop aangeefster één en ander aan haar zus heeft geopenbaard, namelijk in een dronken en emotionele bui. Voorts heeft aangeefster aan een vriendin ([getuige 1]) verteld dat verdachte seksuele/ontuchtige handelingen met haar zou hebben gepleegd. Deze [getuige 1] heeft daarover een verklaring afgelegd. Ruim twee jaar na haar aangifte heeft aangeefster overeenkomstig haar eerdere verklaring tegenover de rechter-commissaris verklaard. Aangeefster heeft betrouwbare en consistente verklaringen afgelegd. De verklaring van verdachte dat hij wel eens bij haar bij de computer heeft gestaan, biedt eveneens steun aan de verklaring van aangeefster, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat verdachte steeds en nadrukkelijk heeft ontkend dat er sprake is geweest van enige seksuele/ontuchtige handeling. Het enige rechtstreekse bewijs voor seksuele/ontuchtige handelingen is te ontlenen aan de verklaringen van de vermeende slachtoffers. De rechtbank overweegt voorts dat deze verklaringen onvoldoende door bewijsmiddelen uit andere bron worden ondersteund om bij de rechtbank de overtuiging te doen ontstaan dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De getuigen die verklaren dat verdachte ontuchtige/seksuele handelingen zou hebben gepleegd, hebben dit vernomen van het vermeende slachtoffer. Die getuigen, te weten de zus van aangeefster ([slachtoffer 2]) en een vriendin van aangeefster ([getuige 1]), verklaren bovendien niet over specifieke handelingen die zouden zijn verricht.
Ten aanzien van de vraag of genoemde verklaringen juist en betrouwbaar zijn, kan de rechtbank in onderhavige strafzaak niet anders dan concluderen dat de verklaring van aangeefster wat betreft de beweerdelijk door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Uit het dossier blijkt aangeefster [slachtoffer 1], nadat zij haar ouderlijk huis had verlaten om (onder meer) bij haar toenmalige partner te gaan wonen, nadat die relatie werd verbroken wederom bij verdachte en zijn echtgenote is gaan wonen, waarna er volgens aangeefster wederom ongewenste aanrakingen hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn echtgenote wekelijks op de twee jaar oude dochter van aangeefster [slachtoffer 1] past. De echtgenote van verdachte haalt het meisje daartoe ‘s maandags op bij aangeefster [slachtoffer 1], waarna het meisje die dag, en ook de nacht van maandag op dinsdag bij verdachte en zijn echtgenote verblijft.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de overtuiging dat de tenlastegelegde handelingen zouden zijn gepleegd omdat aangeefster [slachtoffer 1], die zelf haar ouderlijk huis niet meer bezoekt, aldus haar dochtertje bewust en weloverwogen bloot zou stellen aan het risico dat ook zij slachtoffer zou worden van misdrijven zoals tenlastegelegd.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, sub A en sub B ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van het onder 2, sub A en sub B tenlastegelegde, aangezien de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en er derhalve onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn voor de rechtbank om tot wettig en overtuigend bewijs te komen van hetgeen is tenlastegelegd.
Voor zowel het onder 1 sub A en sub B alsook het onder 2 sub A en sub B tenlastegelegde geldt derhalve dat vrijspraak van die feiten dient te volgen.
BESLISSING
Het onder 1 sub A en sub B en het onder 2 sub A en sub B ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. G. Blomsma en R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2011.
Mr. Van Vuure, voornoemd, is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.