ECLI:NL:RBZLY:2011:BV9132

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
541618 CV 11-2943
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en gedwongen ontruiming in huurzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 november 2011, is een verzet ingesteld tegen een verstekvonnis van 8 september 2010. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. R. Grijpstra, heeft verzet ingesteld na de gedwongen ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte op 2 december 2010. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzettermijn is aangevangen op de datum van de ontruiming, omdat het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. O.A.H. van Dalsum, hebben aangevoerd dat de eisende partij niet ontvankelijk is in zijn verzet, omdat dit te laat is ingesteld. De kantonrechter heeft de argumenten van de eisende partij beoordeeld en geconcludeerd dat de verzettermijn van vier weken is gaan lopen op 2 december 2010, de datum waarop de gedwongen ontruiming heeft plaatsgevonden. De eisende partij heeft pas op 28 januari 2011 verzet ingesteld, wat buiten de termijn valt. Hierdoor kan de eisende partij niet worden ontvangen in zijn verzet tegen het verstekvonnis. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de eisende partij niet ontvankelijk is in zijn vordering in reconventie, en heeft de eisende partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzet en de gevolgen van een gedwongen ontruiming voor de verzettermijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknummer : 541618 CV 11-2943
datum : 30 november 2011
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in het verzet,
eisende partij in reconventie,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [eisende partij],
gemachtigde mr. R. Grijpstra, advocaat te Almere,
tegen
1. de besloten vennootschap [GEDAAGDE 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
Gedaagde 1 sub 1 in het verzet,
Gedaagde 1 sub 1 in reconventie,
eisende partij sub 1 in het incident,
hierna te noemen [Gedaagde 1] Vastgoed,
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te [woonplaats],
Gedaagde 1 sub 2 in het verzet,
Gedaagde 1 sub 2 in reconventie,
verwerende partij sub 2 in het incident,
hierna te noemen [Gedaagde 2],
gemachtigde mr. O.A.H van Dalsum, advocaat te Amsterdam,
gezamenlijk te noemen [Gedaagden]
Het verdere verloop van de procedure
Op 7 september 2011 is een tussenvonnis gewezen waarbij [Gedaagden] in de gelegenheid zijn gesteld om aan te tonen dat op 2 december 2010 de gedwongen ontruiming heeft plaatsgevonden van de door [eisende partij] gehuurd bedrijfsruimte. Ter uitvoering van dat tussenvonnis hebben [Gedaagden] bij akte producties overgelegd. [eisende partij] heeft vervolgens bij antwoord akte gereageerd op de door [Gedaagden] overgelegde producties.
De zaak staat thans weer voor vonnis.
De beoordeling
1. [Gedaagden] hebben zich bij wege van incident beroepen op niet ontvankelijkheid van [eisende partij].
2. De kantonrechter blijft bij hetgeen reeds is overwogen in het tussenvonnis van 7 september 2011.
3. Op grond van artikel 143 Rv kan een gedaagde die bij verstek is veroordeeld tegen het verstekvonnis verzet instellen. In gevolge artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet binnen vier weken na de betekening van het vonnis of na het plegen van een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan gedaagde bekend is. Buiten de hiervoor genoemde gevallen vangt, ingevolge artikel 143 lid 3 Rv, de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In gevolge artikel 144 sub d wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.
4. In onderhavige procedure staat vast, zoals reeds ook eerder is overwogen in het tussenvonnis van 7 september 2011, dat het vonnis van 8 september 2010 niet in persoon is betekend aan [eisende partij] en dat de verzettermijn van 4 weken dan ook niet is gaan lopen na betekening van het vonnis van 8 september 2010. Daarnaast is het de kantonrechter niet gebleken dat [eisende partij] enige daad heeft verricht waaruit zijn bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis noodzakelijk voortvloeit en waardoor de verzettermijn is gaan lopen. De vraag die vervolgens aan de orde is, is of de verzettermijn op 2 december 2010 is gaan lopen, zoals door [Gedaagden] is gesteld maar door [eisende partij] is weersproken, doordat het vonnis op die datum ten uitvoer is gelegd middels een gedwongen ontruiming die op die dag zou hebben plaatsgevonden.
5. Op grond van artikel 555 Rv dient een gedwongen ontruiming van een onroerende zaak voorafgegaan te worden door een exploot van een deurwaarder, houdende tot bevel om binnen 3 dagen aan de executoriale titel te voldoen. Vervolgens dient de gedwongen ontruiming ingevolge artikel 556 Rv te geschieden door een deurwaarder.
6. Voor zover [eisende partij] met zijn stelling, dat hij geen kennis heeft genomen van het – door [Gedaagden] overgelegde - exploot d.d. 28 oktober 2010 waarin de ontruiming op 2 december 2010 wordt aangezegd doordat deze niet in persoon is betekend maar slechts in een envelop is achtergelaten op het laatst bekende adres, bedoelt dat daardoor niet voldaan is aan de vereisten van artikel 555 Rv overweegt de kantonrechter als volgt. Voor een gedwongen ontruiming hoeft het exploot waarin de ontruiming wordt aangezegd – in tegenstelling tot betekening van een vonnis om de verzettermijn te laten lopen - niet in persoon betekend te zijn. Het feit dat [eisende partij], zoals hij heeft betoogd, geen kennis heeft genomen van het exploot nu deze is betekend door het exploot achter te laten in een gesloten envelop op het laatst bekende adres van [eisende partij], maakt niet dat [Gedaagden] niet hebben voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 555 Rv. Te meer nu gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] niet meer ingeschreven stond op het adres waar de envelop met het exploot is achtergelaten.
7. De kantonrechter is anders dan [eisende partij] heeft betoogd van oordeel dat uit het door [Gedaagden] overgelegde proces-verbaal van 2 december 2010 volgt dat het vonnis van 8 september 2010 ten uitvoering is gelegd. In het proces-verbaal dat de deurwaarder heeft opgemaakt van de ontruiming staat onder meer: ”Mij begeven naar en bevonden te [gemeente] aan [adres] om al daar te constateren dat er geen zaken meer aanwezig waren, welke niet in eigendom toebehoren aan verzoekster voornoemd [[Gedaagde 1] Vastgoed, kantonrechter]. Ter plaatste heb ik het navolgende geconstateerd: (..).” Hieruit maakt de kantonrechter op dat de deurwaarder feitelijk naar het gehuurde pand is afgereisd en zich in het pand heeft bevonden om het te ontruimen. Het enkele feit dat zich in het pand geen inboedel meer bevond die aan [eisende partij] toebehoorde doordat deze reeds per executieverkoop van de belastingdienst d.d. 26 november 2010 was verkocht aan [Gedaagde 1] Vastgoed maakt niet dat daardoor geen sprake meer is van een gedwongen ontruiming. Te meer nu de deurwaarder na de aanzegging van de gedwongen ontruiming wel feitelijk naar het gehuurde pand is gegaan om deze te doen plaatsvinden en hij zich ook in het pand heeft bevonden om na te gaan of er nog zaken in het pand aanwezig waren welke in eigendom toebehoorde aan [eisende partij]. Indien de deurwaarder op dat moment zaken had aangetroffen welke in eigendom toebehoorde aan [eisende partij] dan had de deurwaarder deze ontruimd uit het pand. De deurwaarder heeft ook een proces-verbaal opgemaakt van de ontruiming van 2 december 2010. [eisende partij] heeft zijn stelling, dat het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal achteraf is opgemaakt enkel om als bewijs te dienen in onderhavige procedure, onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en bewijsstukken. [eisende partij] lijkt met deze stelling te willen suggereren dat de deurwaarder valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Nu [eisende partij] dat echter niet behoorlijk heeft onderbouwd met en omstandigheden, wordt aan deze suggestieve stelling voorbij gegaan. Een dergelijk standpunt dient immers, zeker nu het hier gaat om een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van een gerechtsdeurwaarder, deugdelijk te worde gemotiveerd. Zo is gesteld noch gebleken dat de deurwaarder 2 december 2010 niet daadwerkelijk in het pand aanwezig is geweest en dat het proces-verbaal niet op 2 december 2010 is opgemaakt en getekend door de deurwaarder. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de hiervoor besproken aanzegging tot gedwongen ontruiming op 2 december 2010 gevolgd door het ter plaatse gaan van de gerechtsdeurwaarder om die ontruiming te doen plaatsvinden en het proces-verbaal van constatering dat er geen aan [eisende partij] toebehorende zaken meer in het pand waren gelijk gesteld moet worden met een gedwongen ontruiming als bedoeld in artikel 555Rv.
8. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat de verzettermijn van 4 weken is gaan lopen op 2 december 2010. [eisende partij] had dan ook binnen vier weken vanaf 2 december 2010 en derhalve uiterlijk bij exploot van dagvaarding van 30 december 2010 verzet moeten instellen tegen het verstekvonnis van 8 september 2010. [eisende partij] heeft eerst bij exploot van dagvaarding d.d. 28 januari 2011 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 8 september 2010. Vorenstaande betekent dat [eisende partij] niet kan worden ontvangen in zijn verzet tegen het verstekvonnis van 8 september 2010.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat [eisende partij] in conventie niet kan worden ontvangen in zijn verzet tegen het verstekvonnis van 8 september 2010.
10. Nu [eisende partij] in conventie niet kan worden ontvangen in zijn verzet tegen het verstekvonnis van 8 september 2010 kan hij ook niet worden ontvangen in zijn vordering in reconventie.
11.[eisende partij] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [Gedaagden].
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie en reconventie
- verklaart [eisende partij] niet ontvankelijk in zijn verzet tegen het verstekvonnis van 8 september 2010;
- verklaart [eisende partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2];
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] begroot op € 900,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. E.T.M. Schoevaars, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 30 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.